| |
| |
| |
Tooneel
Cor Hermus: De familie Loberg - Gezelschap v. Berghegge: Peter en Pauwels - Amsterdamsche Opera-Vereeniging: De Verdronken Klok.
HET was een uitmuntend denkbeeld van den talentvollen jongen tooneelschrijver Cor. Hermus, op een intiemen kunstavond (18 Mei j.l.) ons kennis te laten maken met zijn spel van Roomsch leven ‘De familie Loberg’ en het strekt de Redactie van den ‘Tooneelgids voor Dilettanten’ tot eer, deze poging onder haar bescherming te hebben genomen. Hoe treurig echter, dat wij, Roomschen, hier weer eens ons tekort op tooneelgebied moesten gevoelen. Dit wel niet volmaakte, doch zeker merkwaardige werk kon slechts tot het publiek worden gebracht door de toewijding van eenige niet-Katholieke beroepskunstenaars, terwijl de auteur zelf behalve de regie nog een doublure moest spelen. Waarom toch hebben wij voor onze eigen Roomsche stukken geen eigen Roomsch gezelschap?
Er schuilt in het verdienstelijk tooneelwerk van Cor. Hermus meer dan een belofte. Hij heeft in zijn familie-spel getoond een kwaliteit te bezitten, die bij de meeste van onze schrijvers zoo hopeloos ontbreekt: begrip van het tooneel. Dit is nu eindelijk geen stuk van alléén letterkundige constructie, doch spèèlbaar. Wel bevat dit spel de fouten, die meestal den jongen auteur kenmerken, zooals: onevenwichtigheid tusschen de ernstige en luimige passages, niet voldoende stijging, en het onvoldoende psychologisch doorteekenen der figuren, doch dit alles weegt niet op tegen den scherpen observatie-geest van den schrijver, zijn kennis van het metier en knappe compositiegaven. Het zou geen bewijs van waardeering zijn, hier te spreken van een meesterwerk en de auteur-zelf is een te ernstig werker om geen waarachtige bewondering hooger te schatten dan ongemotiveerden lof.
Een geslaagde poging, in de goede richting, moeten wij Cor. Hermus danken. Dat de tendens nog niet voldoende samengegroeid is met het leven der tooneelfiguren, wat den moeilijksten factor beteekent, kan niet verwonderen, daar grooteren hier menigmaal falen. Het dramatisch talent van dezen schrijver is waardevol en hartelijk hopen wij, dat ónze menschen hun plicht niet zullen verwaarloozen!
Wat de uitvoering aangaat, mogen wij niet te streng oordeelen, daar de bijeengekomen krachten noch door tijd van voorbereiding, noch door veel samenspel een model-opvoering van moderne stemmingskunst konden geven. Voor de meesten lag de spheer
| |
| |
der handeling ook te ver buiten eigen gedachten-kring. Grooten dank is de auteur-regisseur allen verplicht voor hun absolute toewijding aan zijn werk. De creatie van Mevr. Truus Post was aangrijpend en ruimer gevoeld, zij heeft aan de Marie Loberg-figuur een relief gegeven, waardoor de geheele vertooning op een hooger plan kwam te staan. Van de heeren moeten wij lofwaardig vermelden: Jac. van Hoven, Specht, Frans Münnichmann en den auteur zelf, die wij allen moeten huldigen voor hun weloverdachte prestaties. Doch ook de anderen, waaronder eenige anonymi, hebben met overtuiging hun krachten gegeven aan dit tooneelspel, waarin zij bleken te gelooven. Laat ons zuinig zijn op dit jong talent en naar krachten medewerken om het tot bloei te brengen.
