De Beiaard. Jaargang 2
(1917-1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
Vraagstukken der economische bedrijfsorganisatieIII - De economische vraagstukkenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 423]
| |
voor bepaalde gezamenlijke prestatie een prijs te ontvangen, die zoo hoog mogelijk ligt boven den kostenden prijs der verschillende ondernemingen, een verkoopprijs, die dan voor de verschillende ondernemingen vrijwel automatisch in deelen wordt gesplitst naar haar deelname in de productie. Bij vrije concurrentie: het natuurlijk streven om de kosten, en dus o.a. ook de arbeidsvoorwaarden, zoo laag mogelijk te houden, teneinde met des te meer succes den medestander te kunnen verdringen; terwijl de economisch georganiseerde industrie het eerst vraagt: wat is op het publiek te verhalen, om daarvan ook vooral de totale belooning van den factor arbeid afhankelijk te stellen.
Indien ik nu overga tot de behandeling van de theorie over de grootte van den verkoopprijs bij de economische bedrijfsorganisatie, spreekt het wel vanzelf, dat een beproefde economische waarheid daarbij naar voren komt. En wel deze: tenslotte bepaalt het afnemend publiek de maximale grootte van den prijs voor een bepaalde productie. Een vaak harde waarheid, maar een, die niet genoeg kan worden overwogen, vooral door hen, die bij de economische bedrijfsorganisatie betrokken zijn. Wat toch houdt die waarheid in? Een zeker aantal ondernemingen met een zeker aantal arbeiders legt zich toe op bepaalde productie, en brengt bepaald product ter markt. Nu staat het vast, dat de prijs, dien dit product op de markt bedingt, niet kan uitgaan boven de hoogste waardeering, die de afnemers voor het product koesteren. Daaruit volgt: dat, gesteld, dat in den toestand van vrije concurrentie de gezamenlijke ondernemingen een prijs bedongen, die gelijk was aan de maximale waardeering van het publiek, dat zelfde aantal ondernemingen, ook indien nog zoo sterk economisch georganiseerd, er niet in zal slagen om met haar sterke organisatie ook maar iets meer te bedingen bij het publiek dan bij den vorigen | |
[pagina 424]
| |
toestand van vrije concurrentie het geval was. Hieruit volgt dus weer, dat de economisch georganiseerde bedrijven bij hun prijspolitiek ter dege rekening moeten houden met de hierboven geformuleerde economische waarheid. Sterker nog: die economische waarheid beheerscht de prijspolitiek van het economisch georganiseerde bedrijf geheel en al. Moet ik, nu ik ga spreken over de grootte van den verkoopprijs voor het gezamenlijk product van het economisch georganiseerd bedrijf, de economische waarheid, die ik hierboven noemde, nog gaan verdedigen? Ik geloof niet, dat zulks noodig is, omdat ik niet mag aannemen, dat bij eenig nadenken nog iemand haar bestrijdt. Zij springt werkelijk te duidelijk in het oog. En het is dan ook meer de zaak, in dit verband de consequenties van deze waarheid onder het oog te zien. Want, al zal men het wel laten die economische waarheid te bestrijden, de ervaring leert te overvloedig, dat men haar consequenties niet aandurft. Niemand zal kunnen ontkennen, dat, indien hij den een of anderen dienst of het een of andere voorwerp aan een ander in ruil voor geld aanbiedt, en die ander niet op een of andere wijze door een hoogere macht gedwongen wordt een bepaald geldbedrag te geven, hij niet een hooger geldbedrag van dien ander kan verkrijgen, dan deze den aangeboden dienst of het aangeboden voorwerp waard oordeelt. En daar wij bij de economische bedrijfsorganisatie even goed als bij de vrije concurrentie de dwingende hoogere macht buiten beschouwing kunnen laten, zoolang deze niet rechtstreeks ingrijpt in het ruilproces, kan veilig worden vastgesteld, zonder verdere verdediging, dat het afnemend publiek de maximale grootte van den prijs voor een bepaalde productie vaststelt. Maar als men nu bedenkt, dat daaruit volgt, dat de waarde van elke productie in een bepaalde periode aan nauwkeurig bepaalde grenzen gebonden is, grenzen, waaraan de producenten niets kunnen veranderen, - moet men dan ook niet constateeren, dat de beteekenis van de genoemde economi- | |
[pagina 425]
| |
sche waarheid bijna nooit in haar vollen omvang wordt begrepen? Of moet niet worden opgemerkt, dat in ons land zoo goed als elders een groot aantal vakvereenigingen haar actie voert, zonder eenig begrip, dat alle individuëele en alle gezamenlijke inspanning niet in het minst in staat is om het afnemend publiek de grenzen van zijn waardeering voor bepaalde productie te doen verzetten? Is het b.v. bij de arbeiders niet schering en inslag, dat het nut van het zich vereenigen door de leiders klakkeloos wordt gelegd in het bereiken van voordeelen voor arbeidsloon en arbeidsvoorwaarden, zonder dat ook maar één oogenblik wordt onderzocht, of het loon, dat wordt verdiend, en de arbeidsvoorwaarden, waaronder wordt geleefd in den tijd, waarin men nog niet vereenigd is, overeenstemt met de hoogste waardeering van de afnemers, in dit geval de ondernemers-kapitalisten? En gaat het niet evenzoo bij veel vakorganisaties in den middenstand? Op de consequenties komt het hier dus ten volle aan.
