De Beiaard. Jaargang 2
(1917-1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
De psychoanalytische methodeREEDS lang niet meer houdt de psychologie zich enkel en alleen bezig met de studie der bewuste psychische verschijnselen. Kan een descriptieve psychologie slechts het bewust psychische tot voorwerp hebben, daar de beschrijving van onbewuste psychische verschijnselen uiteraard tot de onmogelijkheden behoort, een verklarende psychologie ziet zich al spoedig genoodzaakt, wil zij het beginsel der gesloten psychische causaliteit niet laten varen, haar toevlucht tot het onbewust psychische te nemen. Het ligt dus in den aard der zaak, dat het onbewust psychische een steeds grootere rol gaat spelen, naarmate de psychologie verklarend te werk gaat. Wij vinden dit bevestigd in een hedendaagsche psychologische richting - de Freudsche psychoanalyse -, wier streven met den naam ‘erklärende Psychologie’ wellicht niet sterk genoeg is aangeduid en die niet ten onrechte ‘Aufklärungspsychologie’ kan worden genoemd. Met de wereldbeschouwing der XVIIIde-eeuwsche ‘Aufklärung’ heeft zij dan ook meer dan één punt van overeenkomst. Evenals deze wil zij ‘aufgeklärt’ zijn en ‘aufklärend’ werken, in zooverre zij het psychisch gebeuren tot in zijn intiemsten causalen samenhang tracht te begrijpen en door dit begrijpen het individu voor het ‘toevallige’ wil behoeden. Mag de Freudsche psychologie ook met volle recht de psychologie van het onbewuste worden genoemd, wij vreezen toch haar bijzonder karakter onrecht aan te doen, wanneer wij er niet terstond bij opmerken, dat zij in de eerste plaats niet zuivere, doch wel toegepaste zielkunde wenscht te zijn. De naam ‘psychoanalyse’ zou ons inderdaad omtrent haar bedoelingen op een dwaalspoor kunnen leiden. Wel beoogt zij een splitsing der in de psyche voorkomende verschijnseien in de hen samenstellende elementen, maar met het haar eigen doel, de het bewust psychisch gebeuren beïnvloedende onbewuste, vaak ziekmakende, factoren op het spoor te komen. | |
[pagina 400]
| |
Nu wordt hetgeen onder den drempel van het bewustzijn huist, niet zonder moeite in het zonlicht geheven. Charcot was de eerste, wien het bij hypnose gelukte de onbewuste pathogene voorstellingen, die de traumatische verlammingen zijner hysterische patiënten veroorzaakten, te achterhalen. Therapeutisch bleef deze ontdekking zonder invloed, men ging door een physische en chemische behandelingswijze toe te passen. Pierre Janet, een leerling van Charcot, verliet deze wijze van behandeling voor een psychotherapeutische. Zoo verkreeg hij in een geval van zware, traumatische hysterie genezing door zijn patiënte onder hypnose te brengen en de in dien toestand ontdekte ziekmakende gebeurtenis als gevaarloos te suggereeren. Van dat oogenblik won de psychotherapie onder de meest verschillende vormen meer en meer veld. Ook de psychoanalytische methode is in hoofdzaak een therapeutische. Zij doet echter, vooral in den laatsten tijd, aanspraken gelden als onderzoekingsmethode van het onbewuste. Wij willen hier de psychoanalyse als methode tot onderzoek van het onbewuste met haar voornaamste toepassingen bespreken en zien daarbij geheel af van de vooren nadeelen, die zij uit therapeutisch oogpunt moge bieden. Overzichtelijkheidshalve laten wij het kritisch onderzoek eerst door een zoo volledig mogelijke uiteenzetting der methode met de verschillende gebieden, waarop zij tot aanwending komt, voorafgaan. | |
I - De Psychoanalytische MethodeDe eerste grondslagen der psychoanalytische methode werden niet door Freud, maar door den Weenschen arts Jozef Breuer gelegd. In 1880 kreeg deze een patiënte onder behandeling, die alle symptomen eener ernstige hysterie vertoonde: stijve verlamming, gepaard met ongevoeligheid van rechter arm en been, met van tijd tot tijd dezelfde verschijnselen aan de linker lichaamshelft, | |
[pagina 401]
| |
stoornissen in de oogbewegingen met inperking van het gezichtsveld, zenuwhoest enz. Twee scherp omschreven bewustzijnstoestanden wisselden elkaar af: een depressief en een manisch stadium, het laatste vaak vergezeld van hallucinaties, absences, deliriën en dgl.. Zij had een afkeer van alle voedsel en ondanks een kwellenden dorst kon zij er vaak niet toe komen dien te lesschen, zoodat zij soms dagen, ja weken zonder drinken bleef. Op zekeren dag, toen zij aan het ziekbed van haar vader waakte, zag zij een slang, die den zieke bijten wilde. Bij de pogingen, welke zij aanwendde om het dier af te weren, bemerkte zij, dat de vingers harer hand in slangen met doodskoppen waren veranderd. In haar angst zocht zij te bidden, doch slechts een Engelsch gebed uit de kinderjaren kwam haar voor den geest. Van dat oogenblik af sprak zij niets dan Engelsch en was niet meer in staat haar moedertaal te verstaan. Uit deze en analoge gevallen