De Beiaard. Jaargang 2
(1917-1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
Rome in het GeuldalNIET enkel van de ekonomische opleving van 't lang ongekende Zuid-Limburg, maar ook van zijn kultureele herwording is Nederland de laatste jaren de dankbare getuige. Naast kolenmijnen, wier ontginning door den oorlog dubbele aandacht trekt en langs wier zwarte wanden voor 't eerst de rosse fakkel der kunst lichtte, toen Toorop, de oude vriend der Borinage-slavers, er zijn monumentalen mijnwerker uithieuw, heffen boven de grijze Romaansche heiligdommen nieuwe kerken haar spitsen naar die diepeZuiderlucht, schitteren witte, roodbepande landhuizen tusschen 't zware groen van romantieke heuvelbosschen, rijst aan den zoom van glooiende korenvelden 't moderne leven in een drukbezochte H.B.S. van de Franciskanen en een fleurige kweekschool voor vroedvrouwen, allebei in het oud-Romeinsche Coriovallum, zooals 't rommelig Heerlen, dat de energiecentrale van 't gistende Geuldal schijnt, eenmaal heette. Over Valkenburg heen reikt het de hand aan Maastricht als ander centrum van Zuid-Limburgsche industrie, speciaal van 't gemoderniseerde, nú kleurlooze terra sigillata der Romeinsche pottenbakkers, waarvan de Neerlandsche bodem zooveel scherven voor begeerige museumkasten verstopt. Maar daarnaast geldt de Maasstad niet minder als brandpunt van onze oudste vaderlandsche kultuur, waaraan de Noodkist van Sint Servaas bij alle welsprekend symbolisme van Dr. Poels toch voornamelijk laat denken. Als alle wegen naar Rome voeren, dan die van 't voormalig lage Germanje over 't oude Tricht, dat door historie en aard vanzelf met de stad der keizers en pausen in aanraking brengt. Toch heeft Rome 't eerst Maastricht gezocht en niet andersom, ja sterker: Pons Mosae of Trajectum ad Mosam, zooals Julius Caesar den eersten overzet van de Maas (op de heirbaan van Noviomagus naar Colonnia Agrippina) noemde, werd rechtstreeks door Rome gesticht, lang vóór de Tongersche, daarna Trichtsche Servaas op Sint Pieters graf zijn gouden bisschopssleutel haalde. Mag die militaire rivierpost stellig niet ‘van | |
[pagina 434]
| |
aanvang Rome in zeden en straten en gebouw gelijk’ geweest zijn, zooals de dichter van Maagden zijn geboortestad Keulen bezong, langzamerhand werd ze toch met Romeinsche villa's en sterkten tegen de overal dreigende barbaren verzekerd, waarvoor bizonder Diokletiaan bezorgd was. Het blokhuis (burgus) uit zijn tijd, waarvan Dr. Holwerda onlangs de fundeeringen blootlegde op den Goudsberg bij Valkenburg, heeft dit opnieuw overtuigend bewezen, zooals ook door Habets c.s. uit sprekende overeenkomsten van de ZuidLimburgsche boerenhoeve met 't klassieke Romeinsche huis (het ‘good’ met z'n ‘apool’ = atrium met impluvium) invloed van de keizerlijke kultuur is afgeleidGa naar voetnoot1). Behalve resten van profane relaties van 't Geuldal met de Zeven Heuvelen, vond men kort na elkaar in de oudste muurgedeelten der Sint Servaas 'n paar oud-christelijke grafschriften uit 't begin en midden der Vde Eeuw, die door hun eigenaardig-aantrekkelijke stijlwending van ‘hic pausat’ ‘in pace’ enz. vanzelf aan de Romeinsche Katakomben doen denken. Deze korte herinneringen, waarover het eerste Gedenkschrift van de Katakomben te ValkenburgGa naar voetnoot2) in leerzame opstellen nadere berichten brengt, zijn voldoende om te overtuigen, dat de uiterste hoek van ons land, die zich symbolisch recht in de richting van Rome naar 't Zuiden boort, wel de aangewezen, ja de providentieele bodem is, om de bedwelmend zoete heugenissen van de Eeuwige Stad voor Nederland op breeder voet voort te planten. Er bestaat een diepgewortelde, eeuwenoude verwantschap tusschen ons Geuldal en Rome, die niet enkel in de historie, maar ook in den aard van ons natuurschoon Zuiden op 't eerste gezicht treft. Heeft iemand nog waardevoller dan geestig gezegd, dat Italië eigenlijk bij Limburg begint, we ondervinden het telkens en telkens, als 't zwoegen van de Zuid-Limburgsche | |
[pagina 435]
| |