Laat ik nu beginnen, die beproefde economische waarheid in verband te brengen met de prijspolitiek van het economisch georganiseerd bedrijf. Er laten zich aanstonds twee gevallen onderscheiden. Het eerste geval, dat de totaal-prijs, die door de gezamenlijke ondernemingen werd bedongen vóór men tot economische bedrijfsorganisatie overging, ligt beneden de maximale waardeering van het publiek; het tweede geval, dat de totaal-prijs en de maximale waardeering elkaar dekken. Als type van het eerste geval kan ik zeker wel noemen het boekdrukkersbedrijf, als type van het tweede geval b.v. het stukadoorsbedrijf. Gelijk men weet, streeft de economische bedrijfsorganisatie naar de vaststelling van (minimum)prijstarieven. Dat de invoering en de instandhouding van deze prijstarieven aan vele voorwaarden zijn gebonden, is wel reeds duidelijk naar voren gekomen door de korte beschrijving in het tweede hoofdstuk; maar dat kan ik hier ter zijde laten. Vast staat, dat in het | |
[pagina 426]
| |
geval, dat er een marge is tusschen maximale waardeering en prijs, het georganiseerd bedrijf het minimumprijstarief kan stellen wat hooger dan de prijzen, die in het tijdvak van de vrije concurrentie werden bedongen. Natuurlijk met voorzichtigheid, daar het steeds een tasten en zoeken zal zijn om nauwkeurig te weten te komen, waar, bij de gegeven productie, de maximale waardeering van het publiek ergens ligt. Het bedrijf, waarbij zich geen marge vertoont, kan natuurlijk niet anders doen, dan zich tevreden stellen met een prijstarief, welks prijzen met de vroeger verdiende prijzen overeenstemmen. Het geval, dat het bedrijf een marge tusschen prijs en maximale waardeering vertoont, het gunstigste geval, worde hier nu uitgewerkt; ik kom dan van zelf aan het minder gunstige geval toe. Men is dus begonnen met een bescheiden prijstarief, ook al had men het vermoeden, dat de waarde van de gegeven productie nog wel verhooging van die bescheiden prijzen toeliet. Bij dat bescheiden prijstarief kan het niet blijven. Meerdere factoren komen in het spel, om te beletten, dat de toestand, met het eerste prijstarief verkregen, behouden blijft. Vooreerst de roerigheid van de organisatiën, die de ondernemers-kapitalisten in het bedrijf geholpen hebben om de bedrijfsorganisatie tot stand te brengen, de vakvereenigingen van de arbeiders en de handelaren. Die willen trachten er voordeel uit te halen, dat zij zich ertoe leenden om de vakvereeniging der ondernemers-kapitalisten zoo sterk te maken, dat zij het bedrijf ging beheerschen. Zij komen dus met voorstellen tot de vakvereeniging der ondernemers-kapitalisten om meer te verkrijgen voor hun grondstoffen, meer te krijgen voor den factor arbeid. Maar ook gaat het onderzoek van het vraagstuk van den kostenden prijs, dat men in den tijd der vrije concurrentie maar liever liet rusten om zichzelf niet te plagen met de droevige cijfers der zuiver berekende kosten, een rol spelen. Het besef, dat men als het | |
[pagina 427]
| |
noodig is, het prijstarief nog wel hooger kan stellen, geeft aandrang om eens te onderzoeken, of men met de prijzen van het prijstarief zijn kosten wel gedekt krijgt. En vindt men een goed systeem voor de berekening van den kostenden prijs, dan is de les zoo licht, dat men met het bestaande prijstarief niet alle kosten dekt. Heeft een der beide factoren, of hebben beide factoren tezamen eenigen tijd gewerkt, dan doet de vakvereeniging der ondernemers-kapitalisten den gewichtigen stap tot een hooger prijstarief. Men nadert dichter bij de maximale waardeering van de afnemers, misschien bereikt men thans de grens, komt men tot den toestand, dat de verkoopprijs en de maximale waardeering elkaar gaan dekken. Voor ik er nu toe overga te beschouwen, hoe de verdere ontwikkeling van dezen hoogst belangwekkenden toestand plaats vindt, een toestand, waarbij het bedrijf in de gunstige positie van een marge gelijk komt met de positie van het bedrijf, dat van vrije concurrentie