Boekbespreking
Heerscherswaan, door P. Marres - Amsterdam, W. Versluys, 1917.
EEN moeilijk onderwerp behandelt deze roman, en men mag respekt hebben voor iemand, die zoo'n macht van detail-kennis vertoont uit een tijd van elf eeuwen geleden. De auteur weet precies te zeggen, hoe de menschen toen gekleed en getooid waren, op wat wijze zij den tijd doorbrachten, huisden en oorlog voerden, welke gebreken en gebruiken zij hadden. Men wordt somtijds sterk herinnerd aan schilderijen van Alma Tadema en Van Beers; niet alleen aan het knappe en kleurige daarvan, maar ook aan hun tekortkomingen. Zij maken 't ál te mooi. Of zouden Bisschoppen, buiten de kerkelijke plechtigheden, wel ooit met mijter en staf verschijnen? Toch verschijnt Bisschop Angilram stipt om elf uur elken morgen bij de ziekelijke gemalin van Karel den Groote. Nogwel ‘met een zwaren juweelen mijter’ en ‘een kromstaf, waaraan meer edelsteenen dan goud’. Erger is de doorloopende voorliefde van de schrijfster voor de heidensche Saksers, die schooner, moediger, eerlijker, reiner, kortom sympathieker zijn dan de Franken, de Christenen. De heidensche afgodsdienst heet op blz. 30 ‘een mooie, naïeve godsdienst’, bevredigend voor hun (Germaansche) intelligentie en troostvol. Bij een Wodan's heiligdom worden jaarlijks ‘luisterrijke’ feesten gevierd, zoo wordt vol piëteit geschreven. De luister zal wel hoofdzakelijk bestaan hebben in bier. Op blz. 69 laat men een parallel trekken tusschen heidenschen en christelijken eeredienst, die lang niet uitvalt in 't voordeel van den laatsten. Waarom ook niet?
Wij leven wel in een eeuw, dat gebrilde, Duitsche universiteits-menschen plechtig aan Wodans-cultus doen, en ernstige Britten, 't hoofd met kransen omwonden, zich in beddelakens hullen, om in 't holle van den nacht deel te nemen aan de heidensche piasserijen, in een bosch van een of andere Most ancient (uit de 18de of 19de eeuw!) and worshipful (nu ja!) Order of Foresters, ook wel van Druids.
Ondanks groote kennis van Geschiedenis, betwijfelen wij, of de auteur wel een juist begrip heeft van de Byzantijnsche kunst, van kloosters en van de Nederlandsche taal. Voor de beide eerste tekortkomingen leze men slechts, wat gezegd wordt van het Akensche paleis en het Maastrichtsche nonnenklooster, en voor