Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Onze titelplaat.ONZE titelplaat, geteekend door Hri de Tracy naar eene schets van Arthur Verhaegen, geeft de voorstelling van: 1o Het Belfort van Gent, naar de oorspronkelijke teekening toebehoorende aan het archief der stad Gent; 2o De Lakenhalle, bezijden het belfort; 3o De Maagd van Gent en 4o De Wapenschilden der Vlaamschsprekende provinciën van het land. | |
Het BelfortGa naar voetnoot(1).In de middeleeuwen bezaten de vrije gemeenten een belfort, gedenkteeken van voorrecht en vrijheid, en dat aanvankelijk diende om de ingezetenen samen te roepen ter verhandeling van de algemeene belangen, verwittiging in geval van brand, vijandelijken aanval of oproer, aankondiging van feesten, begin en staking van | |
[pagina 26]
| |
den arbeid, alsook ter bewaring van de oorkonden, welke de vrijheden behelsden aan de gemeente verleend. Volgens het Latijnsch opschrift, geplaatst op de keerzijde van het oorspronkelijk plan, bewaard in de archieven der stad, zouden de grondvesten van het belfort van Gent gelegd zijn in 1183; maar dit plan, teruggegeven op eene mindere schaal op onze titelplaat, dagteekent enkellijk van de laatste jaren der XIIIe of van het begin der XIVe eeuw, zooals het overigens gemakkelijk is te oordeelen naar den bouwtrant van het bovenste en niet uitgevoerde deel van het gebouw. De rekeningen der stad bewijzen ook duidelijk dat het belfort dagteekent van dit tijdvak. Volgens deze waren in 1315 de uitvoeringswerken goed in vordering, en men staakte slechts in 1336 of 1337, wanneer het metselwerk voltooid was ter hoogte van de eerste gaanderij. In 1376 werd er ter hoogte van deze gaanderij eene houten kap geplaatst (campanille), die echter maar voorloopig schijnt gesteld te zijn, vermits zij eenige jaren nadien grootelijks werd veranderd. In 1410 en 1411 werden er nieuwe timmerwerken aan den toren uitgevoerd; het lood werd van de kap genomen en eenig metselwerk verricht aan de vier zijden des torens. In 1441 werden de wachthuisjes op het belfort geplaatst en in 1457 en 1458 werden er op het schaliedak boven de uurplaat wapenblazoenen geschilderd. De uurplaat, het werk van Blasius van der Meersch, maakte een godsdienstig tafereel uit, voorstellende de vier Evangelisten. In 1466 onderging het bovendeel andermaal eene merkelijke verandering; men bouwde vier hoektorentjens | |
[pagina 27]
| |
en men herstelde het bovendeel van het metselwerk. Omtrent 1543 werden er weeral veranderingen aan den toren toegebracht en namelijk de kap verhoogd. Ten jare 1580 (omtrent twee honderd jaren na zijne voltrekking) had het belfort door de knagingen van den tijd en ook een weinig door de veelvuldige veranderingen, welke aan 't bovendeel waren toegebracht, zeer veel geleden; men bevond dat het noodig was het gebouw te versterken door nieuwe, elkander kruisende ankers. In 1684 was de kap in zulken slechten toestand dat ze gansch moest vernieuwd worden. Het magistraat van Gent gelastte Lieven Cruyl, pastoor van 't naburige Wetteren, en tevens bouwkundige, met het onderzoek des belforts en de vervaardiging van twee plannen, 't eene om in steen, 't andere in hout te bouwen. Het ontwerp met de houten kap werd uitgevoerd. Het onderdeel of metselwerk bleef onveranderd, maar boven 't klokkenhuis des beiaards plaatste men eene peer, volgens de mode van dien tijd. Nevens de muurplaat stelde men vier wapenschilden, vermoedelijk van den vorst, de stad, het graafschap en den eersten magistraat der gemeente. In 1689 werd de gaanderij vernieuwd en meteenen de toren wat verkloekt. Eene nieuwe groote herstelling moest gedaan worden ten jare 1771. Volgens advies van vijf bouwmeesters uit Gent moest het getimmerte door een nieuw vervangen worden. Dit werd dan ook gedaan volgens 't plan van Lod. 't Kindt, maar de nieuwe kap was niet zoo hoog meer als de oude. In 1816 was een der hoeken van het belfort, te weten die naast de herberg de Groote kroon, in | |
