Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De Franken, de Friezen en de Saksen. Onze voorouders.TIS genoeg geweten dat wij, Vlamingen, van Germaanschen oorsprong zijn en dat de navorschers van Keltische zeden en gewoonten, van Keltische taalverschijnselen en andere wetensweerdigheden hier geene wetenschappelijke schatten zullen verzamelen. Daar er geen oude Germaansche volksstam van Vlamingen bestond, aangezien de bewoners van onzen grond die, om zoo te zeggen, uit de zee gewonnen en veroverd wierd, naar eenigen meenen hunnen naam van Vlamingen aan de vladen, vladeren, vlanderen die ze bewoonden verschuldigd zijn, behoeft er bepaald te worden van welke Germaansche volkeren de Vlamingen afstammen. Wat voor een volk treffen wij op den vaderlandschen bodem aan als de HH. Eligius en Amandus hier 't christen geloof kwamen prediken? Wie woonde er hier ten tijde van Karel den Groote? Uit welke Germaansche stammen is het volk gesproten, dat wij in Vlaanderen tegenkomen als de roemrijke geschiedenis van ons graafschap begint? | |
[pagina 38]
| |
De geschiedschrijvers leeren ons nagenoeg het volgende: ‘Morinen en Menapiërs, de eerste bevolking, wat ze mochten van oorsprong, die weinig betrekking hadden met de Romeinen, zijn verdrongen of ingesloten welhaast door Saksen, die den grond van de middeleeuwsche bevolking uitmakenGa naar voetnoot(1)...’ ‘De naam van Vlaanderen komt voor de eerste maal in de geschiedenis onder de Merowingers. In die tijden wierd hij vooral gegeven aan de zeekusten tusschen Gallië en Friesland, waar Saksische volksstammen zich gevolgentlijk kwamen nederzettenGa naar voetnoot(2).’ Vele twisten en diepe navorschingen wierden er aangaande den oorsprong van ons volk ten papiere gebracht in de menigvuldige geschiedenis- en oudheidkundige tijdschriften en verslagen, die in Belgenland verschenen. Hoe zullen wij ons duidelijk en nauwkeurig uitdrukken als wij van het Vlaamsche voorgeslacht behoeven te spreken? Wij dienen te zeggen: onze voorouders waren Franken, Friezen en Saksen. De Vlamingen zijn uit Frankische, Friesche en Saksische volksstammen gesproten. 't Is onverstaanbaar hoe de Franken in 't bepalen van het voorgeslacht, in 't begin van Vlaanderen's geschiedenis bijna nooit genoemd worden. Dat er vele Vlamingen van Frankischen oorsprong zijn, behoeft niet bewezen te worden, aangezien wij nog de Frankische taal spreken, veel van de Frankische zeden en gewoon- | |
[pagina 39]
| |
ten bewaard hebben; aangezien de Menapiërs een van die germaansche volksstammen zijn, die later den naam van Franken verwierven, en die naar alle waarschijnlijkheid naar 't zuiden van Vlaanderen, naar de streek die Mempiscus geheeten was, verdrongen wierden. | |
I.De Friezen hebben in Vlaanderen gewoond en 't is geschiedkundig bewijsbaar dat er vele Vlamingen van Frieschen bloede zijn. Getuigenissen. - Eene eerste kostelijke getuigenis aangaande de Friezen in Vlaanderen vinden wij in 't leven van den H. Eligius, door zijnen vriend en tijdgenoot den H. Audoënus geschreven. De Apostel van onze voorouders bekeerde Friezen in Vlaanderen. ‘Met de zorg van eenen herder doorliep hij de steden of zaten die hem toevertrouwd waren: maar de Vlamingen en Antwerpenaars, de Friezen en de Sweven en andere barbaren, die langs de zeekusten woonden en ten uitersten verwijderd waren, op wien het ploegijzer der prediking nog niet gedrukt had, ontvingen hem met vijandelijken geest en afgekeerden zin; nadien als hij hun het woord Gods, door de genade van Christus al stillekens en behendig veropenbaarde, verliet het meestendeel van dat wreed en barbaarsch volk de afgoden: 't bekeerde tot den waren God en 't wierd Christus onderdanigGa naar voetnoot(1).’ Wij lazen nooit (zegt Vredius) dat de H. Eligius naar Zeeland of Holland trok en daar ook strekte het | |
