Het Belfort. Jaargang 1(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 448] [p. 448] Sneeuwliedeken. ZIE, moederken, wat schoone pluimkens Op de aarde tuimlen uit de lucht; Heeft Jesuken zoo veel blanke duifkens? Sprak een ziek kind met eenen zucht. - Mijn vriendje, ons buurmans jongste zoontje te droomen lag, in zijnen slaap, van Jesuken, en zijn klein kozijntje, Sint Janneken met zijn hupplend schaap. Een engel daalde bij zijn wiegsken, en zag hem met een glimlach aan; Hij droeg een langen zilvren mantel met groote gouden knoopen aan. Een hagelblank paar vleuglen zwaaide aan zijne schoudren, heen en weêr; Hij stool den lieven kleinen droomer en stuurde naar den hemel weêr. Thans vliegen al de Serafijnen den hemel uit, hen te gemoet; Verstaat gij nu dien pluimenregen? Mijn kindje lief! mijn harteken zoet! O, moederken, laat ons samen bidden, Dat God, van nacht, mij halen doe; O! kon ik naar den hemel vliegen! Maar 'k ben zoo ziek, ik ben zoo moê. O mocht ik ook, van englen droomen omstraald van glansend hemellicht! En 't jongsken vouwde zijne pollekens, en sloot zijn kleine kijkers dicht. [pagina 449] [p. 449] De moeder dekte 't arrem schaapken, en hem een laatste kusjen gaf; En heete tranen, gloeiend, rolden langs hare bleeke wangen af. Des morgens, kronkelde, krioelend, de sneeuw in dartle kringen neêr. Verslagen zat, bij 't roerloos wiegsken, De moederlooze en bad den Heer: (Terwijl ze, droevig lachend, blikte door 't venster, naar het grauw verschiet -) - ‘Gij schonkt mij 't kind, en hebt 't me ontnomen, Mijn God! dat uwe wil geschied’. Gentbrugge. Marc Storme. Vorige Volgende