Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Vlaamsch en katholiek.Vlaamsch en katholiek zijt gij, o Vlandren!
Dat en zult noch moogt gij nooit verandren.
FILIP de Stoute, hertog van Burgondiën en graaf van Vlaanderen, had de Vlamingen hunne vrijheden en voorrechten onder de voeten gestampt, hunnen standaard met den klauwenden Leeuw erop, verscheurd, hunne keuren en zinnebeelden van onafhankelijkheid en zelfbestaan verbrand en vernield. De fiere Vlamingen dwang en buigen ongewend, moê en t'enden geworsteld, zonder wapens, zonder leger, zonder bondgenooten, bogen het hoofd voor den machtigen hertog. Zij bogen het hoofd, maar hunne stralende ooge was vol somber vuur, hun woelend herte vol bitteren spijt, en waar zij malkanderen gemoetten of zagen, spraken zij soms vereende woorden tegen al dat verdrukken hiet. Zij bogen het hoofd, maar dat en was Filip niet genoeg. Hun geest en herte, ja hun geweten zelf zou hij boeien, en zijner moedwilligheid slavelijk doen te gebode staan. Ha! die Filip, een Wale gekweekt ten franschen hove, kende slecht den christelijk bezielden Vlaming. Hij wist niet, hoe diep en hoe vast in zijn herte geworteld lag, dat aloude voorvaderlijk geloove, die getrouwe verkleefdheid aan den Paus van Roomen, in éen woord, dat onveranderlijk ‘Vlaamsch en Katholiek zijn’ in alles en door alles. | |
[pagina 212]
| |
Vlaanderen met graaf Lodewijk van Male aan 't hoofd, had reeds van in den beginne der groote kerkscheuring van het WestenGa naar voetnoot(1), paus Urbaan VI als den waren stadhouder Christi op aarde, plechtiglijk herkend en krachtdadig vorengestaan, spijts al de listen en lagen, en 't dreigend geweld des franschen konings, die gedurig wrocht en alle mogelijke middels inspande om Clement VII, den onwettigen paus van Avignon, nieuwe volkeren aan te werven. Filip de Stoute, een Wale van lijf en ziele, deelde geheel en gansch, het denken en streven van den zuiderkoning, en diensvolgens was hij gereed hem bij te staan waar hij hem helpen kon. Ook het duurde niet lange of hij deed openbaarlijk afkondigen: ‘Dat Vlaanderen van heden af paus Clement VII in stede van Urbaan VI, als den eenigen waren paus der Roomsche Kerk herkennen zou en dienen in volle gehoorzaamheid; en dat hij, hertog van Burgondiën en graaf van Vlaanderen, strengelijk straffen zou, alwie dit zijn hoog gebod hardnekkig wederstreven dorst.’ De geestelijkheid van Vlaanderen bekend van overouds om hare standvastige trouwe aan den heiligen Stoel van Roomen, verhief eenpariglijk de stem tegen 's hertogs boos en schandelijk bevel, en beriep het Vlaamsche volk ter kalme, doch onbeschroomde verdediging der heilige, onschendbare vrijheid van godsdienst en geloof. Filip de Stoute door waanzinnigen hoogmoed verblind, sloot zijne ooren en herte toe voor de smeekingen der geestelijken en de stemme zijns volks. Hij had trouwens niets te vreezen, hij bezat talrijke krijgsbenden, en zou desnoods zijn machtigen arm doen gevoelen om zijn opzet door te drijven, al stroomde erbij het bloed zijner onderdanen. | |
[pagina 213]
| |
De kerken en bidplaatsen wierden gesloten en geen misse meer gedaan. Aan alle priesters in gehoorzaamheid blijvende van paus Urbaan VI, was het door den hertog streng verboden geheel Vlaanderen door, Gent uitgenomen, de plechtigheden van den heiligen godsdienst uit te oefenen. Dat vermochten zij alleen die den onwettigen paus Clement VII herkenden; ja, daartoe hadden zij volle macht en gezag van wegens Filip den Stoute, die soldeniers afzond, om ze, als 't nood deed, gewapenderhand te beschermen. Maar deze priesters verschenen ook niet, aan het autaar des Heeren om er het heilig Sacrificie op te offeren. Zij wisten te wel, welk ontzaggelijke wrok er in het hert der Vlamingen broeide, tegen Clement VII en al zijne aanhangers en voorstaanders. Ter nauwernood dorsten zij verblijven in 't een of 't ander burchtslot, omringd en