tot economische organisatie overging, zonder dat zulk een marge aanwezig was, moet ik er de aandacht op vestigen, dat het toch heel goed mogelijk is, dat in den loop der jaren een bepaald bedrijf nooit met zijn prijstarief aan de maximale waardeering raakt, altijd in de geschetste gunstige positie blijft. Het is immers zeer goed mogelijk, dat de aandrang van arbeiders- en handelaren-organisatiën tot verhooging van de prijzen van haar productie-factoren eenvoudig voorkomt uit een daling van de koopkracht van het geld, en dat zoodanige daling van de koopkracht van het geld zich ook voordoet bij de afnemers van het product, waarom het hier gaat. Niet de maximale waardeering voor het product is gestegen, de afnemers zijn bereid meer geld voor het product te geven, omdat het geld hun minder is waard geworden. In deze situatie verkeeren wij b.v. bij de huidige oorlogsomstandigheden. Blijft de koopkracht van den gulden zich ook na den oorlog in dalende richting bewegen, dan is het zeer goed mogelijk, dat verschillende bedrijven hun prijzen telkens kunnen verhoogen om tegemoet | |
[pagina 428]
| |
te komen aan de eischen door de factoren grondstoffen en arbeid gesteld, zonder in afzienbaren tijd in conflict te komen met de maximale waardeering van hun publiek. Maar ook is nog iets anders mogelijk. Al kunnen de producenten de waardeering voor een bepaalde productie niet doen veranderen, daarom is die waardeering van den afnemer nog niet een onveranderlijke grootte. Het is zeer goed denkbaar, dat er een belangrijke verandering komt in de wijze, waarop het publiek zijn te besteden geld over verschillende diensten en voorwerpen besteedt. Een bepaald artikel kan mode-artikel worden; een bepaald artikel kan door het publiek op eenmaal zóó doelmatig voor de bevrediging van zijn behoeften worden geoordeeld, dat het bereid is een veel hooger bedrag er voor te besteden, dan vroeger. En hebben de ondernemers-kapitalisten van het bepaalde product dus het geluk, hetzij door een gril van het publiek, hetzij door een gelukkig samentreffen van hun inspanning met de beoordeeling van het publiek, de waardeering voor hun product te zien stijgen, dan is het dus mogelijk, dat de prijstarieven alweer worden verhoogd, zonder dat de grens der maximale waardeering wordt bereikt. Maar ik zet deze gevallen thans op zijde. Ik neem aan, dat wij te doen hebben met een bedrijf, dat, hetzij al van den aanvang af, hetzij na een of meer verhoogingen van zijn prijstarieven, is gekomen tot den door mij belangwekkend genoemden toestand, dat de bedongen prijs en de maximale waardeering van het publiek elkaar dekken. Is hier een uitkomst mogelijk? Hoe zal en hoe kan het verloop hier zijn? Weer doen zich verschillende mogelijkheden voor. Vooreerst is het mogelijk, dat de ondernemers-kapitalisten zich schrap/ zetten tegen elken nieuwen eisch van hun arbeiders en van de leveranciers van hun grondstoffen. Zij wenschen eenvoudig niet meer te betalen, omdat zij, op hun beurt afnemers, in verband met den prijs, dien zij kunnen bedingen, in verband ook met de bedragen noodig voor ondernemersloon, ondernemerswinst en kapitaalrente, de | |
[pagina 429]
| |
factoren grondstoffen en arbeid niet hooger waardeeren dan de bedragen, die zij op het oogenblik daarvoor besteden. Het is heel goed denkbaar, dat de verwante vakbonden zich hierbij neerleggen. Als gevolg van de economische bedrijfsorganisatie mag immers worden verondersteld, dat zij een klaar besef hebben van het feit, dat de prijzen van het product aan de uiterste grens zijn gekomen. En is de verdiende prijs zóó, dat in overeenkomstige bedrijven niet meer wordt gemaakt, dan is een berusten bij den bestaanden toestand volstrekt niet uitgesloten. Maar er is nog een andere mogelijkheid. De ondernemers-kapitalisten kunnen, dank zij hun kennis van den kostenden prijs, onmogelijk genoegen nemen met den thans verdienden verkoopprijs. De arbeiders-organisatiën denken er niet aan zich tevreden