Alvorens te schrijven over het Vondel-stuk, waarmede Vincent Berghegge dit jaar het openlucht-theater te Valkenburg bespeelt, schijnt het ons nuttig hier even in herinnering te brengen, 't geen wij elders als onze meening betreffende deze soort opvoeringen gaven:
‘Van de benaming “openlucht-spel” is ten onzent in de laatste tijden zeer veel misbruik gemaakt; hetgeen men aldus betitelt, zijn “openlucht-voorstellingen”, doch geen “-spelen”. Wanneer men een voor 't tooneel geschreven werk in de buitenlucht opvoert, zooveel mogelijk aan de natuurlijke situatie aanpast, of de natuur door tooneel-decoratie aanvult, dan krijgt men wèl een “buitenluchts-voorstelling” doch geen “openlucht-spel”, dat geheel andere eischen stelt.
Het “openlucht-spel” stelt speciale tooneel-eischen, moet geheel samen-gesteld worden met inachtname van de plek, waar de opvoering plaats vindt, en is dan ook alléén voor die plek geschikt.
Veel beweging, mimische weergave van de handeling en vooral zeer weinig gesproken tekst zijn o.i. hoofdzaak. Wanneer door weersgesteldheid (b.v. tegenwind) het gesproken woord de toeschouwers niet voldoende bereikt, moet het toch voor het publiek mogelijk blijven gansch de handeling te volgen. De onmogelijkheid het tooneel te veranderen, het opkomen en verdwijnen der spelers, het gebruikmaken van de natuurlijke omgeving, dat alles maakt een bijzonder scenario voor elke afzonderlijke natuurplek noodzakelijk.’
Onder de talrijke buitenvertooningen, ons in deze zomermaanden geboden, is geen enkel écht openlucht-spel. Overal worden voor den schouwburg geschreven stukken, zooveel mogelijk bij de omgeving aangepast, opgevoerd.
Valkenburg heeft in zijn Openlucht-theater van het Rotspark een buitengewone prestatie geleverd. Wat de toeschouwers-ruimte betreft, is hier een voortreffelijk geslaagd amphitheater gebouwd. Ook de speelplaats zelve had, indien het advies van een tooneelkenner gevraagd ware, een zeer bruikbaar geheel kunnen worden; nu geven twee vooruitspringende rotsblokken iets gedrukts aan
| |
| |
den achtergrond en maken een noodzakelijke ontplooiing van de vertooning onmogelijk. Zijn deze kleinigheden, gemakkelijk te verhelpen, eenmaal weggenomen, dan biedt de speelplaats met den prachtigen rijkdom aan lijn en kleur, de zeer opmerkelijke acustiek en ideale natuur-omgeving, een openluch-tooneel zooals geen tweede in Nederland.
De onderneming ‘Valkenburg Omhoog’ exploiteert dit theater en het geheele Rotspark op een wijze, die getuigt van een breeden kijk en een streven naar hooger. Jammer, dat deze welmeenende heeren niet iets meer kijk op tooneel hebben, ze hadden dan zeker de ‘Peter en Pauwels’-vertooning voorkomen. Wie is in deze de letterkundige adviseur geweest? Heeft de gedachte, dat Vondels ‘bekeeringsstuk’ voor het éérst vertoond kon worden, den doorslag gegeven? We moeten het wel aannemen, want het werk zelf leent zich al heel weinig tot een opvoering en in het geheel niet tot een buitenlucht-vertooning op deze plek. De handeling heeft plaats in den kerker, het paleis, den tempel enz., alle plekken, die geen enkel punt van overeenkomst hebben met de natuurlijke gesteldheid der omgeving.
Dr. Jos. van der Velden, die, gezien de moeilijke omstandigheden waaronder hij te werken had, als regisseur toonde geen persoonlijke moeiten te ontzien om het geheel volgens zijne opvattingen te vertoonen, heeft eenige principieele fouten in zijn werk begaan, die o.i. moeilijk te verantwoorden zijn. Ten einde de speelbaarheid van Vondel te verhoogen, is hij begonnen ruim een kwartgedeelte van den tekst (438 van de 1676 verzen) te schrappen, wat getuígt van weinig litteraire reverentie. Vervolgens heeft hij gemeend, geschilderde stukken décor, namaak marmer en steenblokken te mogen gebruiken te midden van deze omgeving. Dit laatste is een gruwel; de natuur verdraagt vergelijking met namaak niet en wreekt zich deerlijk.