beschut door wallen en muren. Zoodanig vreesden zij in de handen te vallen van de fiere en onverbasterde Vlamingen, die, al verloren zij lijf en have, wilden vrij blijven in hun katholiek geloove, vrij, gelijk hunne roemrijke vaderen het altijd waren. Zulks was ook de innige overtuiging en uiterste begeerte van Heer ende Meester Jan van Waas, pastoor van Sinte-Walburga ter stede van Brugge, die, spijts 's hertogs hoog bevel en wakkere soldenieren, onvervaard den predikstoel zijner parochiekerk beklom, en er sprak tot de toegestroomde menigte, van het schandige juk waarmede men hunner zielen vrijheid verpletteren wou, hun geweten verslaven en hun duurbaar katholiek geloof vernielen. Wanneer hij ten einde zijner koene rede gekomen was, klonk zijne stem statig en trillend van aandoening: zij riep de straffen en den vloek Gods over het hoofd van den Vlaming, die, van der vaderen eere en deugd ontaardend, het katholiek geloof, zijn roem en grootheid, verstootend, laf en schaamteloos, hertog Filip en den onwettigen franschen paus van Avignon gehoorzamen dorst. | |
[pagina 214]
| |
't Brugsche volk aanhoorde zijnen herder in diepe stilte, trilde en weende van ontroering, en eender van ziel en streven, zwoer het Urbaan VI den paus van Roomen, onderdanigheid en getrouwigheid door leven en dood. Filip de Stoute nog zegedronke, meende dat alles voortaan naar wensch zoude gaan bij de overwonnen Vlamingen, en dat zij gewillig en slaafsch, het hoofd zouden keeren en wenden volgens het wijzen zijner hand. Jamaar zij en bogen niet op zijn wenken, wanneer het hun katholiek geloof gold. Deze billijke wederspannigheid ontstak zijn trotsch herte in dolle woede, en deed hem losschieten in schrikkelijke bedreigingen en straffen tegen alwie iets vervorderen dorst, ter miskenning zijns gebods van hooger strengheid aangaande den paus Urbaan VI. Jan van der Capelle, een vrome ridder, de liefeling der gemeenten en der goede steden, wierd zonder recht of reden, zijne verheven weerdigheid van opperbaljuw van Vlaanderen ontnomen, omdieswil hij Roomschgezind was en bezield met een levend en sterk geloof, dat hij zich niet schaamde openbaarlijk te belijden. De Vlamingen waren erom verbitterd, onzeggelijk. Des ook vloog de wraakzuchtige hertog op in grooter woede. Pieter van Rousselaere, een rijke en machtige poorter, diep geëerd en bemind binnen de stad van Brugge, wierd onverwachts door 's hertogs trawanten in boeien gekneld, naar Rijsel vervoerd en er 't hoofd afgeslegen. - Hij, vrije burger en vrije Christen, en wou niet om geen goed van der wereld, op den snooden zeg eens dwingelands, de stemme zijns geweten versmachten!... Jan Heyle, een edel Vlaamsche ridder, die als afgeveerdige der gemeenten, in het sluiten van den vrede van Doornijk eene zware en moeilijke taak volbracht had met eere, en sedert dien Filip den Stoute steeds met heuschheid gediend had, viel insgelijks der dwingelandij ten prooi. In eenen donkeren kerker gesmeten, lijdende | |
[pagina 215]
| |
koude, honger, dorst en allerhande pijnen, stierf hij, het geweten zuiver van vlek en schennis, de ziele grootsch en fier, latende het nageslacht een glanzend voorbeeld van der vaderen onwankelbare trouwe, aan den Paus van Roomen. Brugge, onmachtig door wapens en geweld den hertog te dwingen om hem zijne godsdienstvervolging te doen staken, leed schrikkelijke zielesmerten. Boven de wallen hong doodsche stilte; in de straten heerschte zwijgende eenzaamheid. De poorters gingen met gebogen hoofde en al zuchten over de verloren vrijheid; in hun oogen glommen tranen van bitteren spijt en grievende droefheid. Geweldig woedde de storm over Brugge, maar Brugge lijk de onwrikbare rotse te midden der schuimende baren, sterk stond, God en zijne Kerk getrouw. Te Gent was het anders gelegen. Van zoohaast Filips bevelen er bekend waren, een ontzettende schreeuw van verontweerdiging doorklonk de stad. De