vrouwen met 'r kleurige hoofddoeken en schelle werkliedjes in de felle zon ons vanzelf laat mijmeren over de Campagna Romana, als we ‘voetvallen’ en kapelletjes vinden bij iederen draai van den muilen stillen weg, paters ontmoeten in schilderachtige pijen, nonnen met karbiezen, geloovigen in bedegang en tusschen al dat on-hollandsch roomsche dékor zoowel de zangerige spraak van spelende kinderen genieten als 'n beetje schrikken van 't lustige lied onzer graag feestende, snoepende, drinkende Zuiderlingen-op-Zondag. Spreek niet eens van al die kloosters en kostscholen met hun internationale, minstens druk Fransche en Duitsche bevolking; van die overal gezaaide kerkjes, als zoovele in Rome intiem Romaansch; van de kostbare, vaak schoon legendarische relieken in Sint Servaas en 'n genadebeeld als der Lieve Vrouwe met z'n kleurige lichtjes en gemaakte bloemen op-en-top Italiaansch; maar denk aan de twee, drie Sint Pieters-dorpen van 't vrome Geuldal, aan den Sint Pietersberg, om z'n doolgangen en naam dubbel familie van Rome, meer nog aan de zwarte kolenbekkens, die, al is 't in andere kleur, op Italiaansche marmergroeven lijken en in ieder geval door hun ondergrondsch slavenwerk een denkbeeld geven van Diokletiaans veroordeelingen ‘ad metalla’ van de IIIde-eeuwsche Christenen. Hebben al deze Limburgsch-Italiaansche elementen de broers Jan en Karel Diepen bewogen, om de half ontgonnen Valkenburgsche mergelgroeven even stichtend als leerzaam te exploiteeren onder de leus van Vondel, onzen eersten Christen-Romein: ‘Wij bootsen 't groote Rome na in 't kleen’? Laat hier wetenschappelijke berekening in 't spel zijn: de nietfalende intuïtie van 't christelijk gevoel, opgewekt door bedevaarten naar de echte, eeuwig aandoenlijke Katakomben te Rome, gaf den eersten stoot en blijft de vruchtbare bezieling van deze oorspronkelijke en gezegende onderneming. Mocht de stichting van Romeinsche Cimeteriën in 't verre | |
[pagina 436]
| |
Noorden, dat een Italiaan zich naïef niet anders verbeeldt dan in den huiver van ‘una perpetua nebbia’, vooraf gewaagd, ja een hersenschim lijken, 't voorspoedig resultaat van vijf jaar hard, ernstig en vertrouwvol werken heeft voor de zooveelste maal alle zwartkijkers en nuchtere hypercritici in 't ongelijk gesteld. De schat der Katacomben met haar gangen en kamers, graven en altaren, schilderingen en opschriften in 't meest Roomsche en Romeinsche gedeelte van Nederlands bodem is een voldongen feit; de groote wetenschappelijke buitenwereld is al begonnen ons kleine land dit zeldzaam en nergens geëvenaard bezit te benijden, zooals de geestdriftige Italianen dankbaar de zuivere trekken der moeder in deze eerste dochter der Romeinsche Katakomben hebben erkend. Iets anders dan ontroerende verrassing is dan ook bij een bezoek aan de Valkenburgsche Stichting nauwelijks denkbaar, niet alleen voor den leek, maar ook en vooral voor hem, die de Romeinsche Cimeteria door eigen aanschouwing leerde kennen. 'n Beetje weifelend, want half voorbereid op 'n pijnlijke teleurstelling - nabootsing immers sluit altijd gevaren in! - gaat zoo iemand de Valkenburgsche Katakomben binnen, maar overtuigd, erkentelijk, ja begeesterd zal hij ze verlaten. De reden moet liggen in 't beginsel: ‘Valkenburg wil Rome eeren, niet imiteeren; naderen, niet overbrengen’, zooals Dr. Oberman in 't Gedenkschrift de grondwet der Archeologische Kommissie van Advies formuleert. De stichting, die deel en doel van deze grootsche onderneming is - waarop haar officiëele naam evenzeer duidt als die van de H.-Landstichting bij Nijmegen - werd van 't begin af door haar vader Jan Diepen tot 'n huwelijk met den onmisbaren goeden smaak genoopt, wat zeggen wil, dat kennis en kunde hem even welkom waren als 't godsdienstig element. Reprodukties van 't onsmakelijke soortje der Lourdes-grotten in onze kerken en kostschooltuinen waren hier dus van 't begin af kontrabande. Juist het welbegrepen doel der verheffende, niemand ont-stichtende | |
[pagina 437]
| |
stichting werkte de oordeelkundige werkwijze krachtig in de hand. De aard van het werk der Valkenburgsche Katakomben valt dan ook het best te begrijpen, door het te rangschikken in de rij der wetenschappelijke esthetische reproduktie-uitgaven, welker historische ontwikkeling van Bosio's Roma Sotterranea tot de laatste publikaties toe Prof. Pijper in 't Gedenkschrift nagaat. Alleen: de Limburgsche weergave van de Cimeteriën, waarop dat overzicht toch een inleiding vormt en die 't toppunt van alle reproduktieve verbeelding en beschrijving is, wordt in die nauwkeurige bladzijden niet vermeld. Begrijpelijk werd 't ingewikkeld procédé dier lastigste van alle archeologische reprodukties van eeuw tot eeuw verbeterd. Begon Bosio met kopergravuren, die als technische prachtstukken allen lof verdienen, voor 't feilloos juiste beeld der Katakomben-kunst waren ze te