[pagina 40]
| |
bisdom van Doornik nietGa naar voetnoot(1). Alzoo is te verstaan (zegt Raepsaet) hoe de H. Eligius de Friezen heeft kunnen bekeeren en andere barbaren, circa maris littora degentes, gelijk het in zijn leven te lezen staatGa naar voetnoot(2). Met zijne bisschoppelijke wijding, (zegt Alberdingk-Thym) wierd Eligius door Klovis II of diens hofmeier, tot zendeling onder de Friezen in het tegenwoordige West-Vlaanderen aangesteldGa naar voetnoot(3). De Bollandisten hebben bij 't leven van den H. Bavo eene oude oorkonde uitgegeven van 't klooster van Sint-Baafs, waarin de volgende gebeurtenis vermeld staat: ‘De volkeren wierden aan de kwaden overgeleverd om gestraft te worden, gelijk het in 't vervolg der kronijke van Beda verneembaar is: 't Jaar O.H. 850 komen de Deensche roovers voor den eersten keer met twee honderd veertig schepen Friesland en Batavië verwoesten. Zij zetten hunnen tocht voort tot aan het klooster van Sint-Pieters en Sint-Baafs, dat Gent geheeten wordt, en zij verbrandden het.’ Misschien (zeggen de Bollandisten), is er hier ten deele spraak van dat gewest van Vlaanderen, hetwelk nu de staten van Belgenland ten gebiede staat en dat eertijds met Gent en het land van Gent Frisia maritima geheeten wierdGa naar voetnoot(4). De Bollandisten schijnen eenigzins te twijfelen. Hoe zullen wij den zin dezer oude getuigenis bepalen? De Noordmannen vallen in Friesland, en in Friesland plunderen zij niet alleen de kusten, maar zij dringen | |
[pagina 41]
| |
in het binnenland en rukken tot aan Gent, dat ook door de roovers wordt neergebrand. Waren de Noord-mannen ook in dezen tocht in andere streken gevallen, de oude kronijkschrijver zou niet enkel van de Friezen en de Bataven gesproken hebben. Nog eene oude en onwederlegbare getuigenis is de wet zelve van het Friesche volk, die bij Pertz te boeke staat. Daar leest men dat het grondgebied van de Friezen gelegen was tusschen den Wezer en den Sincfal. Waar vinden wij die zuidelijke grens van het land der oude Friezen? Richthoffen heeft den naam van Sincfal in de oorkonden van het oud zeeuwsch stedeke Sint-Anna-ter-Muiden gevonden en bewezen, dat die stroom niets anders was als de Suene, anders gezeid het Zwin, dat nu verzand is, maar in de middeleeuwen een groote zeearm was, op welks oevers de oude Friezen woonden en de stad Sluis gebouwd wierd, langs waar al de schepen der wereld naar Damme vaarden ter jaarmarkt van 't Venetië van het NoordenGa naar voetnoot(1). De Friezen zijn in Vlaanderen weinig gekend, late varen hun aloude roem, hunne eeuwenoude getrouwigheid aan de vrijheid; daaruit kwam het dat de Vlamingen hunne Friesche voorouders vergaten; dat zij geene acht sloegen op dat vereerend stamverwantschap; dat zij weinig oplettend waren voor de verhalen der oude kronijkschrijvers en voor de woorden sommiger geschiedschrijvers, wier gezag ons geschiedkundig bewijs eenigszins kan ophelderen en versterken. Pater Henschenius verhaalt dat de H. Amandus het geloof predikte aan de Sweven, een klooster | |
[pagina 42]
| |