Wanneer de tooneelleider aan zijn simultaandécor vast wilde houden, dan had hij toch met een overbrugging in mergelsteen, twee vaste trappen, een natuursteenen zetel, bordes en zuiltjes de gemakkelijke oplossing kunnen vinden om de geheele handeling, zonder gebruikmaking der begroeide scherm-luiken, te laten afspelen in een natuurlijke omgeving.
In het algemeen maakte het op ons den indruk, alsof niet voldoende begrepen was, dat een openlucht-vertooning iets geheel anders is dan tooneelspelen. Zoo b.v. de costumes. Misschien dat onder electrische belichting en bij windstilte er iets van deze aankleeding te verwachten mocht zijn; nú, in zon en buitenlucht, was de kleur slecht en het soort stof onbruikbaar.
| |
| |
De requisieten, zooals b.v. de dolk van Nero, getuigden van weinig smaak.
De opvoering zelf - wij woonden twee opvoeringen bij - heeft goede zijden, doch de voornaamste fout is hier weer een gebrek aan psychologische verdieping. Er is niet voldoende zorg gedragen elk medewerker de spheer van zijn rol bij te brengen. De artisten, die onder directie van Vincent Berghegge dit treurspel vertolken, (de heer Berghegge vertoont elk nieuw werk met grootendeels andere krachten, zoodat van een ‘gezelschap’ lastig gesproken kan worden) ontbreekt het vóór alles aan samenspel, hetgeen in de gegeven omstandigheden niet te verwonderen is. Individueel hebben velen goede momenten weten te bereiken. Zoo heeft b.v. de jonge acteur Jacques van Hove, die in de laatste jaren door ijverige studie zeer vooruitging, van Nero een dankbare creatie gemaakt, al moest ook een tè melo-dramatisch tintje den onvoldoend psychologischen ondergrond vervangen. Yard van Staalduynen gaf op zijn overtuigde wijze de Pauwels-figuur. Cor Hermus, in de doublure van Simon, toovenaar en aartsofferwichelaar, was de plastisch-gaafste en toonde begrip van goed zeggen. Louis Kooyman (Elymas en Agrippa) heeft vooral af te leeren z'n vlaamsch-getinte overdrijving in mimiek en spreken, want door de uitbundigheid verliest de interpretatie zijn wezenlijken inhoud. De ‘Peter’ van Berghegge-zelf is te importent om die niet afzonderlijk te behandelen. Hoe jammer, dat deze handige directeur zoo'n slecht acteur is! De schoone verzen worden alle op een onhebbelijken preektoon gezegd en geen tooneelbegrip verheldert deze opvatting van de hoofdfiguur. Dat hij door het verwaarloozen van elke logische opvatting nu en dan regelrecht tegen den tekst-zelf ingaat, schijnt hem niet duidelijk. Reeds het begin is mis. Petrus, zijn verraad van den Christus beweenende, zegt in een monoloog, dat hij het zonlicht schuwt: ‘...waartegens ik niet opzien dar’.
