Boekbespreking
Een Mei van vroomheid door Maurits Sabbe, 2de dr. - Van Dishoeck en Brand, Bussum, 1917.
Het zoete Brugge met z'n zingende torens en mystieken toovertoon over gevels en grachtjes is al heel wat kunstenaars tot heil geweest. Zoo inspireerde het stadje Toorop tot een van zijn diepzinnigste teekeningen, ‘De Goddelijke Gang’, waar 't beeld der Moedermaagd, van 't Kostbaar Bloed en van Begijnen meesterlijk versmolten is met de in donker water weerspiegelde puien.
De ziel van 't even poëtische als burgerlijke Brugge leeft niet minder in de verhalen, die Sashuis en Minnewater en, in de Mei van Vroomheid, een der knusse hofjes van de Vlaamsche beiaardveste Maurits Sabbe ingaf. Als de mystiek van zijn gevoelig vertelsel aan den Hollandschen schilder herinnert, dan mogen we erbij voegen, dat zijn open blik voor 't kleinburgerlijke van de Bruggensche oudjes, waarmee de ‘blijde Meiziel’ van Free en Bethjie zoo ontroerend kontrasteert, van Sabbe zelf is.
De geheimzinnig-bekorende toover, die in den lente-avond, waarmee 't boekje opent, door de uitspruitende takken over 't stille water zakt, hangt als een zoete nevel over dit heele verhaal van innerlijke vroomheid: een verheffende sfeer van teere stemmingen, waarin we zoowel de verliefde mijmerij van den jongen orgelist als zijn grootmoedigen afstand van 't meisje met haar Memlinckopje begrijpen. Zooveel te inniger ook pakken in die sprookjesomgeving de ‘pieterige berekeningetjes’ van den egoïstischen ‘noenkel’ en 't inhalige juffie, die over en weer hun neef en dochter elkaar verkoopen wilden voor wat ‘huzetjies en de reste’. Leek Free's ontsnapt geluk den blanken zwaan, die onder den donkeren brugboog verdween, de twee konkelende oudjes, die ten slotte uit hebzucht elkander trouwen, worden verbeeld in de ‘twee ratten die haastig met den veroverden buit dwars door 't reitje, naar hun hol zwommen’.
Dit is symbolisme van zuiver gehalte, dubbel op z'n plaats in dit simpel verhaal met z'n diepen achtergrond. Alle geluiden van liefde, weemoed, zonde en humor (dit bij den oolijken ‘stokhouder’) worden volkomen harmonisch opgelost in de zingende klokken van Brugge op den Pinksterhoogdag, waarmee de schrijver een oud gegeven muzikaal verwerkt.
Sabbe is een devoot en boeiend verteller. Wat z'n verzorgde taal hier en daar door gewilde knepen op de spontane smakelijkheid van een Felix Timmermans achter heeft, wint hij ruim terug door 't onverdacht-echte van zijn eigen ontroering, die niet als in 't ‘Kindeke Jezus van Vlaanderen’ louter artistieke