te stellen met de arbeidsvoorwaarden van het oogenblik. Hoe kan nu de economische bedrijfsorganisatie zich uit de moeilijkheid redden? Als wij dit onder de oogen zien, moeten wij er met grooten nadruk de aandacht op vestigen, dat bij al het voorafgaande steeds sprake was van een ‘bepaalde’ productie. Hiermee biedt zich ook een oplossing aan. De bepaalde productie, die ter markt wordt aangeboden, dekt een bepaalde vraag. Welnu: het komt er dan op aan, dat terwijl de vraag toeneemt, de productie op de ‘bepaalde’ hoogte blijft, ofwel, indien de vraag dezelfde blijft, de bepaalde productie wordt ingekrompen. Bezien wij beide gevallen achtereenvolgens. Tot dusver spraken wij van een totalen verkoopprijs voor een totale productie. Maar indien wij die totale productie eens van dichterbij bekijken, bemerken wij al heel spoedig, dat niet elk onderdeel bij het publiek gelijke maximale waardeering vindt. Nemen wij maar weer als voorbeeld het artikel drukwerk. De maximale waardeering voor visitekaartjes ligt heel wat lager dan de maximale waardeering voor het wetenschappelijk boek. Nu zijn er dus twee gevallen: | |
[pagina 430]
| |
Vooreerst, de vraag naar drukwerk neemt toe. Naar alle eenheden van dit product gelijkelijk. Slaagt de economische bedrijfsorganisatie er nu in, het aantal drukkerijen, het aantal daarin werkzame arbeiders, het aantal daarin te werk gestelde drukpersen op dezelfde hoogte te houden, dan is het duidelijk, dat het eerst bediend zal worden de vraag naar het drukwerk, dat per kosteneenheid hooger wordt gewaardeerd. Voor de economische organisatie zal het gevolg slechts zijn, dat de drukwerken van mindere waarde, waarvoor het publiek per kosteneenheid dus minder wil geven, eenvoudig verdwijnt. De bestaande productiecapaciteit gaat zich toeleggen op het drukwerk, waarvoor het publiek meer geld over heeft. Het tweede geval is dit: De vraag naar drukwerk blijft constant. Maar de economische bedrijfsorganisatie slaagt erin het aantal drukkerijen te beperken, door concentratie van bedrijven. Of indien concentratie niet mogelijk is, door kapitaalvernieuwing te verhinderen, door de aanvulling met nieuwe arbeidskrachten te beletten. Het resultaat is hetzelfde. Ook in dit geval verdwijnen de visitekaartjes, om nu maar bij dit onnoozel voorbeeld te blijven, dat door ieder ander kan worden vervangen, van de markt. Weer kan men gerust zich gaan toeleggen op het drukwerk, dat per kosteneenheid het meest opbrengt, omdat de verminderde capaciteit voor de productie van drukwerk, toch de geheele vraag naar drukwerk niet aankan, en dus gaarne het drukwerk van de lagere waardeeringen mist.
Men voelt, dat de economische bedrijfsorganisatie, nadat zij eerst haar volle aandacht heeft gewijd aan het deel van de formule: ‘maximale waardeering’, zoodra hier geen heil meer te verwachten is, haar aandacht kan gaan wijden aan dat andere deel: ‘bepaalde productie’. Zij hoeft daarmee niet eens te wachten tot de nood haar wel tot een uitweg dwingt; ook in tijden van welvaart kan zij, alleen reeds uit | |
[pagina 431]
| |
het natuurlijk verlangen naar meerdere welvaart voor alle betrokken producentengroepen, haar aandacht wijden aan sluiting van het bedrijf, bedrijfsbeperking en bedrijfsconscentratie. Van het hoogste belang is het dus voor de economisch georganiseerde bedrijven, dat zij de gevolgtrekkingen uit de economische waarheid, dat het afnemend publiek ten slotte de maximale grootte van den prijs voor een bepaalde productie bepaalt, weten te maken.
Het zal nu wel niet noodig worden geacht, dat ik lang stil sta bij het geval der bedrijven, die in het tijdvak der vrije concurrentie geen marge tusschen de gemaakte prijzen en de maximale waardeering van het product kenden. Van meet af aan zijn zij aangewezen op sluiting van het bedrijf, beperking van de productie, bedrijfsconcentratie. En hiermee is al bewezen, hoe nuttig ook voor deze ongunstig gesituëerde bedrijven de economische organisatie is.
