De Beiaard. Jaargang 2(1917-1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 253] [p. 253] Nachtstilte I De verre stilte van den verren nacht! Er is nu rust op landen en op wegen; rust in de dalen, op de heuv'len rust. De winden sluimeren, het loof is stil; de honden op de verre, verre hoeven zij slapen wel, nu àlle leven slaapt. Het is heel stil, heel stil, zoo stil of niets bestaat dan 't luisteren van wie er luistert, en 't bonzend kloppen van het bange hart van wie er leeft, eenzaam in de eenzaamheid der verre stilte van den verren nacht. II De zware stilte van den zwaren nacht! Hoe drukken duisternis en stilte saam over deze aarde, die zoo blijde dagen van zomerlicht en winterstormen kende. Is nu de dood gekomen in het land? En zal er nimmermeer gerucht ontwaken? Nimmer een stormwind tegen heuvels slaan? Noch rijke regens door de nachten ruischen? Er is geen hoop meer dan op ondergang in al die stilte en al die duisternis,.... die zwarte stilte.... en dat stille donker. III De vreemde stilte van den vreemden nacht? Zoo vreemde nacht als deze was er nooit. Er wil iets komen uit de vreemde verte; iets heel, heel vreeselijks zal naderkomen. Men hoort het aan de stilte, dat er iets gaat komen, komen, komen, snel, snel, snel. En àls het kwam? En àls het komen ging? En hoe te strijden in dien blinden nacht? En hoe te slaan naar iets dat niemand ziet? En wat te gillen, om niet uit te breken in schrikkelijken lach van hoogsten waanzin? [pagina 254] [p. 254] Waarheen te vluchten zoo men niet kan weten vanwaar iets komt, dat niemand kan weerstaan? En komt het langs de wegen aangeschoten, of sluipt het nader, sluw door struik en gras en springt het dan...? Het is zoo stil, zoo vreemd: wat zal toch komen door die vreemde stilte? IV De vreeselijke stilte van den nacht! Hoort! Hoort! Daar ginder blafte een schorre hond. Sloop in een verre en ongeziene hoeve geen booswicht binnen met een heel lang mes tusschen de tanden? Zijn de holle wegen nu niet bevolkt met moordenaars en dieven? En sterft in de eenzaamheid geen hulploos kind? 't Is nu de tijd, waarop de vorsten plots besluiten tot de slachting van veel volk.... Zie, zie: dat rosse gloeden aan de kim: een brand moet woeden in een heel ver dorp; daar danst het vuur zijn hatelijke dansen, daar lacht het vuur in hatelijk geloei.... V De lichte stilte van den lichten nacht! De maan verrees gelijk een groote lamp, die vriendelijk wil lichten door het duister. Hoe mooi de klaarte door de plechtigheid der hooge boomgewelven op de wegen komt. En schoon de maan nog laag is in de luchten, trilt reeds het prille lichten van den uchtend, tegen de rossige ijlten van het Oosten. Wat is de nacht nu vriendelijk en goed! Wie kan nu haten bij zoo blijde schijnen; wie kan nu vreezen bij zoo milde stilte! En wie ontwaakt niet uit een boozen droom en treedt dan niet in heilig schromen binnen de lichte stilte van den lichten nacht. Math. Kemp Vorige Volgende