| |
| |
| |
Boekbespreking
Th. Famulus: Multatuli's Gebed van den onwetende, 4e dr. - R.K. Boek-Centrale.
DEZE populaire brochure van de betreurde en gemiste Pater Bensdorp heeft de onderscheiding verdiend, door De Groot als een voorbeeld van sofistiek-weerlegging te worden aanbevolen. Twee kleinigheden blijven alleen met oog op waarschijnlike herdrukken voor te stelJen. Vooreerst zijn zoveel krasse krachttermen als zes maal het woord ‘onzin,’ afgewisseld door ‘kippepraat’ en ‘ploertentaal’, minstens onnodig. Tegenover de scheidvirtuoos Multatuli is 't wedijveren met de bozen, dat de psalm verbiedt, gevaarliker dan ooit, want de nawerking van zijn invloed op onderofficieren en winkelbedienden breekt het eerst tegen een sober betoog, waarvan Famulus de kunst zo verstond. En dan blijft de doelmatigste kritiek op dit even redeloos als goddeloos ‘gedicht’ de wending, die Multatuli er zelf veertien jaar later aan gaf en die veel lijkt op de bedekte bekentenis van een nederlaag, zoals wij die uit oorlogstelegrammen kennen:
‘Men zoeke vooral in dit stukje geen dogmatiek, geen openbaring van meeningen. Het is 'n schets van de aandoeningen die den oprechten waarheidzoeker heen-en-weer slingeren en martelen, gedurende den strijd dien hij te voeren heeft met de wereld en.... zichzelf’ (Verspreide Stukken, 1875).
Wat Bensdorp vooral apologeet maakte, was zijn begrip van onze tijd. Hij leefde niet in de zestiende eeuw met de uitsluitende tegenstelling van Luther en Trente, hij kende predikanten als Herman Kuyper en Bakels persoonlik en wist ze door zijn polemiek te brengen tot waardering. Maar de controleur van ‘Heraut’ en ‘Hervorming’ staarde zich alles behalve blind op het kerkelik Protestantisme en liet zich evenveel gelegen liggen aan Godloochenende en Godzoekende kringen daarbuiten, waaraan hij de werkelikheid van 't bovennatuurlike krachtig en ook geduldig betoogde. Het wonder, de Openbaring, het Godsbestaan vooral, waarvan 't bewijs voor de rede wel mogelik, maar zo moeilik is volgens Sint Thomas, die de ‘gentiles’ nader kende dan menig Nederlander tegenwoordig zijn landgenoten, dàt waren de levenskwesties voor deze moderne apostel.
In die actualiteit, waar de apologie mee staat of valt, was de Redemptorist ons voorbeeld. Een Luther geeft enkel algemene richting en stemming, geen direkte, positieve leiding meer; zijn historiese figuur is evenals Kant louter achtergrond voor wat zo vaag de mentaliteit heet van ons geslacht, waarin een Thomas waarachtiger werkt dan al die beelden op lemen voeten samen.
| |
| |
Erasmus en Spinoza horen tot het verleden, Luther en Kant blijken ook tijdelike meesters te zijn geweest, waarvan de namen nog indruk maken, zonder dat hun werken zelf gelezen worden en hun lessen gevolgd. Langzamerhand wordt hun herinnering teruggedrongen tot bibliotheken van filologen en tot de kinderkamer van de volkslegende.
Een nieuwe geest beweegt deze tijd en 't is bepaald ernstig, dat het gevaar van 't materialisme, belichaamd in de Multatuliaanse Dageraad en de ruwe reus van de sociaaldemocratie, de meesten onder ons het hyperspiritualisme, voor fijne zielen veel verleideliker, volstrekt voorbij laat zien. Wanneer gaat een priester eens zijn levenstaak maken van de theosofie, die zich aan 't Katholicisme zo verwant voelt en werkelik niet alleen de Benedictijnse schilder Willebrord Verkade heeft gebracht tot de volle waarheid? Juist omdat theosofen een andere taal spreken en, om zo te zeggen, met hun vierde dimensie aan gewone kritiek ontsnappen, dienen ze met biezondere zorg gevolgd en, waar het kan, tegemoet gekomen te worden. De oude Kerk liet toch de gnostieken ook niet aan hun lot over? Ze trokken de gevoelige belangstelling, de geregelde voorlichting van de Vaders; en zo moge 't zwevend mysticisme in onze dagen Bensdorpen vinden als gidsen naar Sion.