trokken Breuer en Freud - de laatste had den Weenschen arts tot publicatie zijner rijke ervaringen weten te bewegen - de conclusie, dat vele hysterici aan reminiscenties lijden, d.w.z. zij kunnen zich niet losmaken van schokkende, ziekmakende gebeurtenissen. Wel worden deze uit het bewustzijn verdrongen, zonder daarbij echter aan werkzaamheid in te boeten. De zich aan deze gebeurtenissen hechtende affecten zijn nu verhinderd zich op normale wijze te uiten, raken ingeklemd, en wijl zij zich niet laten dooddrukken, worden zij abnormale somatische en psychische banen opgedreven, tengevolge waarvan de hysterische verschijnselen het leven zien. Slaagt men er echter in de ziekmakende gebeurtenis bewust te maken en het | |
[pagina 402]
| |
ingeklemde affect te doen afreageeren, dan verliezen zij hun demonische macht over den patiënt en de hysterische en neurotische symptomen zijn gedwongen te wijken. De hypnose vormde een essentieel deel van Breuers psychotherapie. Heel sympathiek was Freud de hypnose nu juist niet; hij vond ze ‘een grillig en als het ware een mystiek (!) hulpmiddel’, waarbij nog kwam, dat het hem niet lukken wilde al zijn patiënten in hypnotischen slaap te brengen. Hij zocht dus een anderen weg naar de ziekmakende reminiscenties en ontveinsde zich niet, dat de moeilijkheid daarbij was, iets van den zieke te weten te komen, waarvan noch deze, noch de arts ook maar eenigszins vermoedden, wat dit kon zijn. De gezochte methode nu werd Freud gesuggereerd door een merkwaardige proef, die hij bij Bernheim in Nancy had bijgewoond. ‘Bernheim demonstreerde ons n.l.’ - Freud zelf is aan het woord - ‘hoe personen, die hij in hypnotisch somnambulisme had gebracht en in dien toestand allerlei had laten beleven, de herinnering aan het in somnambulisme doorleefde slechts schijnbaar verloren hadden en dat het mogelijk was, ook in hun normaaltoestand deze herinnering weder op te wekken. Wanneer hij hun vroeg naar datgene, wat zij gedurende hun somnambulisme doorleefd hadden, beweerden zij aanvankelijk, weliswaar, niets daarvan te weten, maar als hij 't niet opgaf en steeds maar aandrong en hun verzekerde, dat zij het toch wel wisten, dan doken telkenmale de vergeten herinneringen weer op. Op dezelfde wijze ging ik ook met mijne patiënten te werk. Wanneer ik met hen aan een punt was gekomen, waar zij beweerden niets meer te weten, dan verzekerde ik hun, dat zij het toch wel wisten, dat zij het maar moesten zeggen en ik verstoutte mij te beweren, dat juist de herinnering, die wij zochten, zou opduiken op 't oogenblik, dat ik mijne hand op hun voorhoofd legde. Op deze wijze gelukte het mij zonder hypnose, alles van de patiënten te weten te komen, wat noodig was voor de constructie van den samenhang tusschen de vergeten pathogene scènes en de daarvan overgebleven symptomen.’ Maar ook deze methode kon niet als definitief worden beschouwd. Wel werd van tijd tot tijd op aandringen van | |
[pagina 403]
| |
den behandelenden geneesheer de pathogene gebeurtenis over den drempel van het bewustzijn geheven, maar veelal bracht dit procédé herinneringen, die niets met het geval schenen hebben uit te staan. Freud, die aan een strenge determineering der psychische processen geloofde, kon zoo maar niet aannemen, dat de toevallige en schijnbaar irrelevante herinneringen zijner patienten niets met de pathogene scènes zouden te maken hebben. Reeds had hij leeren inzien, dat de moeilijkheden, waarop hij bij de pogingen tot bewustmaken dezer gebeurtenissen stiet, niet uit het louter passieve karakter van een vergeten konden worden verklaard en was hij daardoor tot het begrip van den weerstand gekomen, een kracht, die zich tegen bewustmaking en daarmede tegen genezing verzette. Hoe heeft men zich echter het mecanisme van den weerstand te denken? Freud nam aan, dat de krachten, die indertijd de pathogene gebeurtenis verdrongen en het vergeten bewerkt hadden, dezelfde moesten zijn als die, welke zich nu tegen het bewustmaken verzetten. Verdringing en weerstand zouden hun oorsprong vinden in het feit, dat uit de pathogene scène een wensch was voortgesproten, die niet met het geheel van regels te rijmen was, waaraan het individu zich als zedelijk, godsdienstig en maatschappelijk wezen te onderwerpen had. Ter voorkoming van een conflict met al den affectieven aankleve daarvan, werd dan de incongruente wensch uit het bewustzijn verwijderd, met het gevolg, dat hij dan van uit de plaats zijner ballingschap, het onbewuste, den strijd voerde, die hem in het volle daglicht van het bewustzijn ontzegd werd. Een voorbeeld moge dit verdringingsproces en zijn gevolgen aanschouwelijk maken. Als Engeland aanspraak laat gelden op de heerschappij ter zee, dan doet het dit krachtens het feit, dat geen vijandelijke bodem zich openlijk op den oceaan waagt. Gebeurt het van tijd tot tijd toch al eens, dat beide vloten elkander in open zee ontmoeten, dan bewijzen de wrakken, de dooden en gewonden na den strijd, dat de ‘verdringing’ van den tegenstander niet zonder kleerscheuren afloopt. Daar- | |