stichtte tot Aardenburg en ook de christene leering verspreidde onder de naburige Friezen. De Friezen bewoonden, (zoo schrijft de geleerde pater), dat deel van Vlaanderen hetwelk door de Hont of Wester-Schelde van Zeeland gescheiden was: zij waren verdeeld in de Vier Ambachten van Hulst, Axel, het Sas, en Biervliet, en stonden gelijk al de andere Friezen onder den bisschop van Utrecht, de aartsbisschoppelijke stad van de Friezen. Zij bleven het bisdom van Utrecht onderhoorig tot het jaar 1549, tot dat de nieuwe bisdommen in Nederland opgerecht wierden. In de verdeeling van het rijk van Lotharius schijnen zij het derde deel der Friezen te hebben uitgemaakt dat door Karel den Kale verworven wierd, terwijl de twee andere deelen der Friezen aan dezen en genen kant van den Rijn onder 't beheer gingen van Lodewijk, koning van GermaniëGa naar voetnoot(1). Hoe de volgende woorden van Alberdingk-Thijm sedert lang de aandacht der Vlamingen niet verwekten, kan ik niet begrijpen: ‘De nijverheid in Vlaanderen had reeds eene groote hoogte bereikt en de wollen stoffen werden reeds door het verre Oosten gezocht, toen nog het volk, dat die stoffen reinigde, zifte, weefde, kleurde, enz. “Friezen”, en hunne waar, “Friesche waren” genoemd werden. Het was echter hetzelfde volk, dat naderhand, “Vlamingen” geheeten is geworden, en wier nijverheid alom beroemd was. Getuige daarvan is nog heden hunne eenheid van taal met de noordelijker afstammelingen des alouden Frieschen volksGa naar voetnoot(2).’ | |
[pagina 43]
| |
‘De monnik van St Gall, een getuige der negende eeuw, verhaalt ons dat Karel de Groote aan den kalif van Bagdad als tegengeschenk van diens giften, Friesche wollen stoffen van vierderlei kleur, witte, grijze, roode en blauwe, zond, dewijl de Keizer vernomen had dat deze stoffen, in 't Oosten zeer gezocht waren.... Nu waren 't wel niet de Friezen uit het Noorden, welke dien handel in wollen stoffen dreven, doch zij maakten des niet te min met dezen een en het zelfde volk uit. Het waren de Friezen waaronder Amandus en Eligius het Evangelie predikten, bijzonder die, welke in West-Vlaanderen, maar ook in Zeeland, in Antwerpen, in Utrecht zich ophielden. Machtig is dus de kern des Vlaamsch-Frieschen volks geweest, die zich in zoo korten tijd door den oorlog heen, tot zulk een veelzijdigen bloei kon ontwikkelenGa naar voetnoot(1).’ ‘Men mag veronderstellen, schrijft M. De Vlaeminck, dat de Menapiërs niet lang uitsluitelijk den vlaamschen bodem genoten. De Sweven, de Friezen, de Denen en de Saksers drongen in Vlaanderen en trachtten zich daar neder te zettenGa naar voetnoot(2). Vredius in zijne Flandria Ethnica handelt in 't lang en 't breed over de Friezen in Vlaanderen inheemsch; Winsemius en Ubbo Emmius, twee oude Friesche kronijkschrijvers, gewagen ook van hunne en onze Friesche voorouders die in Vlaanderen gevestigd waren en wier taaie geaardheid zeker niet weinig heeft bijgedragen tot het schepselen van den aard van het machtig en vroomborstig Vlaamsche volk der Middeleeuwen. | |
[pagina 44]
| |
In Loquela, 't geleerde taalblad van Guido Gezelle, stond het volgende te lezen: ‘'t Zou mij grootelijks verwonderen ware het niet wetenschappelijk bewijsbaar dat er, over lang verleden tijden, ook Friezen in Vlaanderen woonden; dat het alderoudste Friesland ook een deel van Vlaanderen begreep; en dat de Friezen zoo uit Holland, zoo ook uit Vlaanderen geweken, weggesmolten, en, op enkele speuren na, verdwenen zijn.’ (1882). Ten gevolge van die woorden heb ik al de bijdragen en de oorkonden, waar iets aangaande den oorsprong van ons volk verneembaar was, doorlezen en geraadpleegd, en weldra kwam ik op vele plaatsen op 't spoor van de Friezen in Vlaanderen. Johan Winkler, eene fijne kenner van de Friezen, schatte al die getuigenissen met zijn hoog en vereerend gezag in de volgende woorden, waarmede wij dit geschiedkundig bewijs zullen sluiten: ‘Nader onderzoek in oude geschiedenisboeken leerde mij dan ook weldra dat inderdaad, in de vroege middeleeuwen, van Friezen gesproken wordt, die in de landstreken woonden, welke het eigenlijke Vlaanderland vormden, later ook een groot deel van de graafschap Vlaanderen uitmaakten. Vooral in 't Noorden van Vlaanderen, in de streken, die thans tot Noord-Nederland behooren en Zeeuwsch-Vlaanderen of Staatsch-Vlaanderen worden genoemd, en verder in de gouen benoorden de steden Gent en Brugge, in 't Land van Waas, in 't Meetjesland, in 't vrije van Brugge, tot Oostende toe, vinden we die Friezen gezeten. Zij woonden daar reeds omstreeks den jare 600 na Chr., toen ze nog heidenen waren; immers in de zevende eeuw werden deze zuid-westelijkst wonende Friezen tot het Christendom gebracht door | |
[pagina 45]
| |
de twee voornaamste Apostelen van Vlaanderen, door Sint-Eloi en door Sint-Amand, gelijk vermeld wordt in de levensbeschrijvingen dier heilige mannen. En de hooggeleerde paters Bollandisten, die ons zulk eenen schat van kennis hebben nagelaten, en die deze oude levensbeschrijvingen uitgaven, ze ook met hunne wetenschappelijke uitleggingen verklarende, vermelden de Friezen in de Vlaamsche gouen, nog in 't bijzonder. Ook latere geschiedschrijvers, zoowel Friesche als Vlaamsche, maken van deze zaak gewachGa naar voetnoot(1).’ Een deel van Vlaanderen lag in 't bisdom van de Friezen. - Dat, in de Middeleeuwen het bisdom van Utrecht tot in Vlaanderen strekte, behoeft niet bewezen te worden. 't Was met de toestemming van den Aartsbisschop van Utrecht dat de abt van Eename tot Kluizen eene kapel bouwde ter eer van O.L. Vrouw: dat dorp was op de uiterste palen van 't bisdom van Utrecht gelegenGa naar voetnoot(2). Waarom stonden er Vlamingen onder den herderstaf van den Aartsbisschop van Utrecht? 't Was omdat zij van Frieschen bloede waren dat zij tot het bisdom van Utrecht behoorden, hetwelk door de Apostels van de Friezen gesticht was en in de middeleeuwen den naam droeg van 't bisdom der Friezen. Ons bewijs wordt gestaafd door 't gezag van A. Wauters die er ook op steunt dat de vier Ambachten, 't dorp Sijseele, O.L.V. kerk tot Brugge onder 't gebied stonden van den bisschoppelijken zetel, tot | |
[pagina 46]
| |
Wiltaburg door de Apostels der Friezen gesticht, om goed te maken dat de Friezen aan dezen kant der Schelde en diensvolgens in Vlaanderen gewoond hebbenGa naar voetnoot(1). Friesche gedenkenissen. - ‘In de geschiedenis mag men niets verwaarloozen. Kunstgebouwen en kunstwerken, munten, wapens, kleedingstukken, werkalaam, huisgerief, dat alles kan ons kostbare kenteekens verschaffen.’ Is er geen spoor meer van de Friezen te vinden in Vlaanderen? Bestonden er geene geschiedkundige getuigenissen, zouden wij op Vlaamschen bodem geene gedachtenissen tegenkomen, die ons doen vermoeden dat de Friezen eertijds in Vlaanderen gevestigd waren? In 't groot Seminarie van Brugge zijn, ter kamer van de oorkonden, de rekeningen bewaard van de oude abdij der Duinen. 't Is genoeg van gelijk welk deel dier rekeningen open te slaan om tot de wete te komen dat er te Lissewege eene hofstede gelegen was, groot 59 gemeten, die den naam droeg van Vrizendonk en die wij juist in de streke tegenkomen waar de Friezen (volgens de geschiedenis) gezeten waren. M. Gilliodts heeft in zijnen merkweerdigen staat der oorkonden van Brugge de registers doorloopen der stadsklerken van Brugge, van 't begin der jaren 1500 en in eene merkweerdige verzameling al de namen van huizen en straten aangeteekend, die te Brugge bestonden vóor 't opstellen van 't kadaster in 1579. Benevens het huis ‘Vrieslandt’, in de ‘Samonstrate’, vinden wij het huis ‘De Wilde Vriese’, in de ‘Steenstrate’ | |