Thans kan ik er toe overgaan, onder het licht van deze ‘theorie van de grootte van den verkoopprijs bij economisch georganiseerde bedrijven’, de prijspolitiek van deze bedrijven nader te bekijken. De volgende fasen zullen dus worden doorloopen: Eerst invoering van een minimumprijstarief; dan onder drang van medewerkende vereenigingen, onder drang van de resultaten van een goed systeem van den kostenden prijs, verhooging van dat tarief, tot de maximale waardeering bij bepaalde productie is bereikt; vervolgens sluiting van het bedrijf; eindelijk bedrijfsconcentratie en beperking van de productie. Men zal het wel billijken, dat ik hier zooveel mogelijk vereenvoudig. In verstandig geleide economisch georganiseerde bedrijven, zal men wel oppassen met de eerste tarieven. Immers, de splitsing van de totale productie, die ik bij den opbouw van | |
[pagina 432]
| |
de prijstheorie eerst later maakte, kan natuurlijk reeds gemaakt worden op het oogenblik, dat eenig bedrijf met zijn eerste tarief begint. Reeds aanstonds kan er een deel zijn in het totaal product, dat geen enkele prijsverhooging toelaat, en bij de geringste prijsverhooging van de markt verdwijnt. Naarmate dit deel nu grooter is, is grooter bescheidenheid bij het eerste prijstarief een gebiedende noodzakelijkheid. Wordt deze niet betracht, dan vernietigt men zonder systeem een deel van de bestaande productie, men maakt een grooter of kleiner deel der aanwezige arbeiders, die nog wel hun steun aan de economische organisatie hadden gegeven om daar beter van te worden, werkloos, men maakt een deel van de bestaande productie-capaciteit overbodig en brengt daarmee wellicht een deel der met zooveel moeite aangeworven ondernemers-kapitalisten in gevaar. Maar is er nu, bij de eerste stappen op den weg naar de prijstarieven, geen enkele betere gids dan het vaag begrip van een bepaalde maximale waardeering bij het afnemend publiek? Ik meen van wel. Bedrijven, die het pad der economische organisatie opgaan, zijn, zooals wij gezien hebben, over het algemeen bedrijven onder zwaren economischen druk. En al gaat men eerst later er toe over, een zuiver systeem van kostprijsberekening op te stellen, in het algemeen beseft men reeds vóór het eerste prijstarief, dat er een aantal verkoopprijzen in het vak zijn, waaraan niets wordt verdiend. Welnu, die ruwe schatting van zijn kostenden prijs neemt men bij zijn eerste prijstarief tot basis, met het risico dus, dat aanstonds van de markt verdwijnen die deelen van de totale productie, wier maximale waardeering beneden de tariefprijzen ligt. Maar de verstandige meerderheid der ondernemers-kapitalisten ziet dit verdwijnen met de grootste blijmoedigheid! Men voelt, dat het hier werk geldt, dat op den duur de ondergang van zoovele ondernemingen zou zijn geworden. Men trotseert het buiten de productie geraken van een deel van het kapitaal, de werkloosheid voor een deel der arbeiders. Dat alles | |
[pagina 433]
| |
kan op den duur slechts ten goede komen aan het bedrijf in zijn geheel. Men heeft er dan ook bij zijn eerste prijstarieven slechts voor te zorgen, dat men niet boven die globale schatting van zijn kosten, althans niet belangrijk, uitkomt; en de ervaring leert, dat men daar ook voor waakt.
Maar nu de fase van de verhooging der eerste, zoo bescheiden prijstarieven. Het is daarbij niet alleen ‘de perzik die naar meer smaakt’. Wat eerst een globale schatting van kosten was, wordt zekere kennis tengevolge van een wetenschappelijk systeem van kostprijsberekening. En weer gaat de ondernemers-kapitalistengroep er met de grootst mogelijke koelbloedigheid toe over, de prijstarieven te verhoogen tot het peil van den kostenden prijs, ook al wordt daarmee de eerste werkvernietiging aanzienlijk vergroot. Volgens het economisch beginsel, dat werk, waaraan niet verdiend wordt, behoort te verdwijnen. Maar natuurlijk werkt ook het economisch beginsel, dat de hoogste prijs de beste prijs is, bij de ondernemers-kapitalisten zoo goed als bij de arbeiders, om mij tot deze groepen te bepalen. En wij hebben nu immers eenvoudigheidshalve de hypothese aanvaard, dat na de eerste prijstarieven nog een marge tusschen de nieuwe prijzen en de maximale waardeering overblijft. Het staat wel vast, dat geen der beide genoemde groepen zal rusten, vóór het te bereiken maximum ook inderdaad is bereikt. Zijn de ondernemers-kapitalisten soms te voorzichtig, dan leeren de arbeiders-organisatiën hun die voorzichtigheid wel af! Bij elk nieuw collectief contract komen de nieuwe eischen naar geldloon en naar de andere op geld te waardeeren arbeidsvoorwaarden, natuurlijk slechts in te willigen, indien de genoemde marge aanwezig is. En in het algemeen geven de ondernemers-kapitalisten niets toe in verlangen om de bestaande marge te veroveren! De zaak wordt thans echter aanzienlijk moeilijker, nu men den maatstaf der kosten mist. Wat men gaat doen met de | |