[pagina 404]
| |
mede is het echter niet uit. ‘Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo’ denken de Duitsche maritieme autoriteiten. (Motto, waaronder Freuds voornaamste werk: Die Traumdeutung, verscheen). De van de oppervlakte der zee verdrongen Duitschers trachten het dan hun vijanden van uit de diepte lastig te maken en menig Engelsch schip werd het genoegen vrij aan de oppervlakte te varen door een duikboot vergald. Vrij juist maakt dit voorbeeld het verloop van het verdringingsproces met zijn gevolgen aanschouwelijk. Maar men kan de vergelijking nog verder voortzetten, waarbij wij dan tevens gelegenheid hebben Freuds leer van den verdrongen, onduldbaren wensch nader te bepalen. Ware het den Engelschen niet alleen gelukt de Duitsche marine van de zeeën te verdringen, maar tevens haar scheepswerven doodelijk te treffen, dan ware daardoor ook het duikbootengevaar bezworen. Deze volslagen verdringing mislukte echter, zoodat de onderzeesche bedreiging bleef bestaan. Hetzelfde geschiedt bij een mislukte poging tot verdringing der ondulbare wenschen. Een absolute verdringing zou geen verdere noodlottige gevolgen hebben gehad, een mislukte verdringing echter stelt den naar het onbewuste verbannen wensch in staat daar hemel en aarde tegen den verdringer te bewegen. Tot zoover was Freud met de hem door Bernheim gesuggereerde methode gekomen, toen het feit der bij de analyse herhaaldelijk aan den dag tredende schijnbaar irrelevante herinneringen hem tot nadenken bracht. Wij merkten reeds op, dat zijn vast geloof aan de strenge determineering der psychische processen daarin een reden tot verwondering zag, maar hem tevens de overtuiging schonk, dat zij toch op de een of andere wijze met de pathogene gebeurtenis dienden samen te hangen. Hoe dan te verklaren, dat zij er uiterlijk zoo weinig mede schenen hebben uit te staan? Houdt men in het oog, dat de te voorschijn geroepen herinnering eensdeels het licht ziet dank den bewusten pogingen tot evocatie van den patiënt en dat anderzijds de weerstand zich met alle | |
[pagina 405]
| |
macht tegen deze pogingen verzet, dan kunnen wij de invallen beschouwen als een uit het conflict van twee determineerende strekkingen geboren product. Van de onderlinge verhouding dezer determinaties in sterkte hangt het af, hoe het met dit product zal zijn gesteld. Terloops zij opgemerkt, dat de normale psychologie langs experimenteelen weg dergelijke conflicten in het leven heeft weten te roepen. Zoo vormde Ach sterke reproductiestrekkingen tusschen lettergrepen zonder zin door deze syllaben paarsgewijze met een groot aantal herhalingen te laten inprenten. Waren deze eens gevormd, dan had de proefpersoon bij het noemen eener lettergreep, tegen de gestichte reproductiestrekking in, niet de haar onmiddellijk volgende te noemen, doch een bepaalde werking uit te voeren, b.v. den aanvangs- en eindmedeklinker onderling van plaats te verwisselen. Dit gelukte niet steeds in allen deele; soms traden foutieve reacties op, waarbij de samenstelling der syllabe, waarmede de proefpersoon reageerde, duidelijk aantoonde, dat zij uit den strijd der oude en nieuwe determinatie het licht zag. Zoo iets geschiedde nu ook met de invallen van Freuds patiënten. De bewuste wensch tot reproductie en de onbewuste wensch om iets te verbergen, determineerden die schijnbaar geheel toevallige herinneringen. De gevolgtrekking lag nu voor de hand, dat de weerstand, die zich tegen bewustmaking verzette, zijn doel niet volkomen kon bereiken, maar er desniettemin in slaagde, het gezochte voldoende onherkenbaar te maken. Het kwam er dus op aan den invallenden irrelevanten herinneringen haar masker af te rukken; zij moesten worden geduid of uitgelegd. Bij de behandeling van den droom als uiting van het onbewuste zieleleven zullen wij Freuds methode van uitlegging door een voorbeeld duidelijk maken, hier dienen wij nog even bij de methode der invallende herinneringen stil te staan, omdat zich daaruit tenslotte de definitieve psychoanalytische techniek heeft ontwikkeld. Het best wordt | |
[pagina 406]
| |