vrij, immers naar soms alleen maar benáderende teekeningen en bovendien al hierom onvolledig, wijl de kleur ontbrak. Latere schrijvers hebben dezelfde koperplaten tot onbruikbaar wordens toe benut. De illustraties, waarmee Perret in 1851 zijn door de Fransche Regeering gesteund Katakomben-werk verluchtte, waren gekleurd, maar op een weinig bevredigende wijze en bovendien zeer onvolledig. Ook De Rossi gaf gekleurde afbeeldingen, naar de techniek zijner dagen vrij getrouw, maar de eenigjuiste, volkomen betrouwbare weergave van al dat onderaardsche schilderwerk kon alleen langs fotografischen weg worden bereikt. Le Blant ging daar 't eerst toe over, wat Garrucci niet belette, in de zeventiger jaren weer met steendrukken te komen, gebaseerd niet op de Katakomben-schilderingen zelf, maar op afbeeldingen daarnaar in de werken zijner voorgangers. Zoo blijkt, dat behalve naar de wetenschappelijke exploratie der eindelooze doodensteden onzer eerste Christen-ouders ook lang naar den juisten weg is gezocht, om 't ontdekte door de reproduktieve kunst zóó getrouw weer te geven, dat haar bovengrondsche bestudeering waarlijk mogelijk was. Het | |
[pagina 438]
| |
koninklijk werk van Mgr. Wilpert Die Malereien der Katakomben Roms (1903) heeft eindelijk dit probleem, ál nijpender naarmate de archeologie in omvang, diepte en beoefenaren groeide, voor goed opgelost. 't Schijnt niet denkbaar, op zuiver technisch gebied, vollediger, betrouwbaarder en fraaier resultaat te bereiken dan dit. Harnack bekent, dat Wilperts werk niet eens overgedaan, laat staan verbeterd kan worden. Zoo ooit, dan wettigt 't, mèt zijn vervolgen Die Papstgräber (1909) en de nu onlangs verschenen en al in tweede oplaag aangekondigde Römischen Mosaiken und Malereien der kirchlichen Bauten vom IV bis XIII JahrhundertGa naar voetnoot1) - standaardwerken waaraan 'n menschenleeftijd van geduld en energie en, wat de laatste verzameling alleen betreft, 'n half millioen mark ten koste gelegd zijn - de Duitsche oudheidkundige ikonografie tot de voldoening van een ‘es ist erreicht’, wat niemand ter wereld haar betwisten kan. Met 't door de Pruisische Regeering gesteunde platenwerk van Steinmann over Die Sixtinische Kapelle vormt 't eeremonument, door Mgr. Wilpert voor de christelijke Katakombenvorsching met zooveel kennis en liefde gesticht, den reëelen grond, waarop 't ‘Germania docet’ nu eens geen fraze is. Wilpert heeft voorgoed den eeuwenouden Cimeteriën en basiliek-absiden hun diepe geheimen ontworsteld. De laatste verborgenheden van de disciplina arcani werden door zijn zoeklicht achterhaald. Hij heeft schilderingen tot gemeen goed gemaakt, die in de duisterste schuilhoeken der meest ontoegankelijke, onbereikbare muren en gangen onder stof en walm verscholen lagen. Alle middelen der moderne reproduktietechniek heeft hij, samen met 't speurscherpe talent van den door hem speciaal gevormden schilder Tabanelli, aangewend, om 't gevondene in fotografisch onbedriegelijke weergave met alle kleuren en tinten, alle barsten en scheuren, alle halen en vegen op 't papier te krijgen. Zijn levenswerk beteekent misschien de schitterendste overwinning, die ooit door den | |
[pagina 439]
| |
Duitsch-wetenschappelijken zin en Ausdauer op de hardnekkigste moeilijkheden werd bevochten. De prachtig royale platen met haar matte verstorven tinten, waar 't de onderaardsche fresko's, haar wazigen goudschijn en gefonceerde brandkleuren, waar 't de bovengrondsche mozaïeken geldt, verdienen niet alleen, zooals Harnack wilde, langs museumwanden te worden uitgespannen, maar bieden ook keur van muurbekleeding voor goed verlichte, eenigszins monumentale kloostergangen. Het heeft z'n reden, dat we bij de vroegere weergaven der Katakomben-kunst in boekformaat en vooral bij Wilperts bekroning daarvan even stilstonden, omdat de juiste schatting van die werken den weg schijnt te banen voor de rechtmatige waardeering van wat nu sinds vijf jaren in de Valkenburgsche mergelgroeven te zien is. Als wetenschappelijk-technische prestatie hooren onze Nederlandsche Katakomben tot de familie der monumentale representatieve uitgaven. De leidende Kommissie heeft in beginsel erkend en vastgesteld, dat de archeologisch-wetenschappelijke beteekenis der reproduktie haar terrein isGa naar voetnoot1). De bedoeling om 't gewichtigste studiemateriaal der christelijke oudheidkunde te vermenigvuldigen, ten einde de studie zelf der archeologie te bevorderen, lag