| |
| |
| |
Verscheidenheden
Gezellebrieven -
In mijn bezit zijn zes brieven van Guido Gezelle, geschreven tussen de jaren 1891-1893, uit een tijd dus, toen er nog maar weinig gemeenschap bestond tussen Noord en Zuid, en de dichter hier vooral nauweliks bekend was. De aanleiding ertoe gaf de opname van 'n viertal stukken van Gezelle in het jeugdtijdschrift ‘Bloemkrans’, uitgegeven door het R.K. Jongensweeshuis te Tilburg. De redaktie werd toen gevormd door pater B. Ghijben, de ontwerper van het bekende onderwijs-mandement, en frater Ludovicus van den Houdt. Omstreeks 1891 begon echter de werkkracht van de verantwoordelike hoofdredakteur te verzwakken en meer arbeid kwam neer op de schouders van de enige mederedakteur, frater Ludovicus, die o.a. belast werd met de korrespondentie en met het samenlezen der stukken. Aan hem is het te danken, dat ‘Bloemkrans’ stukken van Gezelle begon te plaatsen: in jrg. IX (1891) De Mandelbeke; in jrg. X (1892) Excelsior; in jrg. XI (1893) De Berechtinge; in jrg. XIII (1895, de laatste jaargang die ‘Bloemkrans’ beleefde) Kerkhofblommen.
In 1889 was een bundeltje ‘Westvlaamse gedichten’ van Guido Gezelle verschenen als 5e aflevering van ‘Onze nationale letterkunde’, bezorgd door Pol de Mont. Hieruit wenste frater Ludovicus De Mandelbeke over te nemen, ofschoon pater Ghijben aanvankelik bezwaar maakte tegen 't Westvlaams.
Het gedicht bewerkende stiet frater Ludovicus op vs. 7:
Is 't de liefde die u dwingt
En uw loof omleege bringt
om uw moeders schoot te kussen
en uw gloed in 't nat te blusschen
dat uw kruine groeien doet
De uiterst voorzichtige ‘Bloemkrans’-redaktie zat met de verklaring van de gekursiveerde regel. Maar frater Ludovicus moest aan Gezelle toch verlof tot overname vragen en zou hem tegelijk voorstellen de regel in kwestie aldus te lezen: Om 't u lavend nat te kussen.
Hij zond Gezelle dan een eksemplaar van ‘Bloemkrans’ met een verklarend schrijven, en tevens deed hij aanvrage tot verlof van overname en opperde z'n moeilikheid met vs. 7.
Over die éne regel bekommerde Gezelle zich blijkbaar heel weinig; maar de zaak zelf: nadere verbinding met het Noorden, vooral door het onderwijs, was de oud-leraar van meer belang. Per ommegaande antwoordde hij:
| |
| |
| |
Kortrijk, den 19sten Nov. 1891.
Eerweerde Broeder,
Zet dan, als 't u belieft, de reke waarop uw schrijven van 18sten dezer doelt aldus:
om 't u lavend nat te kussen.
Het is mij ondertusschen niet alleen eene groote eere maar ook een genoegen te vernemen dat mijn gedichtjes u kunnen van dienst zijn in het onderwijs. Ik bedanke u dus en verzoeke u den eerweerden Vader Overste alsmede den zeer eerweerden heer Deken, mijne ootmoedigste wedergroete en gebiedenisse aan te bieden.
Ben uw zeer toegenegen,
Guido Gezelle.
Frater Ludovicus bedankte de dichter namens de redaktie, moest hem toen, bij gebrek aan een Westvlaams woordenboek een lijstje woorden voorleggen, zag zich vervolgens genoodzaakt er op te wijzen, dat de door hem voorgestelde verandering van vs. 7 geen gelukkige was, daar ook in vs. 8 't woord nat voorkomt en schreef ten slotte over de kwestie van het Westvlaams zelf: dat de abonnés voor een goed deel Nederlands moesten hebben, 't zij ze in Nederland of in Vlaanderen, Antwerpen of Brabant woonden; dat ze van Westvlaams geen begrip hadden; er waarschijnlik, zo leraars als leerlingen, geen sympathie voor zouden voelen; dat dit wellicht een veelvuldig gebruik van zijn gedichten in ‘Bloemkrans’ in de weg zou staan enz. Aanstonds trad Gezelle in 't krijt voor zijn Westvlaams, en schreef:
| |
Kortrijk, den 23sten Nov. 1891.