deze wel uit het verloop eener analyse gekend. De patiënt komt bij den arts en vertelt hem zijn geschiedenis. Daarna heeft hij zonder eenig kritisch voorbehoud alle invallen mede te deelen, die hem bij de verschillende deelen van zijn verhaal in den geest komen. Nu blijkt, dat de zieke, dikwijls met den besten wil ter wereld, niet in staat is dit te doen; het vrije associeeren ondervindt stoornis, patiënt en arts stuiten op weerstand. Deze weerstand kan op verschillende wijzen gegeven zijn, hetzij in een verlenging van den tot reproductie der invallen benoodigden tijd, hetzij in min of meer opvallende afwijkingen van het gewone spraakgebruik, dubbelzinnige gezegden enz.. Maar onder welken vorm de weerstand zich ook voordoet, hij is ‘voor den psychoanalyticus als 't ware het erts, waaruit hij met behulp van eene eenvoudige uitleggingsmethode het gehalte aan kostbaar metaal weet te winnen’. De psychoanalyticus is in den weerstand kostbaar wild op het spoor, aangezien de krachten, die eertijds het vergeten der pathogene gebeurtenissen hebben bewerkt, zich nu in een strijd op leven en dood tegen het bewust-maken van het vergetene verzetten. De Freudsche methode der vrije invallen schijnt, op het eerste gezicht ten minste, geen wetenschappelijke te zijn. Van quantitatieve bepalingen geen spoor; een methodische, nauwkeurige, qualitatieve analyse van het door den patiënt geleverde materiaal ontbreekt eveneens. Freud stelt zich dan ook met haar therapeutisch nut tevreden en erkent gaarne, dat zij ongeschikt is voor objectieve demonstratie der in het onbewuste werkende en zich in de bijzondere geaardheid der vrije invallen van den patiënt openbarende krachten. De Züricher psychiater Jung, die de in het onbewuste woelende, affectief geladen voorstellingsgroepen ‘complexen’ noemde, meende in het vrije woord-associatie-experiment een middel tot nauwkeurige qualitatieve en quantitatieve analyse dezer complexen te bezitten. In het vrije woord-associatie-experiment roept de experimentator zijn proefpersoon een woord toe, waarop deze met het woord, dat | |
[pagina 407]
| |
hem het eerst in den geest komt, heeft te reageeren. De tijd, die er tusschen het uitspreken van prikkel- en reactiewoord verloopt, wordt met behulp van den een of anderen chronometer, meest een vijfde-seconden-horloge, gemeten. Het woord-associatie-experiment nu is geen vinding van Jung; de Leipziger en Würzburger school hadden er zich reeds van bediend bij de studie van het voorstellingsverloop, het denken, de willekeurige processen enz. Volgens Freud echter hadden deze proeven niet veel wetenswaardigs opgeleverd, daar zij niet in den geest eener bepaalde vraagstelling waren verricht en een bevruchtende idee, die op haar resultaten ware toe te passen, ontbrak. Jungs hypothese van de strenge determineering der psychische processen verleende haar echter een diepere beteekenis. Later zullen wij zien, wat men van die vermeende, door de psychoanalytici als hun geestelijk eigendom opgeeischte ontdekking der strenge determineering te denken heeft. In allen geval was Jung er van overtuigd, dat de onbewuste, sterk affectief geladen complexen met hun vèr strekkenden invloed op het geheele psychische gebeuren, ons denken en handelen en daarmede onze associaties determineeren. Het associatie-experiment nu levert in zijn objectieve gegevens (reactie-woord en reactie-tijd) eenige criteria (Komplexmerkmale), waardoor Jung meende de affectief geladen voorstellingsgroepen op het spoor te kunnen komen. Het zijn de bijzondere geaardheid van het reactie-woord en de verlenging van den reactie-tijd. Daarbij komen nog de omstandigheid, dat, bij latere herhaling derzelfde prikkelwoorden, de in den zin der complexen gedetermineerde reacties andere reactie-woorden geven dan den eersten keer en het feit der perseveratie. Het gebeurt nl. herhaaldelijk, dat een complex eenmaal door een zgn. ‘kritisch’ prikkelwoord in beweging gebracht, zijn beweging aanhoudt, waardoor de volgende niet-kritische prikkelwoorden eveneens een verlenging van den reactie-tijd en een qualitatieve verandering van het reactiewoord in het leven roepen. Het willekeurige, dat Freuds methode der vrije invallen | |
[pagina 408]
| |
kenmerkt, is ook niet vreemd aan Jungs diagnostisch associatieexperiment en het was daarom als een verblijdende gebeurtenis te begroeten, toen in de ‘Tatbestandsdiagnostische’ proeven van Wertheimer en Klein een middel scheen gegeven, Jungs veronderstellingen naar meer objectieve gezichtspunten te onderzoeken. Was in Jungs associatie-experimenten het complex onbekend en had de arts het met behulp van willekeurig gekozen prikkel-woorden uit de daardoor gedetermineerde reactie-woorden te raden, in de ‘Tatbestandsdiagnostische’ proeven lag de zaak juist omgekeerd. Daar toch is de vraag: verondersteld een aan den experimentator bekend complex, waaraan een reeks kritische prikkelwoorden wordt pasklaar gemaakt, is het dan mogelijk uit de reacties van den proef-persoon af te leiden of het gegeven complex in hem te vinden is? Het is duidelijk, dat wij hier een middel tot objectieve beoordeeling der Freudsche en Jungsche methode bezitten. Dat de psychoanalytische methode de genezing van hysterici en neurotici beoogt, terwijl de ‘Tatbestandsdiagnostische’ daarentegen een misdadiger zijn geheim tracht te ontfutselen, maakt