aan de bij Koninklijk besluit erkende en mede door nietkatholieke vakmannen voorgelichte Stichting ten grondslag. Volkomen terecht legt de Kommissie hier den nadruk op, om alle verdenking van devotioneele beunhazerij verre te houden. De Valkenburgsche Katakomben vormen dus 't allerlaatste stadium in den ontwikkelingsgang van de wetenschappelijk verantwoorde weergaven der Romeinsche Cimeteries. Zijn ze als deze alleen te zien door hem, die er heen reist, terwijl bijvoorbeeld een werk als van Wilpert het studiemateriaal over de heele wereld verspreidt; bepalen ze zich tot de reproduktie van alleen het allervoornaamste, terwijl Wilperts banden vrijwel alle schilderingen der talrijke gangen, | |
[pagina 440]
| |
kamers en graven bergen: daar staat 't ongeëvenaarde voordeel tegenover, dat Valkenburg Rome weergeeft in de afmetingen, 't verband en de heele omlijsting der origineelen. Behalve den heel bizonderen geur, dien 'n geloovig Christen waarneemt, zoodra hij in de stille, geheimzinnige gangen der Katakomben is afgedaald, hetgeen hem verblijdt met zoon diep gevoel van de gemeenschap der Heiligen, die daar rusten in vrede - een besef, dat natuurlijk alleen uit de authenticiteit dier plaatsen opbloeit, derhalve niet valt over te planten, maar overigens met den wetenschappelijken kant der Cimeteriën niets te maken heeft - behalve dat nergens elders te ervaren ‘parfum de Rome’, geeft het werk van Valkenburg alles, wat in laatste instantie buiten de Romeinsche Katakomben zelf te geven is. Het laat zich hooren, dat daarin meer dan alledaagsche verdienste schuilt: het beteekent, onder een heel voornaam opzicht, niets minder dan de verbetering van een zóó volmaakt reproduktieven arbeid als van Wilpert. Wilpert zelf, aan wiens gezagvolle voorlichting de Katakomben-stichting veel te danken heeft, die naast Marucchi plaats wilde nemen onder de eereleden van de archeologische Kommissie van Advies en in October 1911 persoonlijk Valkenburg bezocht, noemde onze Katakomben ‘een ernstig werk’, ‘eine groszartige Leistung’, dat ‘met de beste apologetische werken op gelijken trap staat’ - en dat beteekent in zijn mond een zeer groote lofspraak, verzekert de persoonlijk met den ongemakkelijken prelaat bekende Mgr. Dr. ErasGa naar voetnoot1), wat temeer klemt, wijl ook Wilpert zich op ergernis over ‘Spielerei’ had voorbereid. Maar ‘Spielerei’ was, dank het ruime en goede inzicht van den stichter Jan Diepen, reeds hierom van 't begin af uitgesloten, wijl vóór alles de raad werd ingewonnen van onzen nu negentig-jarigen Limburgschen bouwmeester Dr. P.J.H. Cuypers. Na grondige studie van vaderlandsche archeologen en nauwkeurige opmetingen te Rome zelf, had | |
[pagina *17]
| |
DE MADONNA IN HET COEMETERIUM MAJUS
DE FLAVIËRS-INGANG VAN DOMITILLA
| |
[pagina 441]
| |
onder zijn leiding de architektonische aanleg te Valkenburg plaats en toen die eerste, moeilijkste stappen gedaan waren, ontwikkelden zich de reproduktie-plannen met verrassende snelheid. De nagebouwde konstrukties laten zich nu al verdeelen in veertien groepen, welke de belangrijkste en leerzaamste krypten en kamers der verschillende Cimeteriën bevatten. Uit San Callisto vinden we er bijv. de paus-krypt en de aangrenzende van Sint Cecilia, uit Priscilla de beroemde Capella Graeca met de door Wilpert ontdekte fractio panis, uit 't Coemeterium Majus de merkwaardige basiliek met kruisgewelf, triomfboog en bisschopszetel enz. De volledige lijst der gereproduceerde schilderingen beslaat in 't Gedenkschrift ruim acht groote bladzijden: dat de voornaamste dekoratieve, historische en dogmatische fresko's in die boeiende bloemlezing vertegenwoordigd zijn, hoeft nauwelijks gezegd. Bovendien werd een groot aantal epigrafiën nagemaakt, bijv. elf philokaliaansche met de verzen van paus Damasus in marmer, en overal op de juiste plaatsen ingemetseld. Graffiti en muurkrabbels van later eeuwen, ook die der XVIIde eeuwsche Hollanders in Domitilla, zijn nog maar matig opgenomen, maar zullen ongetwijfeld in aantal groeien. Het wonderlijke is, dat al deze cubicula, loculi, arcosalia, al deze pijnlijk nauwkeurig nagewerkte fresko's, ja de heele inrichting der Valkenburgsche Katakomben zoo volkomen, in afmetingen en kleuren niet alleen, maar ook in den zachten, schemerachtigen toon van hun Romeinsche origineelen gehouden zijn. De altijd bizonder aandoende, geheimzinnig blonde lichtvallen der luminaria zelfs zijn zóó verrassend geïmiteerd, dat we ons volkomen in Roma sotterranea kunnen gelooven. Evenals daar gaan we met onzen rossig walmenden cerino schoorvoetend over de hobbelige ganggronden langs de langwerpige grafholten, kamer in, kamer uit, de oogen groot open voor den onweerstaanbaar boeienden roman, welken we aflezen van schildering en opschrift uit de verre eeuwen, terwijl de hoofdfossores Jan en Karel Diepen met | |