[pagina 434]
| |
nieuwe verhooging der minimum-prijstarieven is niet veel anders dan een sprong in het duister. Deelen van de totale productie, waarvan de leiding der economische organisatie dacht, dat hun waarde aanzienlijk lag boven de vorige prijzen, blijken na verhooging van de tarieven eenvoudig te verdwijnen. En soms zullen die deelen zoo belangrijk zijn, dat de vernietiging van vroeger loonend werk een aanzienlijke werkloosheid voor arbeiders en een uitschakeling van kapitaal in bedenkelijken omvang ten gevolge heeft. Gaat men dus het waagstuk van verhooging der prijstarieven boven den kostenden prijs ondernemen, dan hebben de leiders van de patroons- en arbeidersorganisatiën wel toe te zien, dat zij misschien geheel onverwachts terecht komen in de derde fase, waarbij sluiting van het bedrijf, en wellicht aanstonds daarna in de vierde fase, waarbij bedrijfsconcentratie en beperking der productie om wille van lijfsbehoud noodzakelijk zullen zijn. Terwijl, indien men niet over de middelen beschikt om zulke maatregelen tot stand te brengen, men slechts deze keuze kan doen - altijd in het veronderstelde geval, dat de nieuwe prijsverhooging werkvernietiging ten gevolge heeft! -: òfwel de werkvernietiging aanvaarden met al haar gevolgen voor kapitaal en arbeid, òfwel terugkeeren op den weg door tariefverlaging. Nu is het wel bekend, dat niet enkel om wille van lijfsbehoud voor kapitaal en arbeid wordt overgegaan tot sluiting van het bedrijf, bedrijfsconcentratie en beperking van de productie. Die middelen van prijspolitiek worden toegepast, behalve indien rechtstreeksche prijsverhooging niet of niet meer mogelijk is, om de prijzen voor kapitaal en arbeid te verhoogen alleen om wille van beter resultaat voor deze productiefactoren. En daarom is het goed deze middelen in hun toepassing bij de economische bedrijfsorganisatie nog wat nader te bezien. In de industrie zijn de arbeiders met dit middel begonnen, lang voor er sprake was van economische bedrijfsorganisatie! Overal waar zij loonregelingen aanboden, waar zij kwamen | |
[pagina 435]
| |
met hun voorstellen tot collectieve arbeidscontracten, stelden zij naast hun looneischen den eisch tot beperking van de arbeidsmarkt. Op een zeker aantal volwassen gezellen mocht de werkgever niet meer dan een zeker aantal jonggezellen, niet meer dan een zeker aantal leerlingen in dienst hebben. Daarmee werd evenzeer gewerkt in het belang van de loonen als door de rechtstreeksche actie; immers bij stijgende vraag bleef het aanbod gelijk en zoo kon het geldloon automatisch stijgen. Geen wonder dus, dat bij den voortgang der economische bedrijfsorganisatie, de leiders der arbeidersvak vereenigingen, in het belang van de leden hunner vereenigingen, geneigd waren mee te werken om het bedrijf gesloten te houden, nu niet alleen in het belang van een voordeelige markt van den bepaalden arbeid, maar op de eerste plaats in het belang van een voordeelige markt van het totale product, waarmee de factor arbeid wel op de eerste plaats is gediend. Reeds een heel eind brachten zij de sluiting van het bedrijf op streek door hun politiek van sluiting van de arbeidsmarkt; wat zouden toch nieuwe ondernemingen kunnen presteeren zonder een voldoend aantal arbeiders, geschoolde arbeiders natuurlijk? Voldoende is dit echter niet. Want er zijn vele bedrijven, waar de geschooldheid van de arbeiders geen of geen noemenswaardige rol speelt; of, die zeer in het klein kunnen worden uitgeoefend, dus met zeer weinig arbeiders. Daar is de medewerking noodig van andere organisatiën dan van de arbeiders, en wel vooral van de leveranciers van het vast kapitaal en de grondstoffen. Komen deze er toe, ook op den grondslag van het eigenbelang, dus met de bedoeling om den kostprijs in het bepaalde bedrijf te kunnen verhoogen, door voor materialen en machinerieën hooger prijs te bedingen, met de ondernemers-kapitalisten overeenkomsten aan te gaan, waarbij - ik neem nu maar aanstonds het sterkste geval en laat allerlei tusschenvormen rusten - wordt bepaald, dat het economisch georganiseerd bedrijf zijn materialen niet anders betrekt dan bij de leden der leveranciers-vereeniging, terwijl de leden van deze ver- | |
[pagina 436]
| |
