Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
Frankische Oudheden.De Vlaamsche School, bl. 67, duidt de frankische oudheden aan, die verleden jaar in 't Namensche ontdekt wierden. Te Eclay, een gehucht van het dorp Pondrôme, werd eene frankische begraafplaats met 200 lijken opengeleid. De oude Franken werden, naar Germaansche costume, in hunne wapenrusting begraven; de vrouwen, versierd met hare juweelen, wierden naast hare mans ter aarde besteld. Te Pondrôme wezen vier groote degens de overblijfselen der opperhoofden van den stam aan; vrijgeboren mannen alleen kregen hun degen, hunne bijl en lans mede in het graf; de lijfeigenen of laten droegen een korten breeden sabel; de slaaf werd grafwaarts gedregen met een gewoon mes in den gordel. Uit de begraafplaats werden te voorschijn gehaald: wapenrustingen van vrijgeboren mannen, korte degens, messen; lijfsieraden en juweelen van vrouwen; bronzen geldstukjes van de Romeinsche keizers Constantinus, Valens en Alexander Severus; eenen gesneden rooden steen, enz. In de gemeente Hondray werd eene frankische begraafplaats ontbloot. Zij bevatte een zestigtal graven, maar zonder wapens van vrijgeborenen. In een vrouwegraf vond men een geraamte, dat eene bronzen keten rond het lijf droeg, waaraan zoogenoemde porseleinschelpen hingen. | |
Richepin.Richepin die verleden jaar met zooveel gerucht zijne hatelijke lastertaal tegen God heeft uitgebraakt begint dit jaar, zijne godin, de natuur te bezingen. Hij heft zijn eersten lofzang aan ter eere van de zee. Wonderlijke aanbidder! In zijn eerbewijzingen mengelt hij 't gebed en de beleediging, de hulde en den smaad, den zegen en de lastertaal. Hij heeft onthouden dat hij in zijne kinderjaren nog de litaniën van O.L.V. gelezen heeft en met eenen gedwongenen geestdrift, in gezochte verzen, past hij de woorden toe der litanie op de schoonheden der zee. Terzelfder tijde besmeurt hij zijn gedicht met de leegste woorden en de vuilste beschimpingen. Op de Litanies volgen de Marines. Eerst kleedt hij dorre wetenschappelijke begrippen in wantale en gewrongene verzen. Verder begint men ware dichterlijkheid in zijn zangen aan | |
[pagina 373]
| |
te treffen. De wentelende baren, met hunne eigene gezichten, met hunne eigene klanken leven in zijn gedicht. Zijne zeelieden zijn ook met al hunne eigenaardigheid naar het leven afgebeeld. Richepin, de valsche geleerde, de vuile klapper wordt soms een rechtzinnige, een aandoenlijke dichter. Menigeen van zijn zangen heeft hij gemaakt: Le dos contre la barre et l'oeil dans les étoiles. | |
Romaansche Taalkunde.De fransche taalkundige, Frederic Godefroy, onderneemt een nieuw werk van fransche spraakwetenschap dat heeten zal: Répertoire universel de la langue française écrite et parlée. 't Zal terzelfder tijde een fransch Idioticon zijn, een geschiedkundige uitlegboek, met den volgenden inhoud: 1o Al de woorden met hunne verschillige gedaanten van gewestsprake en schrijfwijze, en met de aanduiding van hunnen gekenden ouderdom en hunne verwisselingen. 2o Al de bijzonderste woorden der tongvallen van Frankrijk, mitsgaders der waalsche spraken van Belgenland, van Zwitserland, van den Canada, enz. 3o De opgave en de uitleg van de bijzonderste maagschaps- en stedenamen die in oude stukken aangetroffen worden. 4o Proeve eener spraakkunst met de algemeene wetten van het schepselen der bewoording van de fransche tale en fransche tongvallen. 't Is te hopen dat wij door een werk van zulke weerde al beter en beter de gevarenissen zullen leeren kennen van de dietsche woorden die onze Frankische voorouders in de fransche taal hebben ingevoerd. | |