[pagina 47]
| |
gelegen. 't Is eene gedenkenis van de Friezen. Frisios christiani Wiltos appellarunt, schrijft VrediusGa naar voetnoot(1) van de Friesen, wier hoofdstad ook Wiltaburg genoemd wasGa naar voetnoot(2). In eene vergunning van Philip den Goede (3 Sept. 1431) om de schorren en moeren tusschen Kalloo, Verrebroek en Kieldrecht, in 't land van Waes, uit te dijken, wordt een dijk tusschen Kalloo en Verrebroek, ‘Vriesedyck’ genoemdGa naar voetnoot(3). 't Zullen die oude Friezen zijn die hem opvoerden met de welke de kloosterlingen van Sint Baafs, volgens de getuigenis van eene oude oorkonde van hun klooster, in de tiende eeuw zulke groote moeielijkheden tegenkwamenGa naar voetnoot(4). Eene andere gedenkenis van de Friezen is de maagschapsnaam, de Vriese. ‘In de zuidelike Nederlanden, bepaaldelik in West-Vlaanderen, komt de geslachtsnaam De Vriese, almede tamelijk veelvuldig voor. Geleerden zijn van oordeel, dat een deel van het Vlaamsche volk, langs de zeekust gezeten en in de lage landen daaraan palende, van Frieschen oorsprong zij. En zij verklaren op deze wijze het voorkomen van dezen maagschapsnaam onder de hedendaagsche Vlamingen. Er is veel, dat sterk voor deze zienswijze pleitGa naar voetnoot(5).’ ‘Dat de West-Vlaamsche vrouwen oudtijds oorijzers gedragen hebben, en dit zelfs heden nog doen, is | |
[pagina 48]
| |
mede, naar mijne meening, een onomstootelijk bewijs van den Frieschen oorsprong van 't West-Vlaamsche volkGa naar voetnoot(1).’ De oude Germaansche vrouwen bonden hunne haren op met eene ijzeren of bronzen ring om ze te beletten van rond hun hoofd te zwieren of in hun gelaat te hangen. Die oorspronkelijke ring onderging talrijke gedaan-teveranderingen. Bij de Friezen werd de ring gebroken om 't voorhoofd vrij te maken, en de einden van den beugel, die van achter rond het hoofd lag, werden voor de ooren langs de wangen naar beneden gericht. De West-Vlaamsche vrouwen, in 't Noorden van Brugge, dragen nog die oorijzers welke in Nederland alleen gedragen worden, waar de bevolking van de Friezen afstamt. In West-Vlaanderen is dat kenmerkend deel van de kleederdracht der vrouwen van Friesche oorsprong in zijne oorspronkelijke Friesche gedaante bewaard gebleven. Het West-Vlaamsche oorijzer of gouden ijzertje, lijk het genoemd wordt, is een smal metalen beugeltje, dat van achter rond het hoofd sluit, voor de ooren naar beneden gekromd ligt en op de uiteinden met gouden klompjes bezet is. 'k Heb het zelf meermaals waargenomen en zien dragen. Taalkundige bewijzen. - Niets doet de afstamming van een volk aanschouwelijker blijken dan zijne mond- en moederspraak, die 't van zijne voorouders geërfd heeft en als een altijd levend bewijs van zijnen oorsprong blijft bewaren. | |
[pagina 49]
| |