Gentenaars verstonden dat de hertog hen verslaven wilde, hun katholiek geloof schenden en te niet doen. Daarom ontvlamde in hun herte, heviger dan ooit, hunne vurige liefde voor de vrijheid, en ontstak blakenden dorst om er voren te kampen ten prijze van goed en bloed. Zonder vertoeven riep de stormklokke in bruischende galmen, de mannen van Gent ten opstand; de klaroenen schetterden, een schielijk volksgewoel drong door de straten, en de gilden schaarden zich in sterke gelederen op de groote markt, met de glinsterende wapens in de felle vuisten. Woedend, ontembaar, begon de strijd tegen Filip en al zijne aanhangers, die de vrijheid van Godsdienst poogden te vermoorden. De Hertog sidderde en verbleekte van razenden toorn, toen hij de Gentenaars met de wapens in de hand, de volle herstelling hunner godsdienstvrijheid zag afeischen. Dezen keer moest hij onderdoen, en de getergde Gentenaars, in matelooze verontweerdiging ontstoken, volle gerechtigheid doen wedervaren. Zoo niet, had hij den oorlog, onverbiddelijk. Zulks vreesde hij; want de | |
[pagina 216]
| |
Gentenaars waren vast beraden, te strijden zoo lang er eene levende ziel binnen hunne muren roerde, om dood en vernieling uit te zenden. Gent verschrikte en dwong Filip. Gent droeg geen gewetensdwang, maar schoon en prachtig om te aanschouwen, verhief vrij en ongeboeid, het hoofd in de lucht. - En in hare kroone blonken gelijk sterren, nieuwe perels, de glinsterende perels der vaste sterkte in het katholiek geloof en der onwankelbare trouwe aan den Paus van Roomen.... Geheel Vlaanderen door, uit ieder stad, uit ieder dorp en gouwe stroomden de christelijk bezielde Vlamingen naar Gent. De arme landslieden verlieten hunne hutten, de edele ridders hunne burchtsloten, de rijke poorters hunne steden, en zij trokken op te gâre, eender van ziel en herte, gingen bidden in de kerken van Gent, de heilige mis bijwonen, het Brood der sterken nutten, het woord Gods aanhooren uit den mond der katholieke priesters, en uit dat woord van waarheid, nieuwe krachten en zalvende vertroostingen putten, om heldhaftig de vervolging door te staan. Duizenden Vlamingen zag men in plechtigen, luisterlijken stoet door de straten trekken der vrije stad, vurig biddend, zingend schoone, verrukkende zangen, de zangen van een volk dat zucht in verdrukking, dat manhaftig om zijn geloof, de vreugde en het leven van zijn bestaan, lijdt en strijdt. Als het hooggetij daar was van Paschen, verlieten schier al de Bruggelingen hunne heerdsteden. Zij kwamen naar Gent bidden en feeste vieren, en hunne christene gevoelens lucht geven in de zoete vrijheid der kinders Gods. En zulks verlichtte grootelijks den last der verdrukking, overgoot hun treurend gemoed als met een hemelsch genot, en deed hunne oogen stralen van blijde hope op gelukkiger dagen en tijden. Brugge en Gent verbroerden, en stonden eensgezind ten kampe tegen Filip den verdrukker. Nauwer wierd de vereeniging onder de Vlamingen, en krachtda- | |
[pagina 217]
| |
diger het wederstreven om het herwinnen van het aloude erfdeel hunner Vaderen: den Katholieken godsdienst vrij van alle tegenkanting en vervolging. De Hertog zag vol spijt en woede, alle zijne pogingen tot zielsverslaving in duigen vallen. Tegen wil en dank moest hij eindelijk van zijne snoode verwaandheid afstand doen, zijne onmacht bekennen en 't hoofd buigen voor het Katholieke Vlaamsche volk, heldhaftig in zijn lijden, ontembaar in zijn strijden. O Brugge! O Gent! O Vlaanderland! kwam nog eens vuige dwingelandij uw geweten boeien en uw christen geloove vervolgen, den vromen blik gekeerd naar het roemrijk verleden, en dan, bij de hulpe Gods, vooruit! - Vooruit door storm en ongeweerte; gestreden zonder schromen en zonder wankelen gelijk onze manhaftige voorvaders, en kluisters en dwingelanden zullen, verbrijzeld, uw zegevierend voetspoor bedekken!.....
Leffinghe, 1885. Hector Claeys. |
|