G.B.
| |
Van schijn en schemer, Verzen van Bernard Verhoeven - Van Mastrigt & Verhoeven, Arnhem.
't Viel te verwachten, dat onze jongste dichter, die in alle eigen boomen zoo gul is met z'n klanken, al heel gauw zou gaan bundelen. Dit was niet noodig, om de aandacht op z'n stem te trekken. De luisterscherpen onder ons begrepen van z'n eerste liedjes, wát ze aan hem winnen zouden: voorloopig een zangertje met een frisch en lief geluid, een muzikalen jongen. Hij houdt z'n ooren open voor 't fijne lied van de natuur, rhythmeert zijn pas ernaar en - zingt ervan. De drang tot zingen, zingen, zingen lijkt zoo spontaan in hem als in 'n vogel. Waarover 't gaat, dat vraagt hij niet, maar hoort hij fluiten, dan fluit hij terug - met lekkere wijsjes, vlotte rijmpjes en 'n onbezorgde ziel. Natuurlijk slaan z'n hooge trillers soms even in mineur over; 'n beetje heimwee en melancholie maakt juist z'n blije knapenstem gevoeliger, en poseeren doet hij niet. 't Is allemaal echt en heel oprecht, het is zijn heele ziel.
Vanzelf staat 't plastische van zoo'n vokalen dichter verder af. Rhythme en rijm, verwante woorden, en klank met weerklank, daar speelt hij mee, maar 't visueele blijft zelfs in ‘Visioen’
| |
| |
weerspannig. Geen bonte beelden ziet zijn ziel, al kijkt hij helder naar ‘'n blinkend Hollandsch stedeke’. Of is dit beeldspraak, die van zien getuigt?
‘De zomer valt van liefde aan de landen
En slaat de arme' in wilde omslingering,
En wringt het lijf in lust en huivering:
Tot hij zich plots herricht en bei zijn handen
In trotsche glorie naar de(n) kroon der aarde
Zich heffen, en hem trekken naar zijn kruin’
En blijkt ‘Aquarel’ geen misleiding boven zulke regels:
‘De nevel bet al als een kille sprei
Mijn huivrend lijf, dat trilt van tegenzin.
Hij zuigt mijn poriën zoo traâgkens in,
IJl en onzeglijk en toch zoo nabij’?
Het tegendeel van schilderachtig, redt 't ook het muzikale niet; want waar Verhoeven tracht te beelden, raakt hij letterlijk van de wijs.
Z'n losse liedjes, vol melodie bij weinig woorden, die zullen het dus doen, z'n ‘regenliedje’, zijn ‘nevelliedje’, zijn ‘liedje’, héél zijn Lied. En alles moet groeien en rijpen, zijn maische klanken even goed als zijn frisch, maar vaag verlangen. Schijn en schemer zullen klaren in dit jonge, rijke hart, dat onder verzen vol beloften deze direkte voorspelling brengt:
Als uit schijn met schijn gesponnen,
En van vreemde paring vrucht,
Is het vogellied begonnen
Weemoedklaar in d' avondlucht.
B.H.M.
| |
Broere's Dithyrambe op het Allerheiligste, toegelicht door J.C. Alberdingk Thijm S.J., 2e uitg. - R.K. Boek-Centrale.