[pagina 28]
| |
zulken slechten staat, dat hij dreigde naar beneden te komen. De herstelling er van werd toevertrouwd aan den bouwmeester J. van de Capelle. De laatste groote herstelling dagteekent van 1851. Dan werd de houten kap vervangen door eene naald van gegoten ijzer, van een zeer onaangenaam uitzicht. De bouwing van de tegenwoordige duivenpier, die den toren overlaadt met een gewicht van 300 duizend kilogrammen, heeft drie maal zooveel gekost als er noodig zou geweest zijn om het oorspronkelijk plan uit te voeren! Uit al het voorgaande mag men opmaken dat er van het oorspronkelijk gebouwde belfort alleen het steenen vierkant tot aan de kornis is overgebleven, ter uitzondering van de vensters, die sedert honderd jaren toegemetseld zijn. Het belfort is gebouwd in blauwen arduin van Doornijk en Antoing; het is bijzonder slank van vorm en stond in den aanvang waarschijnlijk geheel afgezonderd, gelijk in verscheidene andere plaatsen. De lange smalle vensters zijn sedert lang altemaal gestopt en zonder sieraden, maar de bovenlijst is nog zichtbaar. Wilde men 't harnas en de moneelen (meneaux) bij eene latere herstelling des gebouws terugplaatsen, de toren zou er oneindig bij winnen in fraaiheid. Zijne muren, op een vierhoekig plan gebouwd, hebben aan de basis 2m50 dikte en zijn daarenboven nog versterkt door pilasters; op de onderste verdieping heeft iedere zijde 15m60 lengte op eene hoogte van 82 meters tot aan de gaanderij. Het bovenste deel was bekroond met waterspuwers (gorgoelen) alsmede met vier steenen beelden in de hoeken boven de lijst. Deze figuren, gehouwen uit steen van Fellin (Feluy) zijn op éene na verdwenen. Ook de hardste steen gaat door de werking van weer en wind ten eenigen dage te niet | |
[pagina 29]
| |
en de laatstlevende der vier mannen zou ook eerlang den weg van alle stof ingegaan zijn, hadde men hem bij de jongste vernieuwing der kornis niet behoedzaam losgemaakt om eene plaats te gunnen bij stads oudheden. Deze figuur is ten hoogste belangwekkend. Echte reus: hij heeft eene hoogte van 2m20, draagt de ridder-kleedij, maliënkap en kolder, en de ridderwapens, het zwaard en de dagge met het schild. Zijn gelaat is kalm, ernstig, weinig of geene lijnen en indrukwekkend grootsch. De toren is al binnen verdeeld in verscheidene verdiepingen, welke langs de buitenzijden aangeduid zijn door hooge venster-openingen en waterlijsten, geplaatst op iedere verdieping. Op het gelijkvloers is eene vereenigingzaal, waar men ook soms de gevangenen opsloot in de dagen van opstand. Op de eerste verdieping eene zaal ('t secreet), waar men de stadskeuren bewaarde. Dáár berustte langen tijd, onder goede waakzaamheid, het beroemde Kalfvel - oorkonde verleend door Philip van den Elzas, den Gentenaren de volmacht gevende om hunne stad door muren te omheinen en hunne woonsten te versterken. - Boven de tweede gewelfde zaal heeft men de smidse en hooger de luiderskamer. Gelijk het belfort nu is, bereikt het eene hoogte van 118 meters. Men klimt er naar boven langs eenen trap van 386 treden, leidende tot de derde wandeling, van waar men een heerlijk uitzicht heeft op de vruchtbare landouwen, uren in 't ronde. In 1869 werd de laatste wachter van het belfort afgedankt omreden van afschaffing der plaats. | |
