De Beiaard. Jaargang 2(1917-1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 451] [p. 451] Verzen De monnik Op witten weg is uwe bruine pij een donkre vlek in 't kleurig spel van 't leven, de rozenkrans, die kringelt aan uw zij, een stil verwijt voor 't ijdel, menschlijk streven. En uw gelaat, van vaste' en bidden bleek, is als een vlam in 't welig-bloeiend koren; uw oog, waarin de deugd ten spiegel keek, heeft elken lust aan 't wereldsch schoon verloren. Zoo gaat gij voort, en niemand stoort uw rust: geen dolle lach doorschatert uw gedachten, geen vrouwenmond, die u in droomen kust, geen kindren, die uw vroege thuiskomst wachten. Ik zie u aan, en peins.... en wéet het niet.... Hebt gij dan tóch het beste deel verkoren? Is dan al 't mooie, dat men voelt en ziet, voor 't diepst verlangen van ons hart verloren? Ik, die het warme leven door mijn bloed in zinderenden slag voel gaan en komen, ik vraag: is, wat ik wil, niet wáar en góed? - Is dan mijn wijde wereld maar een droomen? - [pagina 452] [p. 452] De weezen ‘O Vader, die in d'Heemlen zijt, Help onzen vader in den strijd; Wij weten niet waardat hij is, Blijf bij hem in de duisternis, En laat hem toch alleen niet gaan Waar allemaal kanonnen staan, Want anders schieten zij hem dood: De vijand is zoo sterk en groot, En alle huizen staan in brand, En doode menschen ligge' op 't land.... Och, wáárom ging hij van ons heen? En waarom liet hij ons alleen? Want wij zijn toch alleen zoo bang - Wat blijft die vader dan maar lang! - O, hoor toch naar ons bidden, Heer, En breng ons eindlijk vader weer!...’ .............. Ginds lag hun vader stil ter neer.... Heel stil.... en koud.... Hij komt nooit weer.... [pagina 453] [p. 453] Limburg In Limburg ligt de paarse heide Te bloeien voor mijn blij gezicht, En over dal en heuvel glijden De stralen van het zonnelicht. En in mijn waken en mijn droomen Voel ik je rust over mij komen; O Limburg! hou-je sterk en stram: Wát, zoo men jou je schoonheid nam! - In Limburg staat het gouden koren Te deinen in den zomerwind, En in zijn wijde pracht verloren Loop ik te zingen als een kind. En in de zon en in den regen Wuiven je halmen mij steeds tegen; O Limburg! hou-je sterk en stram: Wát, zoo men jou je welvaart nam! - In Limburg staan de groote mijnen Te gapen met haar diepe schacht, En in haar sombren schoot verdwijnen De zwarte werkers van den nacht. En in de dagen en de nachten Zie ik de zware kolenvrachten; O Limburg! hou-je sterk en stram: Wát, zoo men jou je rijkdom nam! - In Limburg staan de stoere strijders Met helder oog en stalen vuist, Het roode loklied der verleiders Breekt niet hun trouw aan Kerk en Kruis. En in hun voorspoed en hun zorgen Hopen zij op den blijden Morgen; O Limburg! hou-je sterk en stram: Wát, zoo men jou je vrede nam! - Jan Meijers Vorige Volgende