De herdruk van deze commentaar, uit mondelinge verklaring geboren, voor een dertig jaar geschreven en dan in Studiën en verder in een monografie verschenen, is een nieuwe bewerking met verbeteringen en bekortingen. Naast de tekst van 't gedicht staat een Duitse vertaling van Jos. Bollen S.J., meermalen genietbaarder dan 't origineel. Hoe ontelbare keren ook gelezen, lijkt de vorm van deze ingewikkelde en opgewonden poëzie me lang niet evenredig, soms nauweliks waardig aan 't hoogheilig onderwerp; vandaar boeien de verzen me nooit zoveel als de noten vol meditatiestof. De bedoeling van Pater Thijm om Broere uit
| |
| |
Broere te verklaren blijkt volkomen bereikt; en mocht een regel op het eerste gezicht klinkklank schijnen, dan weet de diep ingewijde toelichter met een schat van plaatsen uit Bijbel, liturgie of theologie de zin te dekken. Soms maakt deze overvloed de indruk van Broereverdediging in plaats van Broereverklaring, want al die wijsheid hoeft de dichter toch niet voor de geest te hebben gestaan? Zeker blijft er geen enkele vraag onopgelost, dus mag de behandeling veilig afdoende heten.
Om een bijkomstige aanmerking te maken, zou 'k alleen kunnen twijfelen, of de Jezuïet terecht als ‘de meest gezaghebbende’ godgeleerden telkens ordebroeders aanhaalt en of alle citaten wel prakties in 't Latijn gegeven worden. Een Hebreeuwse Profeet in 't Latijn, een Griekse Vader in 't Latijn, ik begin te vreezen: geen hemel zonder Latijn! De uitgever heeft het boekje keurig verzorgd op het rooie randje, de slappe vignetten en de gotieke titel na. Broere was nog geen pseudogotieker en wij niet meer, zodat elke aanleiding voor die, schijnbaar kerkelike, krulletters hier vervalt.
Tenslotte maakt dit geheel van wetenschappelike zorg me jaloers voor Vondel, waarvan de Altaargeheimenissen, het Eucharisties monument in onze kunst, zolang op Pater Molkenboer's kritiese uitgaaf moeten wachten; ook jaloers voor de grote Broere zelf, gebrekkig gekend of liever miskend, als zijn kracht in verzen wordt gezocht. Daarom ben ik begonnen een boek over zijn persoon en werk voor te bereiden, waarvoor alle gegevens over zijn leven, tot de kleinste toe, me uiterst welkom zullen zijn.
G.B.
| |
Passiebloemen, door Ant. Abels. - J. van Leeuwen, Leiden, 1917.
Hier hadden we den Roomschen roman kunnen hebben. De stof was er: Een Limburgsch Notaris-gezin, waarvan de lichtzinnige vader onverwachts sterft, een liberalige vrouw met zeven kinderen ten naasten bij arm achterlatend. De oudste zoon, niettemin voorbeeldig Katholiek, toont dit als jong student al door zijn flinkheid bij de liederlijkheden der ontgroening, zijn werken aan Vincentius, Drankbestrijding en Sociale Actie, en vooral door zijn dagelijksche H. Communie. Hij offert zijn studiën op, om zijn familie te onderhouden, brengt zijn leven in gevaar, om verdoolde arbeiders van het kwaad af te houden, staat zijn meisje edelmoedig aan 't klooster af, en sterft jeugdig aan de tering. Zijn Volle Bediening wordt beschreven; wij krijgen verhalen van processies; Maria-congressen, Kerstmis en Paschen;
| |
| |
de weldaad van het priesterschap ook voor het gewone, praktische leven, het schoone van kloostergeloften en Missie-arbeid en nog veel meer Katholieke thema's bevat dit boek.
Maar 't is de vraag niet, wat de ongetwijfeld vrome auteur had kunnen of heeft willen schrijven, maar wat hij bereikte. Ook naar de litteraire hel is de weg met beste bedoelingen geplaveid. Nu bezorgde de lektuur wel geen hellepijnen, maar toch een paar uurtjes vagevuurs aan den armen recensent, 't Is al pijnlijk genoeg, om zulke sympathieke en hooge onderwerpen van een jong en mogelijk talentvol geloofsgenoot zoo weinig te kunnen prijzen, en de kans te loopen bij ons aesthetisch mis-oordeelend publiek door te gaan voor een vitter. Bovendien geneerden we ons voortdurend voor de andersdenkenden, omdat dit boek onze hoogste zaken zoo onbeholpen behandelt. Wat moeten zij wel van ons denken, als in deze bange tijden, bovendien van groote papierschaarschte, een zoo gebrekkig werk nog 500 bladzijden druks, een keurige verzorging, en een Roomschen uitgever van naam wordt waardig gekeurd? En ten slotte, 't is wat lekkers, om een half duizend bladzijden te moeten doorworstelen, onder voortdurende hindernissen.
