te moeilijke taak, het schrijven van een vereenvoudigde grammatica nog lichter. Is het mogelijk, dat in dit neutrale land een commissie ad hoe worde benoemd om deze zaak met ernst onder de oogen te zien?
Het Latijn zou dan weer meer dan thans kunnen worden de taal der geleerden en - wie weet? - misschien de algemeene wereldtaal. Want ‘zoo goed als een medicus zijne bestellingen aan den apotheker doet in het Latijn, zou heden ten dage een wijnhandelaar in Rusland het niet kunnen doen aan een Spaanschen collega?’ Hier raakt Dr. Bessem heel even het netelige vraagstuk der eigenlijke ‘wereldtaal’. Even wenschelijk als het is, dat de wetenschap zich meer van het Latijn gaat bedienen, even onwaarschijnlijk is het m.i. dat die taal, zij het dan ook vereenvoudigd, als cosmopolietische omgangstaal meer succes zal hebben dan bijv. het ‘Novilatin’ van Beermann. Zelfs het Esperanto, dat het in dit opzicht 't verst gebracht heeft en dat voor 't doel ook niet ongeschikt lijkt (getuige de hartstochtelijke en vaak dwaze bestrijding), schijnt slechts weinig kans op volkomen succes te hebben, zoodat voor deze kwestie de oplossing helaas nog verre blijft.
En nu wat het Gymnasium betreft. Daar zou men op de lagere klassen kunnen beginnen met het doceeren - en zoo spoedig mogelijk ook het spreken van het vereenvoudigde Latijn (d. i. dus het Latijn der Middeleeuwen met enkele moderne elementen), terwijl in de verdere klassen de gewone schrijvers tot en met Tacitus zouden gelezen worden, die dus volstrekt niet behoeven te verdwijnen.
Geheel ongegrond lijkt me het bezwaar, door Prof. Woltjer in het debat gemaakt: ‘dat het moeilijk zou vallen, als men b.v. constructies als den ablativus absolutus wegliet, naderhand zulke constructies te leeren.’ En daartegenover staat het voordeel, dat degenen, die slechts 1 of 2 jaar Latijn leeren, (doordat ze b.v. van studie veranderen of 'n Lyceum volgen) in dien tijd het vereenvoudigde Latijn reeds vrijwel machtig kunnen zijn. Bovendien zou deze methode rationeeler zijn, daar immers ook historisch het klassieke Latijn zich geleidelijk heeft ontwikkeld uit het vulgair Latijn, waarmee het vereenvoudigde veel overeenkomst zou toonen.
Wat ten slotte de uitspraak betreft, pleit Dr. Bessem voor de Italiaansche:
Niet zonder reden heeft dan ook Paus Pius X den wensch uitgesproken, dat de Italiaansche uitspraak van het Latijn door den clerus der R.K. Kerk zou worden geadopteerd, een maatregel, waarin ik nooit een dwang heb kunnen zien door een geboren Italiaan op andere nationaliteiten uitgeoefend, maar eenvoudig een utiliteitsmaatregel, die, louter voor de practijk bestemd, de aanspraken van de Italiaansche uitspraak de sterkste vond.
Culemborg.
Dr. H. Vroom