De taalkundige bewijzen behoeven nog opgehelderd te worden. Eén voor éen moeten al de taalverschijnsels duidelijk bepaald worden die aan 't Friesch en 't Vlaamsch eigen en in geen andere niet met het Friesch gemengde of uit het Friesch geschepselde tongvallen te vernemen zijn. Er bestaan woorden die in de Nederlandsche tongvallen niet te vinden zijn en die in 't Friesch en in 't Vlaamsch voortleven. Eenige eigenaardige letterverwisselingen kenmerken de beide spraken. Van sommige klanken, die anders luiden in al de andere Nederlandsche gauen, komt de uitspraak volkomen overeen bij de stamverwante volkeren. Vele oude vadersnamen zijn meest in Friesche maagschapsnamen en Vlaamsche plaatsnamen bewaard gebleven. Een merkweerdig taalverschijnsel is 't, dat wij in vele der oude gedaanten onzer plaatsnamen den uitgang inga tegenkomen, die op zijn Friesch de afstamming aanduidt in de vadersnamen, welke in 't meestendeel onzer plaatsnamen verscholen zitten en die als grondsteen van den waren taalkundigen uitleg onzer Vlaamsche plaatsnamen moeten geleid worden. 't Ware de taak van mijnen geleerden vriend Johan Winkler, die eerst de aandacht der Vlamingen op hunnen Frieschen oorsprong getrokken en meest die leering bevestigd heeft, die ter zelfder tijde ervaren is in de Friesche en Nederduitsche tongvallen, eene volledige vergelijking tusschen de twee verwante gewestspraken op te stellen. | |
[pagina 50]
| |
II.Er was spraak, verleden jaar, van den oorsprong van ons volk in de Academie van BelgieGa naar voetnoot(1). In de verslagboeken dier vereeniging van geleerde en bevoegde mannen staat er eene lange mededeeling te lezen van Wauters, die de volgende leering tracht te bewijzen: In de inwendige geschiedenis van Vlaanderen is er geen spoor van Saksische volkszettingen te vinden; in de gevarenissen der buitenlandsche betrekkingen van ons volk zullen wij ook geene Saksen tegenkomen; nergens zien wij de Saksen den Vlaamschen bodem naderen. De Vlamingen zijn uitsluitelijk om zoo te zeggen uit de Franken gesproten en wij zien ze gedurig vervromen tusschen hunne geburen de Walen in 't Zuiden, en de Friezen en de Saksen noordewaarts op. 't Is jammer voor zijne eigene bewering, dat Wauters ook bewijst dat er Friezen in Vlaanderen gewoond hebben en hooger een onzer bewijzen heeft helpen bevestigen. Er hebben ook Saksen in Vlaanderen gewoond en een deel Vlamingen zijn van Saksischen oorsprong. Een kostbaar bewijs in zake van volkenkunde is in de taalwetenschap te achterhalen: Volgens den geleerden Bollandist, Pater De Smedt, eenen meester der geschiedkundige kritiek, is de taalkunde van het hoogste belang om het verwantschap en de afstamming der volkeren te bepalenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 51]
| |
Pogen wij eenigszins de Saksische bestanddeelen van het Vlaamsch te doen uitkomen en wij zullen moeten besluiten dat indien ons volk Saksisch spreekt, het zijn Saksisch bloed en zijnen Saksischen oorsprong komt te verraden. In het taalkundig tijdschrift Noord en Zuid staat er eene bijdrage van Dr Jan te Winkel over de Saksische bestanddeelen die in het Vlaamsch bewaard zijn, en waarin de Nederlandsche taalgeleerde, alhoewel hij eenige Saksische eigenaardigheden aan 't Vlaamsch toekent, nochtans vele Saksische eigenschappen aan onze taal ontzegt, die, ondanks zijn oordeel, nog altijd even levendig, even frisch, even Saksisch van onze tonge rollenGa naar voetnoot(1). De Saksische bestanddeelen worden getoetst aan het Saksisch van den Heliand en aan het Oost Geldersch, eenen nog levenden Saksischen tongval, die te Groenloo en ommelanden, ten oosten van Arnhem gesproken wordt. Wij vinden de weersplete der Frankische gedaanten van het Vlaamsch in het Brabantsch taaleigen en in de oudnederlandsche (frankische) Psalmen, door Dr Cosijn in den Taal- en LetterbodeGa naar voetnoot(2) breedvoerig uitgeleid en gesproken. Klanken. ‘De oorspronkelijke ai komt in het Oudsaksisch steeds als ê voor, doch in het Oudfrankisch vaak als ei... Het Vlaamsch, dat alleen de ee kent, draagt in dit opzicht een Saksisch karakterGa naar voetnoot(3).’ | |