eeniging niet anders zullen leveren dan aan de bij de economische organisatie betrokken ondernemingen, dan is voor de sluiting van het bedrijf, als middel voor prijsverbetering en prijshandhaving, al weer aanzienlijk meer gedaan. Voor prijsverbetering en prijshandhaving, tot aan de grenzen der maximale waardeering, eenvoudig door het afsnijden der lagere waardeeringen, is bedrijfsconcentratie een kostbaar middel in de hand der economische bedrijfsorganisatie. Een middel, dat echter in rangorde staat na de sluiting van het bedrijf. Want het bedrijf concentreeren zonder het bedrijf te hebben gesloten, moge voor sommige ondernemingen groote economische voordeelen bieden, deze kunnen niet anders dan van tijdelijken aard zijn, en zijn geen voordeelen voor het bedrijf. Immers blijft de mogelijkheid dan bestaan, dat steeds nieuwe ondernemingen worden gevestigd; voor elke onderneming die met een andere samensmelt, kan een andere worden opgericht. Blijft de rangorde echter gehandhaafd, dan kan door de bedrijfsconcentratie veel voor de verbetering van de prijzen worden verkregen. De markten van twee of meer ondernemingen worden samengevoegd, nieuw kapitaal en nieuwe arbeid worden geweerd, waardoor de productie zich op de betere waardeeringen van het publiek kan werpen. En onmiddellijk sluit zich bij de bedrijfsconcentratie aan de beperking van de productie, door de samenwerkende leiders van de werkgevers- en werknemersvak vereenigingen georganiseerd. Niet alleen laat men geen nieuwe ondernemingen meer toe tot het bedrijf, men gaat er toe over in de bestaande ondernemingen minder kapitaal en arbeid aan de productie werkzaam te stellen. Versleten kapitaal wordt niet vernieuwd, arbeiders, die het bedrijf verlaten, worden niet vervangen. De vraag naar het product vermeerdert, het productieaanbod wordt niet meer alleen constant gehouden, maar men perkt het in om uitsluitend met de hoogste en allerhoogste waardeeringen te maken te hebben. Bij volkomen samenwerking van de arbeiders- en leveranciersgroepen met de ondernemerskapitalisten, gaat de kartelvorm van het economisch georga- | |
[pagina 437]
| |
niseerde bedrijf wellicht geleidelijk over tot den trustvorm. Van een groep ondernemingen, die, hoe sterk ook onderling verbonden, toch elk haar volle zelfstandigheid behielden, gaat men via de bedrijfsconcentratie over tot de volmaakte eenheid van leiding en organisatie, hoezeer men misschien naar buiten den schijn van veelheid bewaart, hoezeer men er misschien ook naar streeft om de voordeelen van de vroegere veelheid te behouden. Bedrijven, die men voorheen als geheel en al ongeschikt voor kartel-, laat staan voor trustvorm beschouwde, komen, natuurlijk na de vervulling van een aantal voorwaarden, door de prijspolitiek van de economische bedrijfsorganisatie, hetzij gedreven door den bitteren nood, hetzij door de zucht naar grootere financiëele voordeelen van ondernemers, kapitalisten, arbeiders en leveranciers, ten slotte tot dien vorm, indien alleen de krachten, die in de bedrijfsorganisatie schuilen, werkzaam blijven.
Bij de theorie van de grootte van den prijs bij economische bedrijfsorganisatie en de daarop gebaseerde prijspolitiek, heb ik de meest mogelijke kortheid willen in acht nemen. Er hadden nog heel wat meer varianten ontwikkeld kunnen worden, maar noodzakelijk was dat niet voor een goed begrip van de vraagstukken, waarover het hier gaat. Ik stel mij voor, dat na de hier gegeven uiteenzettingen, men wel algemeen overtuigd is van de beteekenis van deze vraagstukken, maar ook van de ontzaglijk zware taak, welke op de schouders van de leiders, aan patroons- en arbeiderszijde rust. De ervaring leert afdoende, hoe zwaar die taak inderdaad is. Vooreerst voor de leiders der arbeidersorganisatiën. Zij toch hebben te kampen met de economische dwalingen, die in de laatste dertig, veertig jaren stelselmatig voor de arbeidersklasse zijn gepropageerd. Met den invloed, verkregen door zeer weinig scherp denkende economisten, die bij hun economische beschouwingen rekening hielden met een algemeene reserve van welvaart, waaruit ten bate van de arbeiders | |
[pagina 438]
| |
maar zou kunnen worden geput voor hun belooning, hun geldloon en hun andere op geld te waardeeren arbeidsvoorwaarden. Welnu, het zich doordringen met de prijstheorie der economische bedrijfsorganisatie leert den leiders, dat zulk een algemeene welvaartsreserye nergens bestaat, maar dat alle verbetering van arbeidsvoorwaarden, even afgezien van de verhouding van deze arbeidsvoorwaarden tot kapitaalrente, ondernemersloon en ondernemerswinst, waarover in het tweede deel van dit hoofdstuk, met de verbetering van deze categorieën geheel wordt bepaald door de telkens nauwkeurig bepaalde maximale waardeering voor het product. Reeds eerder heb ik gezegd, dat dit een vaak harde waarheid is. Vooral in de arbeiderskringen zou men vaak zoo gaarne willen, dat het anders was. Maar het is nu eenmaal niet anders. De kostende prijs van het product heeft zich te schikken naar de maximale waardeering van de afnemers; niet het omgekeerde is mogelijk. De taak van de arbeidersleiders, wier vereenigingen deel gingen uitmaken van de economische