op veelhoekige voetzuilen, en dragen kapiteelen, die omkroond zijn met sierlijk loofwerk. Deze versiersels echter zijn niet gelijkvormig; deze zijn tweedeelig, liggende het een boven het ander; gene daarentegen maken een enkel geheel uit. Van waar dit verschil? Al de kunstlieden werkten niet volgens een zelfden stelregel. De jongeren hielden aan eene nauwkeurige verdeeling der onderscheidene voorwerpen, terwijl de ouderen lust schiepen in vermengde versiersels, welke in kunstige kronkelingen dooreenstrengelden. Op deze kroonstukken rusten groote volmaakte bogens. Men bemerkt er ook slotversieringen op, die dienen tot steunsels aan de uiteinden der groote balken van de zoldering.
Het gedeelte der groote zaal rechts van de uitgangspoort is ongeschonden tot ons gekomen. Dank aan de kundige zorgen van den kanunnik Reusens, hoogleeraar der hoogeschool, werd het in 1874 ontlast van de zware kalklaag, waar men het in de vorige eeuw mede bepleisterd had.
De machtige gilde der lakenwevers ging te niet in de bloedige oorlogen van graaf Wenceslas. Dientengevolge werd de Halle schier verlaten. Edoch, in de XVe eeuw ging de Hoogeschool er in zetelen, en in 1680 bouwde men er de verdieping op, die heden nog bestaat.
Men vindt, op den buitenmuur der Halle, twee opschriften betrekkelijk het oprichten van dit gebouw. Het eerste staat aan den hoek der Namensche straat, nevens de Krakenstraat. Beide opschriften luiden aldus
Mestere Jan Stevens en Mestere Art. Horen en Mestere Goert Raes. Dese III Mesteren begonste dese Halle int jaer ons here MCCC XVIII smaendachs na beuloken paschen.
K. Brants.