[pagina 442]
| |
een grondige kennis, die alleen door hun groote liefde overtroffen wordt, iederen houweelslag in de gele mergel, elke penseelstreek op de getinte gewelven verklaren. Dat alles is een buitengewone voldoening voor hem, die Rome kent en wiens reinste verkwikking in een morgentocht naar en door de onvergetelijke Cimeteriën der Campagna Romana bestond. En bovendien is 't een vreugde, komend uit de Valkenburgsche Katakomben, zijn landgenooten, wie vooreerst geen reis naar Rome wacht, met gerust geweten te mogen verzekeren, dat 't uiterlijk-zichtbare, het leerzame en stichtende der Romeinsche doodenstad in Limburg bijna adekwaat valt terug te vinden. De ingang zelf in den ruigen, wild overgroeiden mergelwand aan den hollen smallen weg herinnert al levendig aan menigen toegang van de origineelen, zoodat we den geestdriftigen uitroep van Prof. Marucchi te Valkenburg: ‘Siamo nella Campagna, siamo a Roma’ volkomen verstaan. Ondertusschen zal zelfs de dankbaarste bezoeker van 't grootsche Nederlandsche werk zich niet ontworstelen aan velerlei vragen, welke dringender oprijzen, naarmate hij alles ernstiger heeft beschouwd. Limburg kan op Italië, de mergelgroeven van 't Polverbosch mogen op de Romeinsche arenarea gelijken: onze barre natte winters, welke 't Zuiden van ons land evenmin gespaard worden als 't Noorden, waarschuwen tegen al te gul optimisme, waar 't gaat om het durend behoud van de zóó kostbaar en inzichtig uitgevoerde reprodukties. De ‘Malereien’ van Wilpert zijn hier weer tastbaar in 't voordeel, immers onverslijtbaarder dan de origineelen zelf, die altijd bij alle deskundige zorg nog voortgaan te bewijzen, dat hun mooie naam ‘peinture de l'éternité’ - zooals de technisch-wèlbeproefde fresko's van Oud- en Middeleeuwsch Italië heeten - toch maar betrekkelijk is. Wat hebben we dan van de Valkenburgsche imitaties niet te vreezen? Brengt de Limburgsche gele mergel al een anderen aard mee dan de korrelige donkerbruine tufsteen en pozzolaan-aarde van den Romeinschen grond, ernstiger is, dat de degelijke tech- | |
[pagina 443]
| |
niek van 't fresko met z'n verschillende kalklagen en z'n één-worden met den beschilderden wand tegenwoordig praktisch vergeten schijnt. De werkwijze der oudste muurschilders is in Valkenburg met casseïne (hars uit cassia) op den steen benaderd, maar de tijd zal moeten leeren, welke waarde deze methode heeft. De kans bestaat, dat de moeizame arbeid der schilders Sneltens en Visschers - die te Rome aard en techniek der Katakomben-fresko's onderzochten en in Valkenburg 't dekoratief lofwaardig uitvoerden - mèt eigen verval ook eigen barsten en afbladdering zal gaan toonen naast en over de nageschilderde sporen van den tijd. Als dát gebeuren mocht - en 't wandzweet heeft zich nu al in Valkenburg laten gelden! - dan komt de zeer deskundige Kommissie van Advies nog voor bergen moeilijkheden te staan. Want willen onze reprodukties langer dan een lustrum de waarde behouden, welke ze nu klaarblijkelijk bezitten en dus over vijftig of honderd jaren nog minstens even toonbaar zijn als 't de eeuwenoude Romeinsche origineelen ongetwijfeld zullen zijn, dan mogen alle wonder-middelen der moderne techniek wel worden opgeroepen en met bekwamen spoed te werk gesteld. Een andere, niet minder zorgelijke vraag geeft de reproduktie-opvatting in, welke nu aan de enorme stichting ten grondslag ligt. Staande op 't standpunt van de wetenschappelijke vermenigvuldiging van 't hoog belangrijke archeologische materiaal, dat in den schoot der Katakomben bewaard wordt, is het duidelijk, dat 't beginsel der adekwaat-getrouwe weergave van de Cimeteriën, zooals ze nu zijn, werd aanvaard. Maar dat dit princiep de kiem kan worden van ingewikkelde conflikten, ligt, dunkt me, niet minder voor de hand. Want, het juiste en redelijke van dit standpunt erkennend, kunnen we toch de oogen niet sluiten voor 't straks rijzende probleem, wàt gedaan moet worden, als òf de origineelen door welke oorzaak ook veranderen, òf onze kopieën hardnekkig afwijking van haar exemplaria beginnen te vertoonen? Bovendien kàn 't gebeuren, ja, gebeurde het al, | |