[pagina 30]
| |
Draak van het Belfort.Het tijdstip van de plaatsing der draak op hare spil is niet bepaald gekend: volgens bewering van sommige schrijvers moet dit geschied zijn omtrent de jaren 1380, na de voltooing der kap van het belfort. Mark van Vaernewijck beweerde, naar zekere oude geschriften, dat onze draak te Constantinopel gewonnen werd door graaf Boudewijn van Vlaanderen, die ze ten geschenke gaf aan de Biervlietenaars om hun te beloonen voor den grooten moed, bij de bestorming der Turksche stad aan den dag gelegd. Later zou de draak in 't bezit gekomen zijn der Bruggelingen om ten slotte naar Gent overgebracht en op het belfort geplaatst te worden. Volgens Sanders werd de draak niet naar Biervliet gevoerd, maar naar Brugge, waar ze door die van Gent werd buit gemaakt. - Dit schijnen echter maar sprookjes te zijn; alhoewel de vervaardiger niet is gekend, is het aan te nemen dat de draak het werk zal geweest zijn van eenen Gentschen koperslager. Fr. de Potter, in zijn hoog beroepen werk: ‘de Geschiedenis van Vlaanderen’ zegt: ‘Immers dat de draak uit Gent herkomstig is, achten wij genoeg bewezen door de omstandigheid dat er in de rekening geen enkel woord gerept wordt nopens 't overbrengen van den windwijzer uit welke andere plaats; ware hij niet te Gent vervaardigd, de vervoerkosten zou men wel in rekening gebracht hebben.’ De draak is vervaardigd van roodkoperen platen, genageld op een ijzeren geraamte. De lengte der draak, gemeten in 1839, is van den punt des angels tot het uiteinde van den staart 3 meters 18 centimeters, de hoogte 62 centimeters, de breedte | |
[pagina 31]
| |
75 centimeters. De vleugels zijn 85 centimeters hoog, 1m42 lang en 1m25 breed. De draak is verguld en heeft een gewicht van ruim 180 kilogram. | |
De klokke Roeland.Een bezoek aan het belfort zou onvolledig zijn, zonder zich een oogenblik op te houden bij de klok Roeland, zoo schoon bezongen in de cantate van E. Tinel. Roeland is de vermaardste en de grootste der klokken, die ooit in Vlaanderen in beweging werden gebracht. Zij werd gegoten in 1314 en had een gewicht van meer dan 12000 ponden. Deze klok, gelijk overigens de meeste van eenig belang, was voorzien van een opschrift, dat door menigen schrijver verbasterd werd, dusdanig dat het aan het oorspronkelijke niet meer geleek. Om het te beter in 't geheugen te doen blijven kromp men 't in tot een tweeregelig vers, dat gewoonlijk aldus samengebracht wordt: Mijn naam is Roelandt. Als ik kleppe, dan is 't brand,
Als ik luye, dan is 't storm in Vlaanderland.
Het echte opschrift nochtans luidt: Deum : time : Int : jaar : ons : Heeren : doem : screef : M : CCC : en XIIII : int : Scependoem : van : Willem : Beer : en : huere : ghesellen : in wedemaent : maecte : dese : clocke : meester : Jan : van : Ludeke : ende : meester : Jan : van : Roosbeke : Die : gheheeten : es : Roeland : Als : mense : luut : es : sturme : int : landt : | |
[pagina 32]
| |
Sints haren doop heeft Roeland al de gewapende opstanden en overwinningen aangekondigd van de strijdzuchtige gemeente. Het is gekend dat keizer Karel V den opstand zijner stadsgenooten in 1539 onder andere strafte met de verbeuring hunner groote klok. Dergelijke berooving was vroeger eene der grootste kastijdingen, welke eene stad kon opgelegd worden; zij stond nagenoeg gelijk aan de ontkenning van het gemeenterecht. Reeds ging de sententie een begin van uitvoering bekomen, toen de Gentenaren door hunne smeekingen den keizer wisten te bewegen om Roeland genade te schenken. De oude Roeland