Van drie Bewegingen.Dat is de hoofding eener bijdrage van Dr Jan ten Brink in de Bibliotheek, letterkundig bijblad van Noord en Zuid, negende jaarg. no 2. 1o bl. 61. ‘Eerst had men de Vlaamsche Beweging. Later kreeg men de Nederlandsche Beweging. In Brugge ontstond de West-Vlaamsche Beweging. Deze eenvoudige waarheden schilderen beter dan lijvige boekdeelen de uitkomst van het Negentiende Nederlandsche Congres te Brugge... In de achttien vorige congressen heeft niemand ooit vermoed, dat er naast de oude Vlaamsche Beweging van 1849 nog eene West-Vlaamsche in 1884 zou ontstaan. Het algemeen gevoelen was, dat de Taal- en Letterkundige Congressen in Noord- en Zuid-Nederland niets anders beoogden dan nauwe aaneensluiting van de gescheiden deelen onzes volks,... Het negentiende Congres, door velen met zoo heuglijke verwachtingen begroet, heeft voor de vervulling van dit ideaal niets tot stand gebracht.... Laat mij de feiten vermelden.... Taco H. de Beer hield eene even onschuldige als geestige voordracht over Noord-Nederlandsche dialecten en deze was oorzaak van groote dingen. Er stond een geestelijke op, met een vriendelijk gelaat en vriendelijke stem, de Eerw. heer Verriest uit Yperen, die geheel onverwacht de vraag stelde, wat men eigenlijk onder den term: Nederlandsche Taal had te verstaan - waar de waarachtige | |
[pagina 374]
| |
Nederlandsche Taal gevonden wordt; en of er reeds een algemeen aangenomen leerboek der Nederlandsche Taal werd geschreven?’ Heden wordt er vele van West-Vlaamsche Beweging en West-Vlaamsche School gesproken en geschreven. Ik, West-Vlaming, ik erken geene West-Vlaamsche School. Een schrijver der zoogezeide West-Vlaamsche School is een vrije en onafhankelijke Nederlander die meent dat de taalwetten, van achteren te vinden en niet te maken zijn, die als 't nood doet en pas geeft woorden en wendingen gebruikt die bij Hooft, Vondel, Kiliaen, Lambrecht ten Kate te boeke staan, die in al de gauspraken van Nederland in zwang, tot den nederduitschen, ja tot den germaanschen en arischen taalschat behooren, die door het volk voor nieuwe zaken, nieuwe begrippen geschepseld worden. 2o ‘Eerw. Heer Verriest en zijne talrijke ambtgenooten waren opgekomen voor de verdediging der rechten van hun West-Vlaamsch dialekt. Van alles wat in achttien Congressen voor de aansluiting van Noord en Zuid was gedaan, schenen zij blijkbaar geene de minste sympathie te koesteren. Hadden de voorgaande Congressen verbroedering en aaneensluiting bedoeld, zij wilden verdeeling. Had men met veel moeite eenheid van spelling en een algemeen Woordenboek der Nederlandsche Taal van 1849 tot 1884 tot stand bracht, zij ontkenden, dat er iets algemeens bestond en meenden, dat het West-Vlaamsch zeer goed tot toongevend dialect der “verschillige Noord- en Zuid-Nederlandsche gewestelaike sproaken” zou kunnen verheven worden.’ Die woorden tusschen haakjes wierden door geenen West-Vlaming uitgesproken, Ten anderen zou een West-Vlaming beschaamd zijn van te spreken lijk vele franskiljons die wij op het Congres van Brugge gehoord hebben. Al is het dat wij even als de Friesen onze eigene gewestspraak zouden mogen en kunnen als letterkundige taal beoefenen, heeft nooit niemand het West-Vlaamsch als de algemeene schrijvende en sprekende taal voor Neerland willen doen gelden. Wat Jan ten Brink daarvan schrijft is valsch en misschien vuige lastertaal. Eerw. Heer Verriest heeft op het Congres van Brugge houden staan dat er gedurig gedoold wordt tusschen patois en dialect, en gevraagd waarom woorden en wendingen die al de titels bezaten om in de algemeene Naderlandsche Taal opgenomen te zijn, daaruit verbannen worden. 3o ‘Mochten de nieuwe voorstanders der West-Vlaamsche Beweging willen weten, hoe eenige Noord-Nederlandsche leden van het misluke negentiende Congres over hun arbeid denken, dan draag ik hun gaarne de bovenstaande regelen met broedergroetenis op.’ Hoogleeraar Kern, Nederlands eerste en meeste taalgeleerde, | |
[pagina 375]
| |
heeft in 't Congres van Maastricht verklaard dat de Westvlamingen de Nederlandsche Taal in hunne letterkunde bezigen: die kostbare getuigenis wordt door Jan ten Brink heel voorzichtig verzwegen; ten anderen als wij den hooggeachten en zeer geleerden Prof. Verdam van kante laten, zijn wij uitnemende gerust in 't oordeel en 't gedacht van al de Noord-Nederlanders die op 't Congres tegenwoordig waren. Zouden de beste taalgeleerden van Noord-Nederland die te Brugge afwezig waren, misschien samengespannen hebben met de West-Vlamingen om het negentiende Nederlandsch Taalcongres te doen mislukken? | |
