| |
| |
| |
Spelling der aardrijkskundige namen.
EENE quaestie, die reeds meer dan veertig jaren eene oplossing vraagt, is de spelling der plaats-, of liever der aardrijkskundige namen, want er heerscht niet alleenlijk verwarring, wanorde en onverstand voor 't spellen van de namen onzer gemeenten, maar tevens voor die van rivieren, beken en vaarten.
Ruim veertig jaren, zegden wij, is de quaestie aan de dagorde, maar 't is eerst sedert ons schrijven in het schooltijdschrift de Toekomst (jaargang 1864) dat zij ernstig, grondig werd besproken. Wij schreven dáar, dat het tijd was geworden de lapjes en kapjes van verschillende tijden, waar een groot getal plaatsnamen nutteloos meê verzwaard werden, af te rukken; dat men geene letters meer bezigen moest, die slechts in woorden van vreemde herkomst worden gesteld; dat elke overtollige letter diende geweerd, vooral wanneer ze door een andere vervangen was en niet meer in de uitspraak gehoord werd.
K.-L. Ternest, een taalkundige wiens werken ook in Noord-Nederland zeer op prijs zijn gesteld, keurde het hooger aangeduide stelsel onvoorwaardelijk goed (Toekomst, 1866), en voegde er eenige alleszins gegronde
| |
| |
bemerkingen bij, welke wij hier gedeeltelijk willen overnemen:
‘Het gebeurt weleens, dat het spellen van eenen naam volgens de doorgaande uitspraak met de woordgronding, met de bekende beteekenis in strijd komt; in dit geval moet men natuurlijk der eerste te wille zijn, dewijl het geschrevene woord de voorstelling van den woordklank moet verwekken; dus: Nukerke, dorp tusschen Oudenaarde en Ronse, zóo geschreven omdat men niet anders uitspreekt, al is de beteekenis volkomen dezelfde als die van Nieuwkerke in het land van Waas.
‘Als de bekende oorsprong eene van onze spelregels afwijkende schrijfwijze vereischt, die door de uitspraak wel kan geleden worden, behoudt de etymologische spelling de bovenhand; dit is zeer redelijk en in overeenstemming met de wijze, op welke wij andere vreemde woorden en bastaardwoorden schrijven; alzoo: b.v., Loochristi, Nazareth.
‘Zeer zelden zijn onze plaatsnamen, in welke wij, alleen om der uitspraak wille, gevoeglijkst eene vreemde letter gebruiken. In dit geval is b.v. Exaarde, dat gewis niemand zal genegen zijn tot Ekzaarde te vervormen, welk aldus gesplitst: Ek-zaarde, twee maal slecht ware; vooreerst omdat de k, in de volgende lettergreep tegen de z stootende, deze tot s verscherpt, en alzoo de rechte uitspraak gemist wierde; tweedens, omdat het stamwoord aarde er in zoude miskend worden, terwijl de splitsing Ekz-aarde geheel en al zoude aandruischen tegen onze spelwijze, die op het einde der lettergreep geene z gedoogt. Wij zullen ook zoomin Sjerskamp als Sjina schrijven; Chers in Cherskamp is als de genitief van eenen persoonsnaam te beschouwen’.
Ternest was de eenige taalgeleerde niet, die voor 't beter schrijven der aardrijkskundige namen eene lans zoude breken. Frans de Cort, Jan van Beers, Heremans, Micheels en anderen keurden het moderniseeren goed.
| |
| |
Twee stelsels staan, tegenover elkander:
a) de oude schrijfwijze volgen;
b) aan de aardrijkskundige namen de hedendaagsche spelling toepassen.
Welk van beide dient er gevolgd?
De meeste Vlaamsche schrijvers hebben over deze vraag, sedert jaren, hunne meening doen kennen: zij moderniseeren de benamingen in quaestie, uitgaande van het beginsel, dat de namen onzer plaatsen behooren tot de taal, tot de levende taal, en derhalve met de taal veranderen. Men lette wel op, dat zij niet beweren woorden te veranderen, maar enkele letters, en gansch overtollige letters als schadelijken ballast over boord te werpen.