Want in plaats dat de auteur ons de heerlijkheden doet voelen van heel het Roomsche leven, vanaf 't ontvangen van Ons-Heer in den vroegen ochtend, de geduldig verdragen hitte van den dag, tot het vredig avondgebed, beroert hij onze heiligste en intiemste zaken met een nuchterheid, die niet verborgen, maar onderstreept wordt door zijn quasi-dichterlijke ontboezemingen bij natuurtafereelen, vol opzettelijke lyriek, gezochte alliteraties, kleur-met-klank-verwisselingen, en andere mooi-schrijverijen, die zoo extra leelijk kunnen zijn. Wat een overbodige of gerekte zons-op-en ondergangen, maanlicht- en sterrenlucht-aandoenlijkheden! 't Begint al op de eerste bladzijden, waar de avond-zon ieder oogenblik mooi moet doen. Daar wordt een dame voorgesteld, in wie ‘zielesmart weende’, en die zoo goed als ontroostbaar is, omdat.... omdat haar zoon liever doctorale, dan notarieele studiën maakt, en niet mondain genoeg naar haar zin is. Die aller-onwaarschijnlijkst wanhopige mama ligt sigaretten te rooken op een divan, ‘die achter bloeiende begonia's stond’. Vermoedelijk onbekende reuzen-exemplaren, want die plantjes plegen geen divan te kunnen maskeeren. ‘De weg zinkende zonne plaagde haar met een laatsten vreugde-lach. Witte rookwolkjes blies zij het licht toe, als wilde zij 't verdrijven lijk(?) lastige muggen, maar het gleed, terwijl het stervend tot goud versmeltte (sic) over de weemoedige lijnen rond (!) haar mond en
| |
| |
verwelkte op haar diep-uitgesneden blouse, met omgeslagen kraag van witte zij.’ Enz. enz.
Al kan iemand nog zoo moeilijk tranen zien, wanneer er te dikwijls of te onhandig wordt geweend en geschreid, zooals in dit boek, dan voelt hij eer neiging tot reactie, en denkt hij: oppassen vriend, ze doen weer een aanslag op je traanklieren! En als onze nacht- of dagvorstinne nu maar mooi of origineel het hof werd gemaakt! Maar ze wordt al te veel berederijkt: ‘De zon ligt rood-gevochten op een wolkenrand en haar stralenmelodie is gestold in de dicht-opeengehoopte wolken tot plekken van too vergrijs. Zij zinkt weg naar de stille, effen kimme, waarheen de looverlispelingen weenen. Aan den hemel klankt geruisch van tinten’ enz. Deze veel te ingewikkelde beeldspraak wordt meegedeeld, terwijl een eenzaam chauffeur zijn auto over den landweg laat rennen. Zelf ziet hij natuurlijk niets van al dat fraais, en voor belichting van den toestand doet de beschrijving hoegenaamd niets, tenzij den gang van 't verhaal belemmeren. Nog een enkel uit de vele staaltjes van verkeerde beeldspraak: ‘De tering had haar angel in z'n lichaam gewrongen en zoog al zijn hartebloed uit.’ Een angel, die wringt - passe encore, maar een, die zuigt! Toch, vreezen we, zijn er honderden, die dat allemaal ‘dichter: lijk’ vinden.