Kiliaan.De Antwerpsche Bibliophilen gaan met vergunning van het gemeentebestuur, Kiliaans Latijnsch Vlaamsch Indisticon uitgeven, berustende in het huis van Plantijn. (Vlaamsche School, bl. 82). | |
De Geschiedenis der Godsdiensten.In de aflevering van Mei der Revue Générale, lazen wij eene zeer aantrekkelijke bijdrage van den geleerden heer Dr Colinet, waarin de leergang van Goblet over de geschiedenis der godsdiensten naar weerde geschat wordt. Colinet vonnist met gerust gemoed en grondige kennissen en wij zien geheel 't gebouw der waanwijsheid van Goblet instorten onder den hamer van geleerden die hij veracht en verzwijgt omdat hij benauwd is van hunne wetenschap. De Leuvensche leeraar sluit zijn oordeel in dezer voege: ‘Het onderwijs van M. Goblet ter Hoogschool van Brussel, verdient geen vertrouwen. Zijn oogwit, dat hij moeielijk verduikt, is van aanhangers te winnen voor zijne eigene godsdienstige, of liever ongodsdienstige gedachten. Hij is ten anderen, wetenschappelijk gesproken, onbevoegd voor zijne onderneming. In de lessen van den nieuwen leeraar komen de daadzaken valsch of onvolledig te berde. Zij worden altijd afgeschilderd om de waarheid goed te doen van een wezenkundig stel dat op geene gronden steunt. Kortaf, de beeldtenis, die M. Goblet maakt van de geschiedenis der godsdiensten gelijkt beter aan eene spotprente dan aan een conterfeitsel. | |
Maatschappelijke Zaken.Getijdelijk zullen onze lezers 't een en 't ander kunnen vernemen aangaande de strevingen en den voortgang der maatschappelijke wetenschap. Alhoewel dat er in Belgenland een bond van Katholieke Volkswerken bestaat, dat wij leermeesters lijk De Gryse en Brants bezitten, dat er tot Brussel eene gilde van maatschappelijke Huishoudkunde bestaat, schijnen de Belgen nog al onverschillig aan de beweging en de uitkomsten dier hedendaagsche wetendheid. Hoevele verstandige lieden en zijn er niet nochtans die een nutteloos en verkwistend leven leiden, en die door hunne goede gedachten in ernstig zoeken en leeren geput en gevoed, door hunne liefdadige maatschappelijke werken op 't voet- | |
[pagina 376]
| |
spoor van anderen met geestdrift ingericht, zooveel goed in de samenleving zouden te wege brengen. Schiet wakker, uit uwe onverschilligheid, gij Vlamingen die verstand hebt, en die nu slaven zijt, lacij van al de ijdele en belachelijke noodwendigheden eener verfranschte en verworpen wereld. | |
Huiselijke gebruiken.In de Réforme sociale van 15 Mei 1886 staat er eene allerschoonste bijdrage van den welgekenden schrijver, Antonin Rondelet. Hij handelt over de hoffelijkheid rond den huiselijken heerd. Omdat de huisgenooten malkander min worden te beminnen, omdat de herten met mindere liefde kloppen, vergeet men soms malkander 's morgens en 's avonds de blijken van liefde en genegentheid te geven die in ieder huisgezin in voege zijn, handelt men tusschen broeders en zusters min heusch als tusschen vreemden, vergeet men soms 's avonds den zegen den ouders te vragen, eer men ter ruste gaat. Met de oude goê wellevendheid in den huize is ook de oude eensgezindheid tusschen meesters en dienstboden verdwenen: ze waren eertijds door eene wederzijdsche vriendelijkheid verbonden: de meester oefende de plicht, en de dienaar aanveerdde de weldaad der bescherming. | |
De Stamfamilie.In de Réforme Sociale van 1 Juni 86, wordt de stamfamilie volgens de leering van Leplay na hare wezentlijke, bestaande trekken afgebeeld. 't Is bitter te beklagen lijk het huiselijk leven gedurig ontaardt, door het wegsterven der stamgezinnen. De Schepper heeft in de herten der ouders overgroote schatten van liefde neergeleid, die gedurig toenemen in kracht en teêrgevoeligheid en overgaan van geslachte tot geslachte: en dat edel en onbaatzuchtig, dat levendig en vurig gevoel der ouderlijke liefde, 't gaat verloren in 't onstandvastig huisgezin: : waar is het zoet en heilzaam gezag van den grootvader door allen geëerbiedigd? Waar is de wijze en verangstigde liefde der grootmoeder die de moeder bijstaat, zonder heur bestier te hinderen? Ieder huisgezin gaat uiteen: de voorvaderlijke heerdstede gaat te niet; de ouderlijke erve wordt verdeeld; de fabriek van den vader wordt verkocht. Het is eene maatschappelijke plicht van de laatste stamfamiliën van den val en de ontwording te redden en te werken voor de verandering en de verbetering der wetten die 't voorvaderlijk familiewezen ontbinden. | |