Andersdenkenden brengen vier ‘redenen’ voor tot behoud der antieke spelling. In de eerste plaats zeggen zij, met eenen schrijver uit Eekloo: ‘Verander de namen niet, want dan zouden er velen een zonderling voorkomen hebben, dat te veel zou afsteken bij den vorm, welke tot heden werd gebruikt’. - Dat dit geene reden hoegenaamd is, behoeft geen betoog, dewijl, zooals wij daareven zegden, er enkel sprake kan zijn van éene of twee letters, niet van 't woord zelf. - Overigens wat Eekloo betreft, wij vonden dezen naam zóo geschreven in iedere eeuw, even goed als Eecloo: B.v. Ekelo, in het testament van Arnold van Maldegem, 1275; Eekeloe, in de stadsrekening van Gent, 1314-1315; Ekelo, idem van 1346-1347; Eekeloo in 1377; Eeckeloo, in de Staten van goed der stad Gent, 1558-1559; Eecklooschen wech, idem 1573-1574: Eeckeloo in de Acten en contracten van gedeele (Gent) 1629-1630 enz. enz.
De tweede reden, die zij doen gelden, is: ‘De naam eener gemeente is het eigendom van die gemeente, en moet ongeschonden blijven’.
Een eigendom van de gemeente, ja, in den engen zin; maar veeleer en vooral is die naam een eigendom der taal, als door deze gevormd in honderde gevallen
| |
| |
lang vóor dat de gemeente eigenlijk bestond, en die blijft, zelfs nadat de gemeente wettelijk is afgeschaft. De gewaande onschendbaarheid van dat eigendom heeft, overigens, nooit bestaan: sedert de vroege middeleeuwen tot den dag van heden is die naam gedurig, ja elke eeuw, gewijzigd geworden; hij volgde de ontwikkeling, de beschaving van taal en uitspraak. De voorbeelden zijn met duizenden aan te halen: over honderd jaren schreef men nog, b.v.: Ghent of Gendt; over dertig jaren schreef de meerderheid van de bevolking dezer stad nog: Gend. Heden is 't algemeen: Gent.
Heeft er in vroeger tijd ooit éene gemeente voor het zoogezegd eigendom geschermd? Geene enkele. Brugghe kon verbeteren tot Brugge, Curtericke verkrimpen tot Kortrijk, Bruessele tot Brussel, Rijssele tot Rijsel en zoo voorts, zonder dat éen enkele vorst, eenig landsbestuur, eenig gemeentelijk magistraat ooit op het denkbeeld kwam van te beweren, dat men Brugghe en Audenaerde, Meirelbeke en Caprycke enz. moest schrijven.
Ja, sedert de IXe eeuw, in welke de meeste plaatsen onzes lands met hunnen naam bekend werden, tot heden, veranderde dezer spelling samen met de taal. Zij onderstond den noodlottigen invloed van den Burgondiër: Poucques, Bouckhoute, Verrebrouck enz., maar gelukkiglijk ook van de verbeteringen, die op het wetenschappelijk taalgebied tot stand zijn gekomen: Puurs, Aalst, Gentbrugge, Zomergem enz. Men moge nu, van regeerings- of gemeentewege, beslissen dat men den plaatsnaam in alle officiëele stukken diene te spellen volgens deze of gene schrijfwijze, niemand zal beletten dat hij den gang volge van de taal, tot welke hij behoort. Tegen éenen burgemeester, éenen arrondissements-commissaris, éenen minister die 't zouden willen houden met den ouden slenter, zal men honderden ingezetenen vinden die 't al te ongerijmd zullen oordeelen nog te schrijven: Vaerendonck, Hoydonck, Beyghem, Santhoven.
| |
| |
De derde reden, om welke de tegenstrevers van de moderniseering weigeren de voorstanders van een redelijker stelsel te volgen, schijnt te wezen: het algemeen belang.