[pagina 444]
| |
dat 't wetenschappelijk onderzoek sommige armelijke resten van 'n vroeger-eeuwsche konstruktie of oude schildering zóó afdoende heeft aangevuld, dat er een archeologisch vraagteeken minder bestaat en wij de bevredigende oplossing voor de prikkelende vraag nooit meer zouden willen prijsgeven. Zal in zoo'n geval, dat allerminst denkbeeldig is, 't beginsel der Kommissie zegevieren en Valkenburg de na-maak van 't weinig of niemandal zeggende origineel boven de wél verantwoorde rekonstruktie stellen? Dit heet een strijd om den voorrang van de wetenschappelijke of de populaire waarde der Limburgsche Katakomben. Als 't star blijven staren op uitgevochten moeilijkheden wetenschappelijk moet heeten, dan zou mijn voorkeur gaan naar de populaire, immers èn wetenschappelijk èn apologetisch oneindig nuttiger, breeder en duurzamer methode, waarvoor ook Wilpert, Marucchi, Kanzler e.a. ‘in sommige gevallen’ te vinden waren en waartoe de Kommissie inderdaad ook al eenige keeren is overgegaan, zooals bij Kanzlers prachtige rekonstruktie van 't dubbel-graf uit PraetextatusGa naar voetnoot1). Zoekend naar 'n oplossing van dit en 't vorige probleem, zou ik 't wagen te meenen, dat rekonstruktie, met name van de geïmiteerde schilderingen, op den duur vanzelf in de hand zal worden gewerkt door de redelijke begeerte, om de eenmaal opgenomen fresko's zoo deugdelijk en leerzaam mogelijk te bewaren. 't Zal immers makkelijker blijken, naar wetenschappelijk en esthetisch geweten uitgevoerde herstellingen, wier door den tijd veroorzaakte origineel-toestanden altijd in Rome zelf blijven na te gaan, te handhaven dan imitaties van de gedeeltelijk onderkomen, altijd nog weer verliezende kunstwerken. Laten deze enkel maar aangestipte vraagstukken inderdaad moeilijkheden voorzien - welke de Kommissie zich trouwens allerminst ontveinst! - voor de verblijdende gevolgen, welke de Valkenburgsche Stichting even zeker belooft mee te brengen | |
[pagina *20]
| |
IL SALVATORE OLANDESE
| |
[pagina 445]
| |
en al meegebracht heeft, houden we zooveel te gretiger onze oogen open. De meedeeling van Dr. Cuypers - die tusschen haakjes ook een kranig hoofdstuk voor 't op zijn initiatief ondernomen Gedenkschrift bijdroeg - nl. dat de heeren Diepen in hun Katakomben-bouw o.a. een gelegenheid tot werkverschaffing aan de Valkenburgsche werkloozen benuttenGa naar voetnoot1), verrast al, maar van blijvender beteekenis is het feit, dat die bouw zelf, gericht op de wijder ontwikkeling der christelijke archeologie, nu reeds een beperkten maar belangrijken oogst van ontdekkingen heeft veroorzaakt. Bij 't onderzoek der Cecilia-krypt in San Callisto vond Jan Diepen een totaal onbekenden Christuskop, volgens beschrijving van Prof. Schrijnen, een in de Vde - begin VIde eeuw herstelde schildering, die door de dankbare vakbroeders al geregistreerd is als ‘il Salvatore Olandese’Ga naar voetnoot2). Dit enkele bemoedigende voorbeeld is genoeg, om te laten vermoeden, welke energieën, welke uitkomsten 't Valkenburgsche werk nog verwekken zal! 't Belooft met zijn aangelegde boekerij en ontworpen museum van afgietsels naar sarkofagen en beeldhouwwerken, als de oorlog eenmaal voorbij is, een belangrijk station der christelijke oudheidkunde te worden met een eigen archeologisch orgaan van ‘Valkenburgsche Studiën,’ waarvan 't fraai bewerkte Gedenkschrift wel de voorlooper heeten mag. Opent dit een verblijdend verschiet achter de unieke stichting, waarop wij volgens Prof. Pijper als Nederlanders trotsch kunnen wezen, dubbele reden tot voldoening hebben de Katholieken, voor wie evenals voor De Rossi de verdere ontgraving van de lang verwaarloosde christelijke archeologie altijd als 'n geduchte versterking van hun apologetisch verweer gegolden heeft. Zonder overdrijving durven we 't providentieel noemen, dat de Katakomben, die de lange middeleeuwen | |
[pagina 446]
| |
