Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 444]
| |
De kraaien zullen 't uitbrengen.IBICUS, een Grieksche dichter uit de 6e eeuw vóór Christus geboorte, werd op reis door struikroovers overvallen, uitgeplunderd en vermoord. Terwijl de bandieten hem afmaakten, merkte hij eene vlucht kraaien op in de lucht, en riep als in vervoering: - Kraaien, gij zult eenmaal getuigenis afleggen tegen mijne moordenaars! Kort daarna waren de struiksroovers op de markt van Athene, en een van hen kraaien boven de stad ziende vliegen, zegde met eenen spotlach, tot zijne makkers: - Ziet, daar reizen de getuigen van Ibicus! De moordenaars berstten in eenen langen scheterlach uit; maar een voorbijganger, die alles had afgezien en afgeluisterd, meende terecht dat zij bekend waren met al de omstandigheden van Ibicus' moord. Hij deelde zijne vermoedens mede aan de ambtenaars van het gerecht en de moordenaars werden onmiddelijk aangehouden. Op de pijnbank gelegd, bekenden zij hunne misdaad, en ontvingen kort daarna loon naar werken. Kwaaddoeners zijn vroeg of laat gekend, al moesten de kraaien het uitbrengen! | |
[pagina 445]
| |
O, die wijsgeeren!Op zekeren morgen was Newton, een vermaarde Engelsche wijsgeer, verdiept in de studie van een moeilijk vraagstuk. Van ontbijten wilde hij niet hooren; hij moest eerst en vooral het geheimwoord vinden van het raadsel, dat hem bezig hield. Zijne vrouw echter, bevreesd dat het lang vasten haren man schadelijk mocht zijn, zond hem de meid met een ei en eene kasserol water. De meid was gelast het ei te koken, en het daarna haren meester op te dienen. Maar Newton, wrevelig om deze stoornis, antwoordde ongeduldig weg dat hij het ei zelf wel zou koken. De meid, verbluft over deze ruwe taal, plaatste het ei op tafel, nevens haars meesters zakuurwerk. Onder het heengaan meende zij echter mijnheer te moeten opmerken dat het ei slechts drie minuten lang mocht koken. - Goed, goed, goed! antwoorde Newton. Ga nu maar heen. Mevrouw bekeef de meid, en zegde: - Ik verwed tien tegen een dat hij zal vergeten het ei uit de pan te nemen. O, die wijsgeeren! Ga eens eventjes zien. Tien minuten later treedt de meid in Newtons studeerkabinet terug, en wat ziet zij? De groote wijsgeer stond bewegingloos vóór de stoof, met het hoofd over de pan gebukt, en staarde met strakken blik in het ziedende en bobbelende water. - Mijnheer, mijnheer! roept de meid uit, uw ei zal te hard zijn. Bij deze woorden ijlt zij naar de stoof, en snapt de pan van het vuur. Newton blijft roerloos staan, en staart even strak in de opkronkelende vlammen, als daar zooeven in de kokende pan. - Och, mijnheer! roept de meid al klagende uit; gij hebt, in de plaats van het ei, uwe horloge in 't water gelegd. Wat zal Mevrouw nu zeggen? O, die wijsgeeren! | |
[pagina 446]
| |
IJselijke vaderlandsliefde.Tijdens eenen veldtocht van Napoleon I in Spanje, kwam, op zekeren dag, een regiment der wacht van koning Jeroom van Westphalen onder de muren van het klooster te Figueiras. De generaal deed den abt verzoeken zijne officieren en soldaten den noodigen mondkost te willen bezorgen. Het antwoord luidde: - Voor de soldaten zijn er goede kwartieren in stad te vinden. Mijne kloosterlingen en ik ontbieden den generaal en zijnen staf ten onzent, alwaar zij allerbest zullen onthaald worden. Een uur later werd er in de ruime eetzaal van het klooster een prachtig en lekker maal opgedischt. De Fransche officieren namen plaats aan tafel, en lekkebaardden van happigen eetlust. De generaal echter, steeds wantrouwig jegens de Spanjaards, wier onverbiddelijken haat tegen Frankrijk hij sedert lang kende, verzocht den abt met twee van zijne monniken meê te willen noenmalen. Alle drie stemden gereedelijk en al glimlachende in dit aanbod toe. Abt en monniken aten en dronken kwansuis met den besten smaak. Zij koutten en loegen met hunne gasten, alsof zij hunne boezemvrienden waren geweest. De Franschen meenden nooit hartelijker onthaal te hebben genoten, en spraken dan ook wijn en vleesch met goesting aan. Zij zouden 't hunne strijdmakkers weten te verhalen hoe de monniken van Figueiras hen op kostelijken wijn en lekker eten hadden vergast. - Toch niet, wedervoer de abt plotseling op plechtigen toon, toch niet, mijne lieve heeren. Wij hebben u onthaald, gelijk Spanjaards, die verdrukt worden, de Franschen, hunne verdrukkers, dienen te onthalen. Generaal en officieren zagen verstomd op tot den spreker. De abt stond boutrecht, met bleek gelaat en somberen blik. - Mijne heeren, hernam hij met holle stem, hebt gij nog eenige wereldsche zaken af te doen, hebt ge | |
[pagina 447]
| |
vooral uw geweten van zonden te zuiveren, spoedt u, spoedt u! De dood vloeit u met het bloed om de aderen, want de wijn, dien ik u deed voorschinken.... is vergiftigd. Bij deze woorden zakt de Spanjaard op zijnen stoel neder, en eene krampachtige rilling schudt al zijne ledematen. De Franschen zitten als verstomd, en staren elkander aan, met oogen vol angst en schrik. Men hoort door de ruime zaal geen het minste geritsel. Plotseling echter trekken twee of drie officieren hunne sabels uit en roepen: - Wraak, wraak! Meteenen storten zij ten gronde en kronkelen ten prooi aan ijselijke krampen. Een half uur daarna lagen abt, monniken, generaal en officieren - vijanden en vrienden - levenloos dooreen op den killen vloer van de eetzaalGa naar voetnoot(1).
Brussel. Leo Van der Buretten. |
|