geen wezenlijk verschil. Freud zelf heeft een vèrstrekkende analogie tusschen hystericus en misdadiger opgesteld. Van beiden toch tracht men een geheim te weten te komen, dat zij verbergen. Het verschil is echter, dat de hystericus niets van zijn eigen geheim weet en wist hij het, 't graag zou openbaren, terwijl de misdadiger daarentegen een geheim verbergt, dat hem zeer wel bekend is en waarbij er hem veel aan gelegen is het voor anderen verborgen te houden. Dientengevolge ook vertoont de taak van den psychoanalyticus als therapeut groote overeenkomst met die van den rechter van instructie. De psychoanalytische methode en techniek, in den vorm, dien Junger door zijn associatie-experimenten aan gaf, gelijkt verder op die der ‘Tatbestandsdiagnostik’ als de eene druppel water op den anderen. Ook hier roept de experimentator zijn proefpersoon een woord toe, waarop deze met het eerste het beste hem in den geest komende woord heeft te reageeren | |
[pagina 409]
| |
en dezelfde complex-critetia, die voor Jungs associatie-experiment gelden, zijn ook hier van gewicht. Bijzondere geaardheid van het reactie-woord, verlenging van den reactie-tijd, perseveratie en andere reproducties bij hernieuwde aanbieding van kritische prikkelwoorden (woorden, die op de misdaad betrekking hebben) doen hier den experimentator niet tot een bepaald complex besluiten, - want de misdaad en de omstandigheden, waaronder zij plaats had, zijn den rechter van instructie bekend - doch vormen aanwijzingen, waaruit de al dan niet-bekendheid met de zaak in kwestie kan worden afgeleid. Naast deze menigvuldige punten van overeenkomst vindt men toch tusschen beide methoden diepgaande verschillen, die de waarde der ‘Tatbestandsdiagnostische’ proeven voor een objectief onderzoek naar de veronderstellingen, waarop de psychoanalytische methode berust, betwistbaar maken. In de eerste plaats reeds het feit, dat bij de psychoanalyse de patiënt, juist omdat hij zelf bewustmaking van het verborgen complex verlangt, al zijn krachten aan die van den analyticus paart om de affectief geladen voorstellingsgroep aan de oppervlakte te brengen, terwijl de misdadiger daarentegen zijn uiterste best doet om den rechter van instructie tegen te werken. Daarbij komt, dat de weerstand in de psychoanalyse aan de grenszone van het bewuste en onbewuste is gelocaliseerd, bij den misdadiger daarentegen stamt hij geheel en al uit het bewuste en het is de vraag of de bewuste weerstand zich op dezelfde wijze openbaart als de onbewuste. De psychoanalyticus heeft verder steeds met negatief gekleurde complexen van den patiënt te maken en hoewel het waarschijnlijk is, dat de betreffende voorstellingsgroepen van den misdadiger, wat haar affectieve lading aangaat, eveneens negatief gekleurd zullen zijn, is dit niet volstrekt noodzakelijk en de vraag rijst of in dit geval een positief gekleurd complex dezelfde reacties zal determineeren als een negatief getint complex. Ten slotte staat bij den misdadiger, die zich alle moeite zal geven om zijn geheim niet te verraden, het com- | |
[pagina 410]
| |
plex in den focus zijner opmerkzaamheid; van den anderen kant is dit bij den hystericus en neuroticus zoo weinig het geval, dat zij zich alle moeite ter wereld geven om de pathogene gebeurtenis uit de donkerte van het onbewuste in het zonlicht van het bewuste te heffen. Het is dan ook heel goed mogelijk, dat de wijze van reageeren, onder den invloed dezer zoo uiteenloopende vormen van instelling, in beide gevallen hemelsbreed verschillen zal. Behalve het associatie-experiment zijn er nog een drietal bronnen, waaruit de psychoanalyticus zijn kennis aangaande de onder den drempel van het bewustzijn werkzame processen tracht te verrijken. Het zijn de droom, de symptoom-handelingen en de zgn. toevallige onhandigheden. De droom en meer bepaald de uitlegging van den droom is voor Freud de via regia tot de kennis van het onbewuste. Freud toch is er van overtuigd, dat de droom kan worden uitgelegd, dat hij, verre van een zinloos product van toevallige uit- en inwendige prikkels te zijn, een beteekenis heeft. Niet dat hij met het oude volksgeloof in den droom de toekomst verborgen ziet; als uiting echter van het onbewuste speelt hij een rol, wier gewicht zoowel door de oudere als de nieuwere psychologie geheel is miskend. Nu lijkt het op het eerste gezicht al te dwaas, aan de ongerijmdheden, waarvan wij ons bij het ontwaken herinneren gedroomd te hebben, eenigen zin te willen toekennen en men is geneigd het er met een niet minder oud volksgeloof voor te houden, dat droomen bedrog zijn. Een dergelijke meening houdt volgens Freud echter alleen maar steek, wanneer men nalaat onderscheid te maken tusschen den manifesten en den latenten droominhoud. De manifeste droominhoud is hetgeen er van den droom bij mijn ontwaken in de herinnering bestaat, terwijl de latente droominhoud door het complex van onbewuste droomgedachten achter dit bedriegelijk masker gevormd wordt. De latente ondergrond van den droom wordt door een soortgelijke methode als die, waarvan Freud zich bij de analyse zijner hysterische patiënten bediende, aan den | |