[pagina 52]
| |
En inderdaad in de Oud-Nederlandsche Psalmen vinden we op zijn Frankisch bleike (pallor), gereinan (mundare), leidon, heil, weitha (pascua), heigerGa naar voetnoot(1) (pelicanus), en in Noord-Brabant zeggen ze nog, bleiken, weiken, deilen, meinen,Ga naar voetnoot(2) terwijl onze Vlaamsche tongvallen in al die woorden de Saksische ee vertoonen. Dr Jan te Winkel beweert, dat wij niet met den Heliand en het Geldersch van Groenloo de verleden tijden fêl en geng bezitten, maar met de oude Franken en de Brabanders fiel en gieng uitspreken. Jammer is het, dat de oor van den taalkundige te weinig Vlaamsche klanken gevat heeft. Wij, Saksen, wij kunnen onzen Saksenschen oorsprong niet loochenen, en wij hebben, gelijk de Saksers van Groenloo, eene lange e voor ie, ontstaan uit ia, en wij spreken uit, lijk te Groenloo: ik hêld voor ik hield. De volgende klanken worden nog in West-Vlaanderen gehoord: Theelt, lijk in 't fr. blé, voor Thielt; Pet voor Piet enz. Alzoo ontstonden op zijn Saksisch Wedemaand, wedaschen, geleder, vledermuis, kezelberg, enz. nevens Wiedemaamd, wiedasschen, gijlieder, vliedermuis, kiezelbergGa naar voetnoot(3). Het verschijnsel der klankwijziging (umlaut) wordt in al de Nederlandsche tongvallen aangetroffen; toch kunnen wij niet nalaten de West-Vlaamsche klankwijziging: note, neute, te vergelijken met de Oost-Geldersche Saksische klankwijziging, nöte, terwijl het Nederlandsch, voegt Dr Kern erbij, dat de wet der klankwijziging niet overal toepast, dikwijls o vertoontGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 53]
| |
‘Het is mij niet gebleken of in het Vlaamsch dier in plaats van duur, stieren, in plaats van sturen, bedieden in plaats van beduiden, vier in plaats van vuur gezegd wordt; is dat inderdaad het geval, dan zou het Vlaamsch zich daarin meer Saksisch toonen...’Ga naar voetnoot(1) Wij behoeven daar geen enkel woord bij te voegen om onze meening te doen blijken en onze Saksische klanken te doen gelden. ‘Tegen het Saksisch karakter van het Vlaamsch pleit de uitspraak der oe, welke in overeenstemming is met de uitspraak van dien klank in het Brabantsch en nieuw NederlandschGa naar voetnoot(2).’ Voor den Saksischen aard van het Vlaamsch pleit de Vlaamsche uitspraak van den Nederlandschen klank oe die nog volkomen in overeenstemming is met de uitspraak van dien klank in het Oost-Geldersch. Wij, Saksen in Vlaanderen, spreken gelijk de Saksen in Groenloo: ‘ô is gelijk aan de Nederlandsche oe. Bij voorbeeld moder, ze drogenGa naar voetnoot(3).’ En zoo luidt het ook in West-Vlaanderen: moder, ze drogen, bôk, snôk, enz.. in al de woorden, waar het Nederlandsch den oeklank uitspreekt. De Saksische ee, ie, ô tegenover de Frankische ei, ie, u, oe, dat zijn de bijzonderste klanken die Dr Jan te Winkel met de meeste zorg verlezen en verkoren heeft om ons, Vlamingen, zoo vele Saksische bestand-deelen mogelijk te ontrooven: en het Vlaamsche volk heeft de Saksische uitspraak dier klanken bewaard: wel is waar, 't zijn Nederlanders, die van zuiver Saksischen | |
[pagina 54]
| |