bleef in leven tot het jaar 1659. De Gentenaren van dien tijd eenen nieuwen beiaard verlangende, en wetende dat er in de groote klok meer dan 12000 pond metaal stak, oordeelden 't nutteloos haar nog langer te bewaren. De Zutphener klokgieter Pieter Hemony werd gelast met ze in stukken te slaan. Dit gebeurde den 16 Juni 1659, nadat de klok 345 jaren in het belfort had gehangen. Onze vermaarde XIVe eeuwsche stormklok in den smeltkroes geworpen en tot mindere luchtzangers herschapen, gaf het aanzijn aan de beiaardklokken, welke nog heden meestendeels bestaan. Volgens een contract gesloten tusschen de gemeente en Hemony in dato van 3 April 1660 moesten er voor den beiaard veertig klokken geleverd worden. De drie grootste, dienende tot de baspartij en wederkeerig bestemd voor feest-, uur- en werkklok, wogen 13,973, 10,299 en 7,322 pond; de 37 zangklokjes 28,008, zoodat gansch het klokkenstel niet min dan 59,602 pond bedroeg. De groote klokken werden gegoten naar 't model, geleverd door Hery Pick, beeldhouwer; zij waren versierd met het stadswapen en de Maagd van Gent. | |
[pagina 33]
| |
De lijst der beiaardklokken is gedrukt in den ‘Almanach ofte Oprechten Nederlantschen hemel-meter voor 1721’ (Gent, J. Eton). Wij zien er uit, dat ieder van hen voorzien was van een opschrift (den naam van eenen der schepenen, ontvangers of pensionarissen) en dat hun gewicht verschilde van 16 1/2 tot 5,100 pond. Het gieten der nieuwe klokken mislukte lang, en toen de ongelukkige klokgieter er eindelijk in geslaagd was een samenhangend spel bijeen te brengen ter voldoening der abten, prioren en kanunniken, van weerskanten benoemd tot het onderzoek, bemerkten de magistraten dat hunne gril een groot te kort in de Gemeentekas had geput. Aanvankelijk speelde de beiaard, die onder de voogdij geplaatst was der eerwaarde heeren abten en prioren, slechts godsdienstige wijzen, die weldra vervangen werden door volksgezangen en andere. | |
De Lakenhalle.Bezijden het belfort werd in 1425 de lakenhalle herbouwd, volgens de plannen van Simoen Van Assche. Zij schijnt zeer klein geweest te zijn in evenredigheid der bevolking van de stad, maar zij besloeg eene groote oppervlakte grond met de aanpalende gebouwen gevende langs den kant der Botermarkt. De eerste halle stond op de Hoogpoort, waar in de XVe eeuw het hof van Sint-Joris werd gebouwd. De voorgevel is gebouwd in witten hardsteen van Balegem. De vensters met spits- of ogivale bogen zijn rijk versierd met moneelen en looverwerk. Langs beide zijden van den schoonen puntgevel waren hoektorentjes geplaatst, die het gebouw veel verfraaiden. | |
[pagina 34]
| |
Heden is de gevel erg beschadigd; de steenen trap, vroeger geplaatst aan den voorgevel en leidende naar de eerste verdieping, is sinds eene halve eeuw verdwenen. In 1613 was de lakenweverij en de nering der wollewevers te niet gegaan. Het Gilde van St-Michiel verkreeg alsdan van de aartshertogen Albert en Izabella de toelating er bezit van te nemen voor het oprichten der schermschool. Heden wordt de wapenzaal van het Gilde nog regelmatig tot dit doel gebruikt. - De kelderingen der Halle zijn onder het Oostenrijksch bewind hervormd in gemeentegevangenis. | |