Lezer, gij schuddebolt? Welnu, het is nochtans zoo: reeds sedert lang wordt het algemeen belang ingeroepen om te beslissen, of men Leye zal schrijven dan wel Lei of Leije; of men Diksmuide, Dixmude of Dixmuyde zal spellen enz. Wat het ‘algemeen belang’ dáar te zien heeft, is zeker moeilijk te zeggen; tenware men zou bewijzen dat de beslissing des gemeenteraads van Duysborg gevaar zou loopen van geene uitvoering te bekomen, indien er ten hoofde van het officiëel papier geschreven wierde Duisburg of Duisborg; tenware het staatsbestuur zou kunnen twijfelen aan de gegrondheid der inlichtingen, gevraagd aan en geleverd door het schepenencollege van Corbeeck, omdat de gemeente-secretaris zou gesteld hebben Korbeek!
Eindelijk de vierde reden, ingeroepen om de oude schrijfwijze te behouden, is deze: ‘Indien wij nu de spelling der oude plaatsnamen veranderen, wij zetten de deur open voor latere wijzigingen en beletten alzoo eene duurzame regelmatigheid’.
Wij zegden reeds, dat dit onvermijdelijk is. Neemt de taal nog toe in beschaving, wordt zij nog meer gekuischt - wat eenieder van ons hopen moet - of moet zij andermaal den invloed des vreemdelings ondergaan, geene macht der wereld is in staat om éen gedeelte der taal te beletten met de andere deelen voorof achteruit te gaan. Alle deelen zijn vast aan elkander, gelijk de verschillige leden van het lichaam, gelijk de takken van den boom verbonden zijn met den stam.
Maar, zegt men nog, er zijn familiën, die eenen plaatsnaam bij hunnen geslachtsnaam hebben gevoegd, gelijk della Faille d'Huysse, de Moerman d'Harlebeke, Surmont de Volsberghe en anderen. - Gaat gij ook daar den plaatsnaam wijzigen? - Ik zou er volstrekt geen bezwaar in vinden, maar het evenwel niet doen, omdat
| |
| |
dit bijvoegsel heden beschouwd wordt als deelmakende van den geslachtsnaam en als zoodanig dient geëerbiedigd te worden.
Men ziet uit het bovenstaande dat de redenen, waarop de volgers van den ouden slenter zich gronden om de bespottelijke schrijfwijze onzer plaatsnamen te eerbiedigen, flauw zijn, en wel zóo flauw, dat zij eene breedvoerige wederlegging geheel missen kunnen. Men steunt zich enkel op woorden, die schijnen eenig gewicht te hebben, als: te groote zonderlingheid, gemeente-eigendom, algemeen belang; maar in den grond der zake betoogt, bewijst men niemendal.
Eenheid van spelling voor de plaatsnamen is noodzakelijk, in 't belang der gemeenten, in 't belang des staatsbestuurs, in 't belang der taal - dus in 't algemeen belang! - Men moet duidelijk zijn; afbreken met gansch verouderde vormen; al de overtollige letters wegwerpen, die noch door oorsprong, noch door afleiding, noch door uitspraak gevergd worden. Men moet - en deze reden is zeker ook wel afdoende? - de Vlaamsche gemeenten hunnen Vlaamschen naam teruggeven, en dezen niet het uitzicht laten als zouden vele onzer gemeenten gesticht geweest zijn door Franschen of andere vreemdelingen!
Men heeft de h uit Brugghe en Ghent verbannen, en dit was, ja, eene verbetering; men gooie ze weg uit Maldeghem en Elverdinghe; men schrijft nu: Pruisen, welaan! weest logiek en stelt: Uitkerke; men schrijft niet langer bouck en brouck, welnu! eene goede beweging en maar stoutweg geschreven: Boekhoute en Assebroek; wij verdubbelen de a in paal en de u in schuur; men stelle dus ook: Aartselaar en Wuust-Wezel.