[pagina 411]
| |
dag gebracht. Het waren toch in hoofdzaak de door meer dan één vorscher in het licht gestelde punten van overeenkomst tusschen droomleven en verschillende vormen van geestesziektenGa naar voetnoot1), die er Freud toe brachten, een methode van onderzoek, die hier zulke goede diensten bewees, daar toe te passen. Men gaat op de volgende wijze te werk. De inhoud van den droom wordt onmiddellijk na het ontwaken vastgelegd, liefst opgeschreven. De psychoanalyticus verdeelt den droom in zijn elementen, terwijl de patiënt heeft mede te deelen, wat hem bij elk brokstuk invalt. Ook hier moet de patiënt er zich voor wachten, de opduikende gedachten met een kritisch oog te bekijken. De meest onzinnige invallen blijken bij nadere analyse de aanknoopingspunten te zijn der onderliggende, onbewuste, dikwerf pathogene gebeurtenissen en voorstellingen, die, eenmaal gekend, aan de meest obscure gedeelten van den manifesten droominhoud een beteekenis geven, die van het schijnbaar onsamenhangende een zinvol geheel maken. Als voorbeeld eener droomanalyse diene de volgende, ontleend aan Freuds ‘De droom als uiting van het onbewuste zieleleven’, in het Hollandsch vertaald door J. Stärcke, (Leiden, S.C. van Doesburgh, 1913). De manifeste droominhoud, zooals hij onmiddellijk na het ontwaken werd opgeschreven, gaat voorop; de analyse met aanteekeningen van Freud volgt daarna. ‘Een gezelschap, tafel of Table d'hôte.... we eten spinazie. Mevr. E.L. zit naast mij, keert zich geheel naar mij toe en legt vertrouwelijk haar hand op mijn knie. Ik verwijder de hand afwerend. Zij zegt dan: “U hebt altijd zulke mooie oogen gehad”.... Ik zie dan onduidelijk iets als twee oogen, als teekening, of iets als den omtrek van een brilleglas....’ Gezelschap, tafel of table d'hôte. Daaraan knoopt zich terstond de herinnering aan de kleine gebeurtenissen, welke gisterenavond | |
[pagina 412]
| |
voorvielen. Ik was uit een klein gezelschap weggegaan, vergezeld van een vriend, die aanbood een rijtuig te nemen en mij naar huis te brengen. ‘Ik geef de voorkeur aan een rijtuig met taxameter,’ zeide hij, ‘dat houdt iemand zoo aangenaam bezig, men heeft althans iets, waarnaar men kijken kan.’ Toen wij in het rijtuig zaten en de koetsier de schijf instelde, zoodat de eerste 60 Heller zichtbaar werden, zette ik de scherts voort. ‘Wij zijn nauwelijks ingestapt of wij zijn reeds 60 Heller schuldig.’ Mij herinnert het taxameter-rijtuig altijd aan de Table d'hôte. Het maakt mij gierig en baatzuchtig, doordat het mij onophoudelijk herinnert aan mijne schuld. Het komt mij voor, dat deze te snel toeneemt en ik vrees te kort te komen, juist zooals ik aan de Table d'hôte niet kan ontkomen aan de komische bezorgdheid, dat ik te weinig zal krijgen en dat ik op mijn voordeel bedacht moet zijn. In meer verwijderden samenhang hiermede citeer ik: ‘Ihr führt in 's Leben uns hinein,
Ihr lasst den Armen schuldig werden.’
Een tweede inval bij de Table d'hôte: Eenige weken geleden heb ik mij aan een hoteltafel in een Tiroler hoogtekuuroord hevig aan mijn lieve vrouw geërgerd, toen zij naar mijn zin niet gereserveerd genoeg tegen eenige tafelburen was, met wie ik volstrekt niet wenschte om te gaan. Ik verzocht haar zich meer met mij dan met de vreemden bezig te houden, dat is dus ook, alsof ik aan die tafel te kort gekomen was. Nu valt mij ook de tegenstelling op tusschen het gedrag van mijne vrouw aan die table d'hôte en dat van mevr. E.L. in den droom, ‘die zich geheel naar mij toekeert’. Verder bemerk ik, dat de droomgebeurtenis de reproductie is van een klein tafereel, dat zich geheel zoo heeft afgespeeld tusschen mijn vrouw en mij, ten tijde, dat ik in stilte naar hare hand dong. De liefkozing onder het tafelkleed was het antwoord op een brief, waarin ik ernstig om haar hand vroeg. In den droom is mijn vrouw echter vervangen door de mij vreemde E.L. Mevr. E.L. is de dochter van een man, wien ik geld schuldig geweest ben! Ik kan niet nalaten op te merken, dat daar een ongedachte samenhang wordt onthuld tusschen de stukken van den droominhoud en mijne invallen. Volgt men de associatieketen, die van het eene element van den droominhoud uitgaat, dan wordt men spoedig naar een ander element daarvan teruggevoerd. Mijn invallen bij den droom vormen verbindingen tusschen de droom-elementen, maar deze verbindingen zijn in den droom zelf niet zichtbaar. Zegt men niet, als iemand verwacht, dat anderen voor zijn | |
[pagina 413]
| |