bloede zijn en die al de bijzonderste Saksische klanken bewaard hebben, welke nog op zijn Saksisch ol uitspreken als wij ou zeggen; die nog ft bezigen, als deze boekstaven bij ons tot cht verwandeld zijn (vichtig, vichtien); dat bewijst alleen dat er nog andere Germaansche tongvallen op Vlaamschen bodem wêerklonken, en dat er nog andere dan Saksische mannen de stamvaders waren van het oud en eerbiedweerdig Vlaamsche volk. Ik meen te mogen besluiten èn tegen Dr Jan te Winkel dat er Saksische bestanddeelen van groot gewicht en groot belang in 't Vlaamsch verscholen zitten, èn tegen A. Wauters, dat Saksische klanken, uit Saksische monden komen gevloeid. Voornaamwoorden. - ‘Wat de pronomina aangaat, verdient de Vlaamsche vorm uis, oes, opmerking, omdat die beantwoordt aan 't Oudsaksische usa, terwijl het Oudfrankisch unsa heeftGa naar voetnoot(1).’ Het oud Saksisch heeft in den vierden naamval van het persoonlijk voornaamwoord, hi, de gedaante inaGa naar voetnoot(2); in het Frankisch vinden we in den derden naamval himo, imo en deze gedaanten worden ook voor den vierden naamval gebezigd. Dr Jan te Winkel meent te zegepralen omdat wij in ons voornaamwoord hem de Frankische gedaante himo bewaard hebben: hadde hij het Idioticon van De Bo opengeslegen, hij zou daar het Saksisch voornaamwoord en gevonden hebben, dat in Vlaanderen in volle gebruik is; voorbeeld: draagt en buiten. Dat zijn twee merkweerdige Saksische voornaam- | |
[pagina 55]
| |
woorden, en nog zeggen wij, even als te Groenloo, de dizze, voor de deze, en de dê (oud Saksisch the) voor de die: 't zijn twee voorbeelden te meer, ondanks het tegenstrijdig gevoel van Dr Jan te Winkel in die gewichtige zaak der voornaamwoorden, wien bij voorkeur de kracht eigen is om eene taal te kenmerken, om op heur wezen eenen eigenaardigen stempel te prenten. Wij moeten bekennen dat op het gebied der verbuiging onze tongval in nauwer verband staat met het Frankisch, al is het dat er ook Saksische eigenaardigheden verneembaar zijn (bij voorbeeld is in stede van ist), en dat in vele streken van Vlaanderen de verleden deelwoorden dezelfde zijn als deze die Dr Kern in Oost-Gelderland heeft gehoord en aangestipt: bij voorbeeld edronken, evaren, eslapen. Hoogleeraar Willems is bezig met aan de Nederlandsche Taalwetenschap en de Geschiedenis van ons volk eenen uitstekenden dienst te bewijzen: eens dat zijne spraakkunst der Nederduitsche tongvallen zal opgesteld zijn, zal het geene moeite meer kosten om de Friesche, Saksische of Frankische bestanddeelen onzer gewestspraken, en volkenkundig gesproken den oorsprong der Nederduitsche stammen te bepalen. Wij verwachten met volle betrouwen de uitkomsten van zijnen hoogst belangwekkenden arbeid. Er ligt ergens in Vlaanderen een schat van Saksische taalgeleerdheid verborgen: spraakkunst en vertaling van den Heliand, woorden en wendingen uit den Heliand, in Vlaanderen gangbare munt; alles door den geleerden taalkundigen Decarne, zaliger, bevrocht en opgemaakt. Wie brengt er dat letterkundig erfdeel in den klaren? Wie maakt er al die geheugenissen van onze | |
[pagina 56]
| |
Saksische voorouders bekend, opdat het voortaan iedereen blijke, in de scholen, in de geschiedboeken, tot in de Academie van Belgie dat er Vlamingen van Saksischen oorsprong zijn, en dat wij onze Saksische afstamming niet alleen door twee of drie voorbeelden, welke soms nog slecht gekozen zijnGa naar voetnoot(1), maar door eenen overvloed van wel opgehelderde taalverschijnsels kunnen bewijzen?
J. Claerhout. |
|