Zoo zal men gemak vinden bij het onderwijs en in het openbaar bestuur; zoo zal men de reeds al te langdurige willekeur, de beklaaglijke verwarring, de aarzelingen en onwetendheid doen ophouden, die thans bij de meesten voor 't schrijven onzer plaatsnamen nog bestaan; zoo zal men de taalzuivering op verstandige wijze voortzetten.
| |
| |
Die taalzuivering is, ten overige, begonnen, ja bevolen door het koninklijk besluit van 21 November 1864, het verslag goedkeurende, uitgebracht namens de Commissie tot onderzoek der middelen om tot de eenparigheid van spelling te geraken. Men leest namelijk in dat verslag:
‘De verdubbeling eens medeklinkers heeft dan alleenlijk plaats, wanneer men wil aanduiden dat de klinker, die voorafgaat, kort moet worden uitgesproken; zoo schrijft men bassen, letten, bollen. De s maakt geene uitzondering aan dien regel. De verdubbeling is derhalve geheel overtollig, wanneer de vocaal, die de s voorafgaat, lang is en men doet verkeerd, wanneer men waassem, geesselen, kruissen, ruisschen, Pruissen, IJssel, Rijssel spelt. Degenen, die de s in dergelijke woorden verdubbelen om den sissenden klank uit te drukken en te beletten dat de s zacht worde uitgesproken, verwarren de uitspraak der Nederlandsche s, die altijd eenen sissenden klank heeft, met die der Fransche, welke, tusschen twee klinkers staande, den klank der zachte z aanneemt. Men schrijve dus wasem, geeselen, kruisen, ruischen, Pruisen, IJsel, Rijsel enz.’
Overigens - we zouden weleens willen weten welken der oude vormen men zoude aannemen... Die, welke tot heden door sommige gemeentebesturen gebezigd zijn? de oudste? de jongste? de spelling van den baljuw, van den meier of van den pastoor? de vorm voorkomende in eene vorstelijke charter of die in eene notariëele acte? Maar waarop zijn die alle gesteund? - Hier op de onkunde, elders op de franschgezindheid van schrijver of kopist! In vroeger tijden - wie weet het niet? - schreef men in de openbare acten al gelijk men wilde. De dorps- of stedenaam wordt in éene en dezelfde oorkonde op twee, drie of vier verschillige manieren gespeld; zelfs met de familienamen sprong men op gansch willekeurige wijze om, zoodat dezelfde pen b.v. in éene officiëele acte schreef: Van
| |
| |
Leecke, van Leke, van Leecken, van der Leecken! Ofwel de gemeenteschrijvers wisten niet, wat ze deden, ofwel 't was hun, en den partijen, en ook den wethouderen al gelijk hoe men schreef, mits de zin maar duidelijk was. - En wij zouden geroepen worden, om zoo 'n ‘stelsel’, zulke onzinnigheid te bekrachtigen, te volgen?
Onlangs is er, op last van den heer Thonissen, minister van binnenlandsche zaken, eene commissie ingesteld om de quaestie van de spelling der aardrijkskundige namen te onderzoeken en voorstellen daarover aan het gouvernement te doen. De Vlaamsche schrijvers wachten nieuwsgierig op de beslissingen dezer commissie; gaan die in tegen het gezond verstand, tegen de algemeene beweging om de taal te zuiveren en te verbeteren, geen twijfel of haar arbeid zal zonder vrucht blijven en men zal tegenover hare slenterlijst - een tijdje gevolgd door de kleine officiëele wereld - eene andere zien in het licht komen, verspreiden en aannemen door het meeste deel der mannen, die zich met onderwijs, fraaie letteren en geleerdheid bezighouden.
De commissie vergete het niet: de spelling der aardrijkskundige namen is geene quaestie van bestuur of statistiek: het is, hoofdzakelijk, een aardrijkskundig, geschied- en taalkundig vraagstuk. Hare leuze in de haar opgedragene studie zij: Eenvoudigheid en eenvormigheid.
Gent
Frans De Potter.
|
|