door vergeten bleven, werden teruggevonden in de eeuw zelf der Hervorming (1578), die immers Rome verweet, dogmatisch van 't primitieve Christendom te zijn afgeweken. De ‘Nemesis der historie’, om met Schaepman te spreken, heeft gewild, dat alles, wat 't voortgezette onderzoek der oude Cimeteriën aan 't licht bracht, bevestiging van de katholieke en een vonnis van de ‘gezuiverde’ leer was. Zóó beschamend toonden ze den Protestanten, hoe ver zij zelf met hun verwerping van Eucharistie, Vagevuur, Heiligenvereering en Pausschap van het primitieve Christendom waren verdwaald, dat enkele onder hen 't koelbloedig aandurfden, het christelijk karakter der ondergrondsche fresko's eenvoudig te ontkennen, zooals Misson en Burnet deden op 't eind der XVIIde eeuw, of met kinderlijke middeltjes te verwringen naar hervormden zin, wat de Franschman Roller nog vertoonde in 1881. De Rossi's beste discipel, mijn vereerde leermeester Orazio Marucchi, schreef daartegen een klaar overtuigend boekjeGa naar voetnoot1), bij al zijn leerzaamheid toch bijna overbodig, wijl immers mannen als Harnack evenzeer de historische oudheid als 't katholiek dogmatisch karakter der Katakomben-schilderingen allang hebben erkend, en Prof. Pijper nog onlangs de vraag: ‘Wat is de voortzetting van de Christelijke Oudheid, het Protestantisme of het Katholicisme?’ rondweg beantwoordde met het laatste. Toch smáákt een Nederlandschen Katholiek de voldoening, in den uithoek van zijn land, die vlak tegen de bakermat van Luther aanligt én in 't Hervormingsfeestjaar, waarvoor ook protestantsch Nederland zich ter viering gereed poogt te maken, het eerste lustrum te mogen herdenken van zijn eigen Katakomben, al was 't alleen maar om eraan te herinneren, dat de aanleggers, gravers, schilders en bijgezetten der Romeinsche origineelen allesbehalve onder de ‘voorloopers der Hervorming’ mogen gerekend worden, zooals Roller belachelijk probeerde rond te strooien en nog minder | |
[pagina 447]
| |
de vaders van 't Socialisme kunnen heeten, wat wel de nieuwste vinding op christelijk-archeologisch terrein is. Zoo revolutionnair kan een stelsel niet wezen, of 't zoekt toch altijd steun bij de traditie! Als 't ‘hervormde’ gedeelte van ons volk de kontinuïteit, roomsch gesproken: 't apostolisch karakter van de leer der Moederkerk door druk bezoek aan de Valkenburgsche, ook voor hen toegankelijke Katakomben leert begrijpen en de zwarte zwoegers van 't mijngebied uit de geheimspraak dier christelijke loopgraven het troostende evangelie van de Gemeenschap der Heiligen mogen verstaan: wie kan voorspellen, wat 'n heilzame vruchten 't grootsche werk der nobele stichters dan nog in honderden, ja duizenden zielen rijpen zal? De Kerk, die haar taktiek naar de behoeften der tijden regelt, heeft de disciplina arcani van haar jeugd sinds eeuwen prijs gegeven, ja zóó ontbonden, dat ze nu met de verborgenheden van haar volle schatkamers de onwillige wereld te gemoet loopt en iedereen, die kijken kan, dringend noodt met haar ‘Kom en zie’, dat even openhartig als vol vertrouwen is. 't Gezegende gevolg, dat uit de wijder bekendmaking der stichtende Katakomben verwacht wordt, hoeft allerminst met veel woorden geforceerd. Zoolang het licht klaar is door eigen luister, zal de hartelijke taal der oudchristelijke Cimeteries voor zich zelf getuigen: in haar dogmatische gebondenheid nòg welsprekender, geloof ik, dan de meer lyrische manifestatie van de Heilig-Landstichting te Nijmegen.
Ondertusschen: met dit laatste door De Beiaard reeds beschreven instituut èn de herlevende bedevaartsplaats te Heilo vormt de Valkenburgsche Katakomben-stichting drie monumenten van katholieke ruimhartigheid - allemaal uit de laatste jaren - die op zich zelf al, buiten onze nieuwe kerken, ziekenhuizen en scholen om, zoo imposant getuigen van onze herwording, dat het verre nageslacht er nog uit leeren zal. Heilo in 't Noorden, Sion in 't midden, de Katakomben in | |
[pagina 448]
| |
't Zuiden van ons land belichamen resp. de devotie, apologie en studie van de tegenwoordige Nederlandsche katholieken, terwijl ze alle drie, ook esthetisch gesproken, gelukkig vol komen op peil zijn. 't Verhindert allerminst, dat de schoonheidsverzorging bovendien apart behartigd wordt met vooruitzichten op een katholiek tooneel, dat zoowel alle kunsten omsluit als 't amusement van zomerreizigers veredelt. Deze herinnering trekt onze blikken weer speciaal naar 't Zuiden en laat opnieuw aan Italië in 't Geuldal gelooven. Tegen de onrustbarende cabarets, waarmee 't romantische Valkenburg door Zondagontheiligende ‘lamèkers’ uit Maastricht en Sittard verknoeid werd, stelde de Naaml. Vennootschap ‘Valkenburg Omhoog’ haar terrein-exploitatie, ‘mede ten einde den bewoners en bezoekers van Valkenburg eene blijvende gelegenheid te bieden tot genot van natuurschoon en veredeld vermaak’ zooals 't in de Koninklijk bewilligde statuten heet. 