De Beiaard. Jaargang 2(1917-1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] Sonnetten Laat mij toch zeggen hoe ik u bemin, Mijn heilig weten kleên in 't schoone woord. Wordt, wat het hart beseft, in klank gehoord, Den geest geen heerlijk steeds hernieuwd gewin? Leg 'k eerst mijn ziel in goud van verzen in, Goudsmeêkunst, die den maker 't meest bekoort, - Dan proef ik in de vreugd dier kunstgeboort' Der blijdste ontroering diepst verborgen zin. Laat mij mijn liefde zeggen, keer op keer, Parel aan parel tot een snoer geregen, Laat mij mijn vreugd u zingen telkens weer, En worde 't tot een gouden-rijmen-regen, - Al meet geen maat, hoe onomvaembaar-wijd, De onmeetbaarheden uwer lieflijkheid. Als gij u arm waant in dit rijk bestaan Om gaven u zoo karig toegemeten En op uw handen afweegt, onvoldaan, Wat wèl gewerd, - wat nimmer werd geweten, - Neen, leg den vinger op en zie mij aan: Heeft dan de zon uw stillen tuin vergeten? Is Lente en Leven u voorbijgegaan Toen gij ze bedelde om een enkle bete? Zoo beur uw hoofd en zie de lucht die bloeit: Mijn liefde heft u in een nis van rozen Wier wonder zonnig in de zon ontgloeit. U heeft mijn hart ter liefde zich gekozen! Wien geeft dit leven zomer-rijker schat, - Heeft één zoo diep als ik u liefgehad? Felix Rutten Vorige Volgende