voordeel zorgen zullen, zonder zelf voordeel daarbij te vinden, spottend tot dezen van de wereld onkundige: ‘Denk je dan, dat dit of dat gebeuren zal om der wille van je mooie oogen? (Bij ons zegt men:.... voor je mooie gezicht.’ Vert.) Dan beduidt immers het gezegde van mevr. E.L. in den droom: ‘Gij hebt altijd zulke mooie oogen gehad’ niets anders dan: Voor u hebben de menschen altijd alles gedaan, u hebt alles voor niets gehad. Het tegendeel is natuurlijk waar: Ik heb altijd, als anderen iets goeds voor mij deden, dit duur betaald. Het moet toch indruk op mij gemaakt hebben, dat ik gisteren het rijtuig, waarmede mijn vriend mij heeft thuisgebracht, voor niets gehad heb. In alle geval heeft de vriend, bij wien wij gisteren te gast waren, mij vaak tot zijn schuldenaar gemaakt. Ik heb pas onlangs een gelegenheid, om het hem te vergelden, ongebruikt voorbij laten gaan. Hij heeft één enkel geschenk van mij, een antieke schaal, waarop rondom oogen zijn afgebeeld; een zoogenaamd occhiale, bestemd om het Malocchio (booze oog) af te weren. Hij is trouwens oogarts. Ik had hem dienzelfden avond naar een patiënt gevraagd, dien ik tot het voorschrijven van een bril naar hem had verwezen. Zooals ik bemerk, zijn nu bijna alle stukken van den droominhoud in den nieuwen samenhang gebracht. Om consequent te zijn, zou ik echter nog kunnen vragen, waarom in den droom juist spinazie werd opgedischt. Omdat spinazie mij herinnert aan een klein tafereel, dat kort geleden aan onze huistafel voorviel, toen een van de kinderen - juist datgene, van welks mooie oogen men werkelijk met lof gewagen kan - weigerde spinazie te eten. Ik zelf gedroeg mij als kind net zoo; van spinazie had ik langen tijd een afschuw, tot mijn smaak later veranderde en deze groente mijn lievelingsspijs werd. Het noemen van dit gerecht stelde dus een verbinding voor tusschen mijne jeugd en die van mijn kind. ‘Wees blij, dat je spinazie hebt,’ had de moeder den kleinen lekkerbek toegeroepen, ‘er zijn kinderen, die heel blij zouden zijn, als ze spinazie kregen.’ Ik word op deze wijze herinnerd aan de plichten der ouders jegens hunne kinderen. De woorden van Goethe: ‘Ihr führt in 's Leben uns hinein,
Ihr lasst den Armen schuldig werden,’
krijgen in dezen samenhang een nieuwe beteekenis.’ Ik zou er mijn hoofd niet onder durven verwedden, dat de analyse van den droom dezen den lezer duidelijker heeft gemaakt. Wel beweert Freud, dat de manifeste droominhoud | |
[pagina 414]
| |
onsamenhangend en onbegrijpelijk is en daarin alle aandoeningen gemist worden, terwijl zich achter den droom de gedachten zeer juist tot logisch verbonden ketens samenvoegen en met goed gemotiveerde aandoeningen gepaard gaan, maar ik moet toch eerlijk bekennen, dat het terugbrengen van den manifesten droominhoud op den latenten mij even wijs heeft gelaten. Wellicht, dat het feit, dat Freud er om overwegingen van persoonlijken aard van heeft afgegezien de latente droomgedachten om een middelpunt te centreeren, oorzaak onzer onbevredigdheid is. Elke droomuitlegging toch voert, volgens Freud, ten slotte tot een complex, dat tot de kern der persoonlijkheid van het individu behoort en het mag ons niet verwonderen, dat Freud het geheim van zulk een complex voor zich wenscht te bewaren. Want de manifeste droominhoud, juist omdat het individu iets, niet het minst voor zich zelf, te verbergen heeft, wil onzinnig zijn. Immer gaat het om het verbergen van een wensch, die zich niet met de overige, bewuste wenschen van het individu rijmen laat en dezelfde krachten, die zich tegen het bewust-maken der pathogene gebeurtenissen bij den hystericus verzetten, verhinderen de onduldbare wenschen - dat zijn die wenschen, waarvan ieder normaal mensch er een flink aantal ingevolge zijne individueele en sociale moraal te verdringen heeft - anders dan gemaskerd en bij verslapte contrôle, d.i. in den slaap, aan de oppervlakte van het bewustzijn een schijnbare bevrediging te vinden. De manifeste droom is dan ook een verkapte vervulling van verdrongen wenschen. Wij hebben hierop echter in dit opstel, dat uitsluitend gewijd is aan een uiteenzetting en kritisch onderzoek der psychoanalytische methode onder haar verschillende vormen, niet nader in te gaan. Naast den droom verdienen de symptoom-handelingen en de zgn. toevallige onhandigheden onze aandacht, daar ook zij een diepere, latente beteekenis bezitten. Daarmede doet de psychoanalyse voorgoed haar intrede in de psychologie en nog wel in de psychologie van het dagelijksch leven. | |
[pagina 415]
| |