't Mag wel hardop gezegd zijn, dat de ruimziende edelmoedigheid der heeren Diepen ook hier 't krachtig initiatief nam. Met een tiental ingezetenen van Valkenburg redden zij hun prachtig boven de Katakomben gelegen Rotspark, dat aanvankelijk voor 't publiek was opengesteld, van ontbossching en bebouwing en stichtten er, wèl in de lijn der Romeinsche Cimeteriën, een blijvend openlucht-theater, strikt naar 't klassieke model van Vitruvius. Dr. Cuypers had ook hier de bouwkundige leiding en hieuw in 'n oploopend cirkelsegment ruime zitplaatsen uit tegenover de ‘Heksenkeuken’, die door zijn ruig overgroeide steenstapelingen en volop fantastisch natuurdékor wel voor 't bruikbaarst scenario leek aangewezen. De betooverende pracht van zoo'n levend boschtooneel, waarin van koelissen, flapperend op den wind, geen sprake is, overtreft van zelf de Romeinsche amphitheaters en Grieksche stadions in doeltreffendheid - ten minste wanneer stukken worden gekozen, die zich in dit heel bizondere kader laten spelen. 't Vorig jaar was dit 't geval met Sauls Verwerping van | |
[pagina *21]
| |
HET TOONEEL VAN VALKENBURG
| |
[pagina 449]
| |
kapelaan van Delft, maar om de eigenaardigheid der keuze van dit seizoen, reken ik liever, dat de Valkenburgsch-Romeinsche schouwplaats nù eerst geldig wordt gedoopt. Immers, Peter en Pauwels van Vondel mag, a priori, om alles een tooneelstuk heeten, dat wel voor die plek geschreven lijkt. Dit duidt in hoofdzaak op den geest van 't spel, want in hoever aan de middernachtelijke eerste helft en de binnenshuis verbeelde tooneelen bij klaren dag en in de open lucht recht gedaan wordt, moeten we hier om verschillende redenen volkomen in 't midden laten. Afgezien dus van de feitelijke uitvoering, acht ik de keuze van dit drama allergelukkigst. Sluit 't onderwerp volkomen aan bij de mijmeringen, welke door de Katakomben zoo krachtig worden opgeroepen: onze bekeerling Vondel, die tevergeefs zijn lange leven naar 't zichtbare Rome haakte, is wel de man, om aan die vrome gedachten, vooral voor Nederlandsche Katholieken, den begeerden vorm te geven. EldersGa naar voetnoot1) heb ik eens mogen aantoonen, hoe merkwaardig onze dichter in de plaatselijke gesteldheid van de Eeuwige Stad èn in 't martyrologium der hoofdapostelen weg wist, wat juist zijn devote Peter en Pauwels zoo bizonder kleurt. In Vondels dagen, toen de Katakomben nauwelijks ontdekt waren en de archeologie nog in de windselen lag, voelde hij toch, als bij intuïtie, hoe 't er in ‘Roma Sotterranea: 't onderaardsche hol’ moet hebben uitgezien. Mij dunkt, ik hoor alree, hoe 't hol van blijschap weent
En galmt, terwijl gij schijnt twee starren in het midden,
zooals Petronel tot de Vaders zegt, als zij ze uit de Mamertijnsche gevangenis wil terugvoeren naar de plaats aan de Via Appia, waar de christenen ‘ter sluik vergaren’, d.i. in 't tegenwoordige San Callisto. Uit alles blijkt, dat onze dramadichter, die zijn Peter en Pauwels als 'n dankbaar ex-voto op de graven der Apostelen neerlei, evenzeer de toen bekende | |
[pagina 450]
| |
epigrafiën als de martel verhalen der oudste schrijvers in zich had opgenomen, zoodat zijn treurspel, beter gezegd, zijn middeleeuwsch-getint Heiligenspel doortrokken is met den geur der Katakomben. Dat nu dit stuk van Vondel in de Romeinsche schouwplaats, vlak boven de Valkenburgsche Katakomben en bovendien op 29 Juni, den feestdag van Sint Petrus en Paulus, voor 't eerst vertoond werd, mogen we toejuichen als een heel bizonder zinrijke en pieuze daad, waar ‘Valkenburg Omhoog’ alle eer van heeft. 't Levend belang van Vondel en de Zuid-Limburgsche Katakombenstichting zal er tegelijk mee gebaat zijn. Er schijnen nóg meer plannen in 't bloeiende Geuldal op uitvoering te wachten, plannen, die de diepe grotten der Valkenburgsche mergelgroeven willen bevolken met verbeeldingen naar bijbelsche en christelijke grotbewoners.... Na David, Saul, Jeremias en den Verlosser, met wier figuren al een begin gemaakt is, komt dan wellicht Magdalena uit haar grot van Sainte Baume, Hieronymus uit Bethlehem, Benedictus uit Sagro Speco, Franciscus uit de Carceri bij Assisië.... zoodat Valkenburg voortgaat met de oude Roomsche kultuur en veel van 't Italiaansche leven in de geheimzinnige diepten van zijn steengroeven te weerspiegelen en aan Nederland lessen te geven in geschiedenis, die apologetisch even vruchtbaar als esthetisch wél begrepen mogen blijken!
B.H. Molkenboer, O.P. |
|