Ter afwisseling wordt men telkens op onbeduidende alle-daagschheden vergast. Hoe dikwijls wordt niet een sigaar of een sigaret opgestoken, een kop koffie ingeschonken, nauwkeurig vertrek- en aankomst-uren van treinen vermeld, zonder dat het iets of iemand typeert, en op de minst origineele wijze. Doorgaans bestaat de taal uit dat eigenaardig mengsel van houterig en gemeenzaam Nederlandsch, dat nog zooveel wordt aangetroffen in Limburg, als er geen plat wordt gesproken. Gezwegen van de vele ‘ismen’. We vallen niet dood over een gallicisme of een germanisme, hier en daar voor de afwisseling. Maar waar is nu dat afgrijselijke ‘afreis’ voor noodig? En ‘uitvluchtje’ voor ‘uitstapje’ lijkt moppig Duitsch-Hollandsch. Het veel voorkomende ‘doomen’, nauw-roerende boomblaren, moed grijpen, in een chaise longue liggen, zich tot iemand begeven, uitjagen voor wegjagen, 't is allemaal geen Nederlandsch. De schrijver beheerscht onze taal dan ook geheel onvoldoende. Zijn opgeschroefd naschrijven van de tachtigers en 't overschrijven van overbekende passages uit devotie-boeken geeft allerminst vergoeding voor het vele huisbakkene. Eigenlijk is ons dat laatste nog liever, want het is échter. Maar
| |
| |
welk een vèr gaande nuchterheid, op bl. 191, deel II! Wie geeft nu een met redenen omkleede felicitatie ten beste, als zijn meisje hem zegt naar het klooster te willen! Voor tegenhanger dit studentikooze pathos: ‘O, 't bruist in mijn ziel naar Groot-Mokum, en de ontzettende, moordende zonde.’ Des te komieker, omdat het ernstig bedoeld is.
Neen, alleen wie gesticht kan worden door bondieuseries, al zijn ze nog zoo misteekend, ja onliturgisch; alleen degenen, die maar vragen naar aandoenlijke onderwerpen, onverschillig hoe ze worden voorgesteld, kunnen met dit werk ingenomen zijn.
L.L.
| |
Ontvangen werken -
Jan J. Zeldenthuis: Langs heide en akker; Joannes Reddingius: Zonnewende; R.J. Spitz: Uit Hooft's Lyriek (De Zonnebloem, Apeldoorn); Th. Bensdorp C.ss.R.: Het H. Vormsel, 2e dr.; P. Cajetanus: Het Christendom; A.M. van Oudenbosch: Na lijden komt verblijden (R.K. Boek-Centrale); B.H. Molkenboer O.P.: Vondels Lucifer (Tjeenk Willink, Zwolle); H. Ermann S.J.: Een kijkje in de Ned. Herv. Kerk (W. Bergmans, Tilburg); Felix Rutten: Eva's Droom (C.N. Teulings); René de Clercq: Het Rootlant. 2 dl. (Paul Brand); Jan Prins: Getijden; Jan Prins: Tochten; Anton van der Stok: In den Schemer; Joost van Keppel: Aanroepingen (Versluys, A'dam); A.J.M.H. Schillings: Vondel en de regeerders van Amsterdam (Kruyt); Arnold Struker: Die Kundgebungen Papst Benedikts XV zum Weltfrieden (Herder); P. Keuning: Kinderen in verstand en in boosheid (Spruyt, Rijswijk); R. van Genderen Stort: Hélène Marveil, 2 dl. (Querido); P. Fidentius van den Borne; Die Franziskus-Forschung in ihrer Entwickelung dargestellt (Lenntner, München); Melati van Java: Het viooltje van St. Germain, 2e dr. (Veen & R.K. Boek-Centrale); P. Cepari S.J.; Leven der H. Maria Magdalena de Pazzi, bewerkt door Bas. van Kesteren O.C. (R.K. Boek-Centrale); Mr. P.J. Verschuur: Beginselpolitiek; R. Slinger: Antwoord op de voornaamste levensvragen (Paul Brand); P. Willibrord Verkade O.S.B.: Des Cennino Cennini Handbüchlein der Kunst (Heitz, Strassburg); Arthur Schuster & Arthur Shipley: Britain's Heritage of Science (Constable, London); Van Egeren-Forstmann: Theologia Moralis Specialis II (Dekker & v.d. Vegt); Andreas Metz: Het nieuwe? Huis; P.J.L.M. Goulmy: 's Pausen Diplomatie en de Nederlanden (Van Rossum &. C.N. Teulings).
|
|