Eerw. Broeder,
't Is jammer genoeg, dat er zoo bitter weinig kennisse bestaat tusschen de Noord- en de Zuidnederlandsche katholijken! Al dat wij uit N.-Nederland vernemen komt doorgaans van protestanten, joden of nog erger. En dat volk zoekt en krijgt bijval bij onze vrijdenkers, die den Vlaamsch- of Nederlandsch-gezinden uithangen, om ons van 't schoone af te keeren! Dat is jammer. Wij worstelen daartegen uit al onze kracht, en daarin ligt de reden, de grondreden, om dewelke wij liever West-Vlaamsch schrijven en dichten, en tegen 't verderflijke dat uit Holland komt zooveel mogelijk waarschuwen.
Speerzen zou bij u spatten (hier doen spatten) zijn; de makke van den herder is zijne herdersschippe; eene ijzeren schippe, schuppe, schop, op eenen langen staf, dienende den scheper om
| |
| |
eerdfakken = aardklompen naar de schapen of naar den hond te smijten. Ande is bij u eendvogel.
Onze, zoo gezeid West-Vlaamsche (onze tegenstanders heeten dat particularistische) bedoelingen worden bekend gemaakt en verdedigd in een Tijdschrift Biekorf, uitgever Gebr. De Flancke, S. Clarenstrate No 1 te Brugge, prijs 4 fr., voor 24 Nos, van 16 bl. 8o ieder. Misschien zou 't u of iemand omtrent u de moeite weerd zijn door dit blad nader kennisse te maken met hetgene sedert eene halve eeuw betracht wordt door
Uwen zeer toegenegen in X
Guido Gezelle.
P.S. Verandert dan maar 't eerste nat in vocht a. u b.
Frater Ludovicus leverde nu spoedig zijn kopie bij de hoofdredakteur in, die onbegrijpelijker wijze viel over vs. 56.
Ja, de herder, die ter weiden,
die daar rond de beke spreiden,
zijne kudden leeden kwam,
liet en schaap en geet en lam,
wierp zijn mak weg en zijn fluiten
en kwam mij den weg afsluiten.
In deze regel wilde pater Ghijben met alle geweld een hebraïsme zien, en nolens volens moest de redakteur-korrespondent de kleingeestige kwestie aan Gezelle voorleggen.
Voor het echter zo ver kwam, was er iets anders gebeurd. De 9e Dec. 1891 had frater Ludovicus van Gezelle een brief ontvangen, die de vriendschapsband tussen beiden legde.
| |
Kortrijk, den 9 Dec. 1891.
Eerw. Broeder,
Verstoute mij bij dezen u eenen dienst te verzoeken, niet als letterkundige, maar als Priester.
Ik ben in 't geval in 't korte eene protestante, van Hollandsche ouders geboren, in de Hollandsche bezittingen, gehuwd, moeder van drie kinderen, vrouw van een katholijken Vlaming, in den schoot der heilige Kerke te zullen aanveerden. Ik zou haar te dier gelegentheit een kerkeboek verschaffen, en daar ik versta dat zij liefst eenen Hollandschen zou hebben, zoo is 't dat ik mij tot u wende u vragende of gij mij geen zeer goed Katholijk-Hollandschen kerk- of misseboek en zoudt willen bezorgen. Hij en mag niet al te zwaar, te lijvig zijn, maar schoon, weigebonden, enz., zoodanig dat hij lange dienen kunne, in eere gehouden worde enz. Hoe meer onderwijzingen hij bevat en
| |
| |
nuttige leeringen voor onlangs bekeerden hoe beter. De bekeerlinge behoort tot den welbegoeden stand en heeft, in zake van huiselijk gerief en zulkdanige zaken, een zeer fijnen smaak.
Is 't u mogelijk mij den gevraagden dienst te bewijzen gij zoudt mij het stuk kunnen zenden door de Cie Van Gent, of anderszins tegen terugbetaling; of wilt gij den boekhandelaar een wissel laten trekken, 't is mij eender hoe ik betale, zullende u altijd meer dank schuldig blijven als dat ik er bewijzen kan.
Ben uw zeer toegenegen,
Guido Gezelle.
(13 Handboogstrate)
Zo spoedig mogelik voldeed frater Ludovicus aan dit verzoek en zond de dichter als wederdienst de gevraagde ‘kerkeboek’. Ofschoon Gezelle er aanvankelik op scheen te staan enige vergoeding te geven, nam hij later toch grooteliks genoegen met de schikking van frater Ludovicus.
Kort daarop rees de onzalige kwestie van het hebraïsme en onmiddellik antwoordde Gezelle:
| |
Kortrijk, den 22sten Dec. 1891.
Eerw. en dierbare broeder,
Ik was u rechts te wege te schrijven om u te bedanken over den prachtigen kerkeboek dien gij zoo goed waart mij te zenden en die mijne bekeerlinge uiterst willekom is geweest. Danke u en God loone 't.