bedrijfsorganisatie, wordt het nu, om de hierboven ontwikkelde prijstheorie en de daarop gevestigde prijspolitiek te populariseeren. Zij hebben daarbij te verduren den smaad van de Sociaal Democratische Partij, die woedend uitroept, dat zij geheel opgaan in het ‘gildeachtig gedoe’Ga naar voetnoot1); tot hen richt de S.D.A.P. de vermanende waarschuwing, dat zij toch moeten oppassen, dat zij niet worden losgeweekt van den klassenstrijdGa naar voetnoot2). Dat maakt hun taak - vooral natuurlijk in de Vakbonden aangesloten bij het N.V.V. - verre van gemakkelijk. Waarbij dan nog komt, dat de inhoud van de te populariseeren theorie, in haar toepassing op het bedrijf, waarin de arbeiders voor wie men spreekt en schrijft werkzaam zijn, niet altijd beantwoordt aan de hooge verwachtingen, die de arbeiders van de economische | |
[pagina 439]
| |
bedrijfsorganisatie voor hun arbeidsvoorwaarden koesterden. Na de hierboven uiteengezette theorie en politiek spreekt dat van zelf. Maar toch leert een betrekkelijk korte ervaring, dat die theorie en die prijspolitiek langzamerhand gemeengoed beginnen te worden. Voor wat betreft de katholieke en de christelijke vakvereenigingen laat zich dat wel begrijpen, omdat bij haar althans het hoofddenkbeeld der economische bedrijfsorganisatie: saamhoorigheid van kapitaal en arbeid, vruchtbaren bodem moet vinden. Maar ook in de neutrale vakvereenigingen, waar het socialisme toch aanzienlijken invloed uitoefent, winnen de denkbeelden der economische bedrijfsorganisatie veld. Leerzaam is in dit opzicht het congres in Mei 1917 door den Algemeenen Nederlandschen Typografenbond te Groningen gehoudenGa naar voetnoot1). Daar blijken reeds afgevaardigden uit alle deelen des lands volkomen van die denkbeelden doordrongen. Daar wordt de prijs van het product al onmiddellijk in verband gebracht met het loon in het bedrijf verdiend. En al wordt nog veel gezegd, dat ver af is van een consequente toepassing der hier ontwikkelde theorie, men is toch reeds ver verwijderd van die vroegere periode, toen het ijdel geschetter van den economischen klassenstrijd maar voortdurend klonk, en toen men er niet aan dacht, elke arbeidersgroep ten aanzien van zijn arbeidsloon en andere arbeidsvoorwaarden, in verband te brengen met de verkoopprijzen gemaakt in het bedrijf, waarin zij behoorde. Ook de leiders der patroonsvereenigingen hebben een zware taak. In hun eigen kring, maar ook bij het geregeld contact met de leiders der arbeidersorganisatiën. In eigen kring, met de onverbiddelijke consequenties van het kostprijssysteem. Want het kost heel wat moeite vele ondernemers-kapitalisten er van te doordringen, dat zij beter doen, bepaalde productie over boord te werpen dan voort te gaan met den verkoop van producten, waarop geld wordt toegelegd. Het verzet | |
[pagina 440]
| |
tegen de meest redelijke verhoogingen der minimumprijstarieven is vaak zeer groot; en niet zoozeer het openlijk verzet in de vergaderingen als wel het geheim verzet bij de uitvoering op de eigen werkplaats. Men durft vaak niet te rekenen, wat volkomen billijk gevraagd kan worden, wat gevraagd moet worden op gevaar van ernstige schade voor de eigen onderneming. En bij de rechtspraak in de patroonsvereenigingen blijkt in tallooze gevallen, hoe bang vele leden toch zijn voor het trekken der onverbiddelijke consequenties uit het kostprijssysteem, wat den leiders der patroonsvereenigingen in hun qualiteit van rechter handen vol werk verschaft. Nog grooter is echter de moeite in het contact met de leiders der arbeidersvakvereenigingen. Het is immers niet voldoende, indien die leiders geheel doordrongen zijn van de prijstheorie der economische bedrijfsorganisatie, dat zij de te volgen prijspolitiek theoretisch volkomen begrijpen. Het komt toch vooral aan op het practische besef, wat nu en in de naaste toekomst te bereiken is. En daarbij speelt de wenschelijkheids-economie den arbeidersleiders herhaaldelijk parten. Indien het gaat om de vraag, waar de lijn van de maximale waardeering der afnemers voor de bepaalde productie precies loopt, zijn zij zoo gemakkelijk geneigd, die lijn hooger te plaatsen dan zij in werkelijkheid ligt; zoo brengen zij vaak roekeloosheid in hun eischen, waarvan zij immers meenen, dat zij gemakkelijk op de afnemers te verhalen zijn. Bij de vraagstukken: sluiting van het bedrijf, beperking van de productie, bedrijfsconcentratie, stuit men op veel minder moeite, ook al door het voorbeeld, dat hierbij van arbeiderskant gegeven werd, ofschoon zich toch de zonderlingste inconsequenties voordoen, daar de arbeiders gaarne producenten- en consumentenbelang verzoenen, waarover meer, wanneer ik ga behandelen het verband tusschen de economische bedrijfsorganisatie en de afnemers.
's-Gravenhage. Mr. J.A. Veraart |
|