stond ook een universele Schaepman, grootgebracht in de ultramontaanse strijd, later ontwikkeld tot politiek leider en daarom eerder door de praktiese geest van Manning aangetrokken, vreemd tegenover de fijne Newman, die Schaepman's biograaf zelfs zó ver voorbijgaat, dat hij aan de meester van Oxford een werk over de stad Rome toeschrijft en hem laat deelnemen aan 't Vaticanum, ofschoon 't één even kras vloekt tegen Newman's speciaal genie als 't ander tegen de tragedie van deze miskende.
Een beroep op Newman's ‘Grammar of assent’, criteriologies gebouwd op de theorie van waarschijnlikheidsgradatie, om de moderne twijfelzucht tegemoet te komen, zou verder Professor Seysener's massief betoog over de kenbaarheid van 't wonder met het ‘waarschijnlijkheidsoordeel’ als onmisbare schakel geen kwaad gedaan hebben. Ik houd niet op, te wijzen naar mijn geliefde Newman, eerstens omdat apologeten moeten zorgen een Rooms schrijver te doorgronden, die andersdenkenden op hun duim kennen; tweedens omdat het charisma om de ziel van modernen te treffen hem tot zegen van ons allen gegeven is. Buitenstaanders kunnen van Newman's strekking moeilik méér leren dan geloofsgenoten van zijn methode. Laten we zoveel Duitsers lezen als we willen, zolang we maar oog houden voor het feit, dat de Engelsen bekering boven lering weten te bewerken. Juist het psychologies element van de doordringend gevoelige Newman geeft een correctief aan de schoolse theologie, die toch het Evangelie helpt verwezenliken: ‘dat zij 't leven hebben en overvloediger hebben’. En bij 't eeuwfeest van de Hervorming, die Petrus Canisius tenslotte ongedaan wil maken, blijft de herinnering leerzaam aan Luther, wie we niet alleen wanbegrip verwijten mogen zonder voorstelling van zijn verzet tegen de uitersten van scholastieke geleerdheid. Zo'n reactie als vandaag nog duurt, bewijst de afstotende werking van scheiding tussen leer en leven, zowel in de intellectuele wereld als in de morele. Volop verdient dan ook Mercier de titel neo-scholastiek, nu hij niet alleen de speculatieve wijsbegeerte met experimentele wetenschap aanvult, maar ook het professoraat bevrucht met het apostolaat, natuurlik niet door zich van 't onderzoek met goedkope stichtelikheidjes af te maken, neen door het in een paulijns-augustijnse vitaliteit te bezielen, tot het een direkte kracht van mens tot mens ontwikkelt.
Tussen de beide studies heeft de redactie een paar korte meditaties van E. van Osvoort O.M. geplaatst over de bekering van Nederland, die bestemd lijken om tot algemene gebeden en preken voor dit verenigingsdoel op te wekken. Mr. A. Tepe