De zin van 't bedoelde vers is mij klaar, volgens mijn taalgevoel; ik versta, als of er stonde: daar kwam mij daar een herder die de Mandel (den weg, den vaarweg) afsloot. Zoo zouden wij zeggen: b.v. van eenen kwaden jongen: Hoort nu nog wat nieuws, hij kwam mij daar mijn kind slagen geven, daar ik er aan en bij was. Ja zelfs b.v.: Hij kwam mij daar, slaan en smijten dat 't een schande was, te weten niet mij slaan, maar in mijn bijwezen anderen. Zoo spreekt men hier als er bewondering voor 't gebeurende uit te drukken is. Wilt gij nog een voorbeeld: Kwam hij mij daar niet gegaan de', met 'n lange pijpe in zijn mond! Zijn dat nu Hebraïsmen, zooveel te beter, maar 'k en denke het niet. Wilt gij de reke liever anders, zet dan maar stout:
En kwam hier den weg afsluiten, maar 't vers heb ik gemaakt, zoo 't Pol de Mont, die geweldige anti-on-godsdienstige geus, gedrukt heeft.
God geve u allen eenen gelukzaligen Kerstdag en een zalig
| |
| |
nieuwjaar aanstaande en aanveerdt het bijliggende tot bewijs mijner innigste dankbaarheid.
Ben u.e. zeer toegenegen
Guido Gezelle.
Eerbiedigste groetenisse aan ulieden allen!
Eind December 1891 verscheen de laatste aflevering van de IXe jrg. met De Mandelbeke, die Gezelle natuurlik toegezonden werd. De bewerker had uit ‘Westvlaamse gedichten’ enige regels overgenomen, om het doel dat Gezelle beoogde in 't licht te stellen, en hij voegt er aan toe: ‘Om het geheel eigen doel des schrijvers die Westvlaams wilde geven, hebben wij ons wel gewacht, in taal of spelling van dit stukje iets te wijzigen; is er iets veranderd, zo is het geschied na raadpleging met de dichter zelf.’
Excelsior dat in de volgende jrg. verscheen, gaf geen aanleiding tot nieuwe korrespondentie.
In 't begin van 1893 vroeg frater Ludovicus weer verlof voor de opname van enige stukken. En Gezelle toonde zich uiterst blij, de briefwisseling te kunnen hervatten met zijn ‘Vriend’.
| |
Uit Kortrijk, den 27sten 's jaars 1893.
Eerw. Broeder en goede Vriend.
Ik hebbe onlangs, bij onzen Pater Heuvelmans S.J. zijnde, zoo veel goed over Tilburg en de Tilburgsche leeraren hooren zeggen, dat het mij waarlijk verheugt van u een bríef ontvangen te hebben. Ik danke u dan eerst en vooral en keere u van herten de wenschen terug van een goed en zalig nieuwjaar, zoo voor u als voor den zeer eerw. Heer en Vader Overste.
Doet met de aangeduide stukken 't gene u belieft; en, is er iets dat hapert, aan 't een of ander woord, laat het mij weten; wij zullen doen zooals wij vroeger deden. Ik zou u zelfs geerne de nieuwe uitgave, Volledige dichtwerken in vijf deelen, waarvan de twee eerste Dichtoefeningen en Kerkhofblommen te Rousselaere (in W. Vl.) bij J. Demeester, onlangs verschenen zijn, ten geschenke zenden; maar ze zijn Demeesters eigendom en ik en heb maar een afdruk! Die nieuwe uitgave is de minst slechte; en, doet gij 't een of ander mijner dichtjes de groote eere van ze uwe jongens voor te stellen, dan had ik ze ook liever op hun zondagsche gekleed.
Wat een blijdschap ondertusschen voor mij als ik denke, dat eenige mijner rijmreken bij onze Katholijke Noorderbroeders kans zullen hebben van misschien eenig goed te doen!
De brave bekeerde is gedoopt, heeft hare le Comie gedaan,
| |
| |
is van Zijne Hoogw. te Brugge gevormd, en, 't gelukkigst mensch der aarden, met heuren schoonen kerkeboek, weer naar Java. Bidt voor haar en voor
Uw zeer toegenegen in Xo
Guido Gezelle.
Hierbij een onuitgegeven dichtje, waarmee gij doen meugt dat gij wilt.
Ofschoon de ‘Bloemkrans’ in 1893 De Berechtinge opnam, (overeenkomstig de wens van de dichter, uit Volledige dichtwerken, Dichtoefeningen), bleef pater Ghijben het Westvlaams vijandig gezind. In 1894 werd dan ook geen Gezelle-poëzie geplaatst.