Het is dus duidelijk, dat hij zich met bedekt gelaat in de schaduw terug moet trekken; in plaats daarvan echter zien wij Petrus vooruit treden en de armen uitgespreid, den vollen blik ten hemel geheven, zijn tirade zeggen, 't Is werkelijk hopeloos, want deze creatie zit vol van zulke tegenstrijdigheden; herinneren wij ons b.v. de houding der Apostelen, wanneer ze ná de geeseling de paleis-treden afkomen! Er zit echter in de figuur van Berghegge een zekere distinctie en applicatie. Deze laatste kwaliteiten mist Betty-Hooy absoluut. Aan deze actrice moet op den duur het ‘gezelschap’ dood! Hoe is het mogelijk de hooge figuur van een ‘Cornelia’ zoo absoluut neer te halen. Was er dan niemand onder regie, directie of medespelenden, die
| |
| |
besef had van de ‘persoonlijkheid’, schuilende in deze ‘Moeder der nonnen van Vesta’? Gebrek aan elementaire opvatting, misbruik van stem en plastiek, dat alles is hier schrikbarend vereenigd. Mevr. Hermus-de Groot had de voor haar jeugd en gestalte slecht liggende rol van Petronel. Ze heeft er zich voor haar debuut kranig doorgeslagen. Daar trilde ten minste iets in haar stem en er viel inspanning waar te nemen om relief te geven aan de uit te beelden figuur. Ook Ellen Russe, die wij voor het eerst in groot werk zagen, heeft voorzeker talent. Haar groote fout is, dat ze niet genoeg van binnen uit speelt. Meer warmte is voor deze gevoelvolle rol eerste vereischte. Zorgvuldiger spreken (b.v. de b en p) mag haar worden aanbevolen. Uitbeeldings- en begripsvermogen zijn aanwezig en dat is reeds zeer veel! We mogen van haar verwachtingen hebben. De Linus-rol is een nood-vergissing en de Titus en Marcel worden een weinig landelijk, doch vol goede bedoeling vertolkt. Dat de dilettantendames-fïguranten begrijpen mogen, dat het uitlaten van hooge knoopschoenen en moderne blouses en rokken een aesthetisch offer is, door onzen grooten Vondel wel verdiend, en dat de muziek van het ‘Gloria’ meer in de lijn van het treurspel worde gezocht, zijn onze laatste wenschen.
De breedvoerige bespreking, die wij deze groote onderneming waardig achten, moge niet ten gevolge hebben, dat men de Valkenburgsche-opvoering voorbij gaat. Integendeel; hoeveel gebreken er aan deze opvoering mogen kleven, de inrichting van de schouwplaats en de taal van den Vorst onzer Dichters doen veel vergeten en maken het bezoek aan het openlucht-theater van waarde.
Wanneer de goedwillende bestuurderen van ‘Valkenburg Omhoog’ eens pogingen aanwenden om een Zuid-Limburgsch dichter, doorgloeid van liefde voor deze streek, een echt openlucht-spel op deze prachtige plek te laten schrijven, dan voorspellen wij hun een groot succes.
Valt de eerste uitvoering van de ‘Amsterdamsche Opera-Vereeniging’ maar gedeeltelijk onder deze rubriek, toch zouden wij in ons overzicht een woord, aan deze sympathieke onderneming van Theo van der Bijl gewijd, noode missen.
Er is iets zeer aantrekkelijks in een vereeniging, waar talrijke jongeren, steunende op een paar krachten van rijpere ervaring, zich met vurige overtuiging overgeven aan hun kunst. De musicus Theo van der Bijl heeft door zijn bezielende directie kleur weten te geven aan het geheel en al moge de menigmaal groote moei- | |
| |
lijkheden, aan ‘De Verdronken Klok’ van Zöllner verbonden, niet altijd oplossing hebben gevonden, zijn groote verdienste blijft op de eerste plaats, dat hij velen jeugdigen artisten de gelegenheid heeft geopend zich in opera-werk te doen hooren.
De regie van H.A. Wacha legde getuigenis af van ernstige, persoonlijke zorgen, en al bracht deze tooneelleider nu niet de door ons gehoopte definitieve breuk met de oude opera-clichéregie, hij bewees bij machte te zijn een voorstelling van jonge krachten, meerendeels zonder ‘tooneel-verleden’, vlot te doen verloopen; dit is geen geringe hulde waard. Costumes en kapwerk waren ‘van de opera’ en gaven aldus een wel écht, doch leelijk tintje aan 't geheel. Wat het spelvermogen der jongeren aangaat, een woord van lof voor de dames Maria Londa en Hermus-de Groot, de heeren Ingen Soet en Hendrik Drost.
Dat het den geestdriftigen leiders van dit clubje jongeren moge gelukken, door ijverige studie en steun van buiten een nieuw werk eens op alleszins nieuwe wijze te vertoonen; daar zouden zij de opera-ontwikkeling een dienst mede bewijzen.
Frank Luns
|
|