De christene Liefde en de Arbeiderszaak.M. de graaf d'Haussonville heeft eenen boek geschreven om de ellenden van den arbeiderstand te betreuren en de middels te beramen om die kwalen te genezen (Misères et Remèdes. Calmann Levy, 1886). De kwade droomen der socialisten daarlatende en weinig trouwe hebbende in eenen terugkeer naar 't verleden, in de heropbeuring der oude christene gilde, keert hij zijne blikken naar de toekomst en hij vraagt welke nieuwe middels de liberale school verzind heeft om | |
[pagina 377]
| |
de arbeiderszake te vereffenen. 't Zijn deze vier: de spaarzaamheid, de onderlinge bijstand, de samenwerking in stede van den werkloon, de meêdeeling der werklieden in de winst der bazen. Aleventwel stoot hij hier wederom op alle soorten van hinderpalen en hij besluit dat de huishoudkundigen der nieuwe school het ook noch helpen noch gebeteren en kunnen. Wat is 't slot van zijn schrijven? 't En bestaat geen algemeene, alverwinnende redmiddel. 't Zijn vele bijzondere middels met elk hunne kleine bate. ‘De christene liefde is de eeuwige wet die volgens 't goddelijk raadsbeslaat bestemd is om ten deele de bitterste gevolgen der ongelijkheid van de maatschappelijke standen te verbeteren’. Ziedaar eene wetenschappelijke, huishoudkundige verdediging van de christene liefde. | |
De bazen en hunne plichten.M. Perin heeft onlangs leden een nieuw werk uitgegeven onder de volgende hoofding: Le Patron, sa fonction, ses devoirs. ses responsabilités. (Rijsel, Desclee, Debrouwer en Aen, 190 bl.) Die boek bevat een merkweerdig hoofdstuk, het tiende, waarin al de werken aangestipt worden die de bazen dienen aan te leggen, en de raadgevingen te boeke staan die ze dienen te volgen om in al de noodwendigheden der arbeiders te voorzien, 't Is ware schat voor de werkers die maatschappelijke inrichtingen willen tot stand brengen en ze verder uitbreiden en bekend maken. Van eenen anderen kant is het hoofdstuk dat handelt over het herinrichten der christene gilde maar van klein bedied. Er is geen nieuws in te vernemen. | |
Verwantschap.Zouden de apen onze verwanten niet zijn en zouden wij door de wet, waardoor de dierensoorten gedurig uiteenloopen, verworden en verbeteren, van de eigenste en dezelfde dierlijke voorouders niet afstammen? Die vrage wordt beantwoord door Pater Van Tricht, Magasin littéraire et scientifiqae, 15 Mei 1886. Alle lezers worden meêgesleept door den lieflijken en warmen schrijftrant van den geleerden natuurkenner die de dorre wetenschap bekoorlijk kan maken. Iets dat ook zijn schrijver aantrekkelijk maakt 't is dat de lezer hier en daar getroffen is door de kracht zijner redens en de duidelijkheid zijner leerstellen. Hij redeneert als volgt: Indien wij tusschen den aap en den mensch zulkdanig verschil aantreffen dat wij ze moeten scheiden, dan mogen wij vrij en vrank beweren: 't is onmogelijk dat beide van dezelfde wezens afstammen. Trekken ze integendeel genoegzaam op malkander dan zullen wij besluiten: 't is mogelijk dat de aap en de mensch van dezelfde voorouders afstammen, maar 't en is daarom niet noodzakelijk alzoo gebeurd. Dat is eenvoudig en te gelijker tijde onweêrlegbaar: dat begrijpt iedere lezer. De aap en de mensch schijnen nog al op malkander te trekken, maar een kind zal antwoorden op al de moeilijkheden | |
[pagina 378]
| |
die daaruit kunnen voortspruiten: de mensch is met verstand begaafd, en de aap is van verstandswegen toch maar... een aap. Wat zeggen de groote.... geleerden daarop? Wij houden ons met het verstand niet bezig. - Hier zijn twee flasschen, eene ijdele en eene volle; gij neemt de eene en ik neme de andere. - Jamaar de mijne is ijdel. - Oh! ik loop daar niet achter: de flasschen hebben eenen gelijken hals en dragen hetzelfde merk; de ouden mieken verschil tusschen volle en ijdele flasschen, maar haal twee wijsgeleerden die in hunne wezenkundige leering over het ijdele en het volle overeenstemmen.... Zoo leeren de dolaards der Transformistenschool.
J. Claerhout. |
|