Intussen zag zich de ‘Bloemkrans’-redaktie, bij de steeds stijgende invloed van de modernen, genoodzaakt, de vraag te overwegen of het wenselik zou zijn, moderne poëzie te gaan opnemen. De redaktie raadpleegde verschillende personen en frater Ludovicus wilde er ook zijn Kortrijkse vriend over horen. In zijn brief noemde hij echter alleen Zuid-Nederlandse modernen: Pol de Mont en Hélène Swarth (die toen nog in Mechelen woonde en daar haar uitgevers had). - In verband met zijn plan om in jrg. 1895 Kerkhofblommen te plaatsen, moest hij ook weer, ingevolge van pater Ghijbens aanhoudend uitgedrukte vrees dat ‘Bloemkrans’ een Westvlaams tijdschrift zou worden, Gezelle lastig vallen over zijn Westvlaams.
Hij stelde de dichter voor, de moeilikste plaatsen om te werken tot Nederlands, betuigende dat deze verbastering hem leed deed, maar dat hij meende voor de noodzakelikheid te moeten zwichten, dat de verandering zo klein mogelik zou zijn, dat anders het schone stuk zou moeten worden uitgesteld tot rijpere tijden, die misschien nog verre waren! Maar Gezelle antwoordde aanstonds:
| |
Kortrijk, den 10sten Maarte 1893.
Eerw. Frater en goede Vriend.
Iets overnemen van Helene Swarth of Pol de Mont, ware dat niet zeggen zonder spreken: jongens, wilt gij later schoone (en goede?) dingen lezen, leest dan maar Helene Swarth en Pol de Mont?
Ik zou 't veel liever hebben, wildet gij mijn ‘zoo gezeid’ West-Vlaamsch onomgewerkt laten. Verder hebbe ik er vrede mee dat gij de toegestane stukken uitstelt tot later of tot nooit.
Van het onlangs gedrukt gedichtje en wist ik niet. 't Ware mij zeer aangenaam mocht ik een u nutteloos afdruksel van den no. ‘Bloemenkrans’, waarin 't verschenen is, te lezen krijgen.
| |
| |
Gij zult mijn Sint Jans put ontvangen hebben, hope ik; hierbij een lied dat overmorgen te Kortrijk na de algemeene Communie, [i]n O.L.V. Kerke, door 't volk zal gezongen worden.
Wenschende u eenen blijden Paschen aanstaande, ben
Uw zeer toegenegen
Guido Gezelle.
Gezelle won het pleit. Kerkhofblommen werd geplaatst. Alleen schreef de redaktie ter inleiding: ‘Het Westvlaams van Guido Gezelle zal niet alleen de Hollander, maar zelfs menige Brabander, Antwerpenaar en Limburger zeer ongewoon, soms ternauwernood verstaanbaar zijn. Toch aarzelen wij niet deze Kerkhofblommen, en wel juist zoals zij in Westvlaanderen geplukt zijn in onze “Bloemkrans” in te vlechten.’
Al openen dit zestal brieven geen nieuwe gezichtspunten op het werk van Gezelle, toch vormen zij een mooie illustratie van de deugden, die het gemoed zo zeer tot deze dichter trekken: zijn bescheidenheid en goedheid.
Het strekt de ‘Bloemkrans’-redaktie tot grote eer de dichtbloemen van Gezelle in hun krans gevlochten te hebben, reeds in 1891. De Almanak van Thijm had wel verschillende proeven van Gezelle's talent gegeven, maar ze werden weinig opgemerkt, en vooral ze werden niet door bloemlezingen of leesboeken in de Roomse scholen gebracht. De ‘Bloemkrans’ heeft in dit opzicht zeker heel vooraan gestaan. Ter vergelijking wil ik hier even bijhalen de algemeen bekende leesboeken ‘Zuid en Noord’ van de Belgiese pater Evarist Bauwens S.J. In een uitgave van het 2e deel in 1895 wordt nog geen woord van of over Gezelle vernomen. In de 2e uitgave van het 3e deel, van 1897 staat één stukje, nl. O! 't ruischen van het ranke riet!; maar in de levensbeschrijvingen en beoordelingen heet het: ‘Jammer genoeg dat hij nevens ontroerende liederen zoveel prulversjes schreef; jammer bovenal dat hij het Westvlaams dialekt gebruikt en zo zijn werken voor velen ontoegankelik, voor bijna allen min aangenaam en nuttig maakt’. In de 6e uitgave van dit deel (met portretten) staat ook Gezelle's portret en is hem de eer gegeven die hem toekomt.
Ook de Bloemlezing van Ruyten en Bartels bevatte in haar uitgave van 1891 nog niets van Gezelle; kort daarop echter werd hij er vertegenwoordigd door O! 't ruischen vanhet ranke riet!; zodat ook hier Noord-Nederland Zuid-Nederland voor was.
Tilburg
J.L. Horsten
|
|