Het vergeten van eigennamen en vreemde woorden, het verspreken, verlezen, verschrijven, vergrijpen en verleggen kunnen als uitingen van onbewuste bedoelingen en wenschen worden beschouwd. Zij hebben een dieperen zin dan oppervlakkig wel lijkt en verdienen, juist omdat zij aan de oppervlakte van het bewustzijn iets laten doorschemeren van hetgeen zich in het onbewuste afspeelt, met recht den naam van symptoomhandelingen. Eenige voorbeelden mogen duidelijk maken hoe Freud deze handelingen opvat en de daar achter werkzame complexen en verdrongen wenschopwellingen tracht te ontdekken. Een eerste voorbeeld betreft het vergeten van een eigennaam en is aan Freuds ‘Zur Psychopathologie des Alltagslebens’ ontleend. Freud zocht eens den naam van den schilder Signorelli, maar kon dien niet vinden. In plaats daarvan vielen hem de namen Boticelli en Boltraffio in, die hij echter terstond als onjuist verwierp. Alle verdere pogingen bleven vergeefsch en men moest hem den gezochten naam zeggen. Bij onderzoek naar de wijze, waarop de reproductie van Signorelli naar Boticelli en Boltraffio verschoven was, bleek het volgende. Freud reisde in de Herzegowina. Op een van zijn tochten had hij een hem tot dan toe onbekend reisgenoot gevraagd of hij al in Orvieto geweest was en daar de beroemde fresco's van *** gezien had. Kort voor het stellen dezer vraag hadden zij het over de gewoonten der in Bosnië en de Herzegowina wonende Turken gehad, waarbij Freud als bewijs van hun groot vertrouwen in den arts de woorden had aangehaald, waarmede hunne zieken het hopelooze van hun geval aanvaarden: ‘Herr, was ist da zu sagen? Ich weiss, wenn er zu retten wäre, hättest du ihn gerettet.’ De op de gewoonten der Turken in Bosnië betrekking hebbende gedachtengang werd echter niet ten einde toe vervolgd. Freud wilde nl. een andere anecdote vertellen, waardoor zijn opmerkzaamheid aan het eerste complex onttrokken werd. Bij deze Turken toch neemt sexueel genot zulk een voorname plaats in, dat een hunner bij gelegenheid eener sexueele stoornis in vertwijfeling tot den arts gezegd had: ‘Du weisst ja, Herr, wenn das nicht mehr geht, denn hat das Leben keinen Wert.’ Freud zag er echter van af deze mededeeling nan een hem zoo weinig bekenden persoon te doen. Het thema ‘dood en geslachtsdrift’ had verder juist op dat oogenblik voor hem iets bijzonder onaangenaams, waardoor | |
[pagina 416]
| |
hij het 't liefst zoover mogelijk van zich afzette. Eenigen tijd geleden toch had hij bij een kort verblijf te Trafoi vernomen, dat een patiënt, die wegens een ongeneeslijke sexueele stoornis onder zijn behandeling was geweest, zich van het leven had beroofd. Het vergeten van den naam Signorelli kwam dus niet zoo maar toevallig tot stand. Tengevolge van de associatieve verbinding tusschen dezen naam en het opzettelijk verdrongen, sterk affectief geladen, op bepaalde gewoonten der Turken en de gebeurtenis te Trafoi betrekking hebbende gedachtencomplex, werd hij, hoewel onopzettelijk, in de verdringing medegesleurd. | |
[pagina 417]
| |
van invloed geweest. (Boltraffio), waarvan het resteerende deel duidelijk den invloed van het verdrongen, op Trafoi betrekking hebbende complex aanwijst. Ik laat nu nog eenige voorbeelden van verspreken en verschrijven volgen, waarbij ik korter kan zijn, daar het mecanisme der interferentie van bewuste bedoeling en verdrongen gedachtencomplex in het eerste voorbeeld duidelijk genoeg is blootgelegd. Zij zijn gedeeltelijk aan het reeds genoemde werk van Freud, deels aan een artikel van Stekel ‘Unbewustte Geständnisse’ (Berliner Tageblatt, 4 Jan. 1904) ontleend, aangehaald in Freud's ‘Psychopathologie des Alltagslebens’. | |
Verspreken.Stekel raadt een zijner patiënten, die zich aan de betere hand bevindt, een verblijf buiten aan en zegt: ‘Wenn Sie, was ich hoffe, das Bett bald nicht verlassen werden.’ Deze lapsus linguae dankt, volgens Stekel, zijn ontstaan aan den onbewusten, hem bij zijn weten geheel vreemden wensch, de vermogende patiënte nog langer onder behandeling te houden. | |
Verschrijven.Een weekblad had een niet al te appetijtelijk zaakje verdedigd en was daarvoor op de vingers getikt. Een artikel tot verweer werd opgesteld. Meerdere redactie-leden lazen het herhaaldelijk door. Een corrector maakt echter op het laatste oogenblik op een kleine fout opmerkzaam, die aan aller aandacht was ontsnapt. Er stond te lezen: ‘Unsere Leser werden uns das Zeugnis ausstellen, dass wir immer in eigennützigster (uneigennützigster) Weise für das Wohl der Allgemeinheit eingetreten sind.’ | |
[pagina 418]
| |
Als voorbeeld van een zgn. toevallige onhandigheid moge de volgende mededeeling van een jong technicus dienen. Wij hebben hiermede de psychoanalytische methode en haar aanwending op sommige vormen van het psychisch gebeuren geschetst. Het ligt niet in onze bedoeling, het uitgestrekte gebied, waarop vooral Freuds leerlingen haar hebben overgebracht, te betreden. Dat is ook tot begrip der methode als zoodanig niet noodzakelijk. Rest ons dus nog slechts de beantwoording der vraag, wat men van de psychoanalyse als wetenschappelijke onderzoekingsmethode te denken heeft.
(Wordt voortgezet) F. Roels |