De maagd van Gent.De stad Gent wordt op zinnebeeldige wijze voorgesteld door eene Maagd: de Maagd van Gent. Dat dergelijke afbeelding zeer oud is, blijkt uit het schoon poëtisch verhaal, hetwelk een voortreffelijke Gentsche dichter der jaren 1300, Boudewijn van der Loren, haar toewijdde en dat tot heden het oudste schrift is, waar van de Maagd van Gent melding in wordt gemaakt. De wijze van voorstelling verschilde nog al en hing af van den gril of de opvatting van schilder of poëet. Doorgaans zit de Gentsche Maagd te midden van den symbolischen tuin of houten afsluiting, met den kop van den leeuw in haren schoot of deze wakend aan hare voeten neerliggende. Cornelis de Bont, in 1482 door de Gentsche schepenen gelast zijnde om op de nieuwe schilden hunner boden de stedemaagd te verbeelden, zette haar op eenen gebeeldhouwden troon onder een verhemelte, van waar een breed behangsel afdaalt, hetwelk door twee aan hare zijden staande ridders in volle wapen- | |
[pagina 35]
| |
rusting wordt opengehouden. De Maagd streelt met beide handen den klimmenden leeuw. Op het titelblad der Costumen van Gent, uitgave van 1537, ligt de kop van den leeuw op den schoot der maagd, wier linker arm over zijn lijf is geslagen. Eene andere voorstelling is die van de Maagd zittende op den leeuw; ook deze is zeer oud. Gedurende de XVe, XVIe en XVIIe eeuw werd de Maagd van Gent afgebeeld bij elk openbaar feest, namelijk in ommegangen en inhalingsstoeten. In den jongsten tijd is er een nieuw gevoelen geuit omtrent de beteekenis der Maagd. Volgens eenen geleerden schrijver, den zeer eerwaarden heer kanunnik Lavaut, secretaris en archivist des Bisdoms, die er eene verhandeling over schreef in ‘de Godsdienstige week van Vlaanderen’ (eerste jaar, 1868-1869), verbeeldt zij niet de gemeente, maar de Maagd Maria, en de schrijver tracht zijne meening op historische gronden te vestigen. Hij brengt daarmede in verband de bijzondere Maria-vereering ter stede. ‘Achtereenvolgens het verledene intredende (zegt hij), zien wij op verschillige wijzen de Maagd van Gent in kavalkaden en ommegangen voorgesteld; zooals: 1o In de jaarlijksche plechtige bedevaart naar O.L. Vrouw van Doornik; 2o In 1793 bij de plechtige intrede van Jan-Baptist Hellebaut als zevende primus, door de Gentsche Augustijnen aan de Hoogeschool van Leuven geleverd; 3o In 1767 toen het dankbare Gent het zevenhonderdjarig jubelfeest vierde des Heiligen Macarius. Tot staving zijner gevoelens vestigt de schrijver onze aandacht op de openbare gedenkstukken der stad, zooals de merkwaardige krocht van St.-Baafs, St.-Pieterskerk, het lieve Begijnhof ter Hooie en meer andere, | |
[pagina 36]
| |
welke onder den Beschermmantel der H. Maagd staan. Ook in al de kerken van Gent is er eene kapel toegewijd aan O.L. Vrouw. In de gedenkbouwen van vrijheid en nijverheid, door de gemeente of door de gilden en neringen opgericht in de volkrijke en machtige stad, vindt de schrijver nog een bewijs dat de Maagd van Gent geen zinnebeeld of geen verdichtsel is, maar eene wezenlijkheid. In alle gevels vinden wij tot versiering hetzelfde beeld der H. Maagd, in verschillende houdingen voorgesteld, zooals in het groot vleeschhuis, in de kapel van St. Jan en Pauwel, (bijgenaamd de Leugemeete), en menige andere. Als vierde bewijs haalt de schrijver aan de kamers van Rhetorica; onder de vier oudste, hier ter stede bloeiende, treffen wij er eene aan welke onder den naam van ‘Maria ter eeren’ alhier werd opgericht. Deze rederijkerskamer stelde zich als gestadige oefening voor de lofspraak en verheffing der Moedermaagd. Volgens den Christen en geest der middeleeuwen maakte de verheerlijking van Maria een onmisbaar deel uit, niet alleen van de godsdienstige, maar tevens van de wereldlijke plechtigheden, daar zelfs in deze de godsdienst nooit geheel en gansch werd uitgesloten. Wij moeten evenwel zeggen dat in de zienwijze van den genoemden geleerde niet door alle geschiedschrijvers wordt gedeeld.
Aug. van Assche. |
|