De Beiaard. Jaargang 2
(1917-1918)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
De H. Mis als dramaKUNST is geen onmisbaar deel van het kerkelijk of liturgisch leven. Want onder de vele woorden, waarmee de goddelijke Stichter der Kerk haar taak omschrijft, is er geen aanwijzing van gewijde kunst. Het woord Gods behoudt zijn kracht, al wordt het van een sierloos evangeliarium en van een ruwgetimmerd preekgestoelte verkondigd. En ook het mystieke Offer der H. Eucharistie zou aan goddelijk gehalte en wonderbare werking niets verliezen, wanneer men het op een gewone tafel en in sober vaatwerk opdroeg. En dikwijls genoeg heeft een dompige kelder of arm zolderkamertje of de vrije natuur als kerk moeten dienen. Aan innerlijke en wezenlijke waarde zou het H. Misoffer niets verliezen, als Christus maar op onbloedige wijze werd geslachtofferd. Maar het kerkelijk leven van onzen roomschen godsdienst is zóó overweldigend, dat zich dat natuurlijkerwijze in lijnen en vormen openbaren zal. Het H. Offer der Mis werd onweerstaanbaar langzamerhand met plechtigheden, gebeden en ceremoniën omringd en groeide uit tot de H. Mis, zooals we die nu kennen. Het werd tot een kunstdrama, maar een drama geheel eenig in zijn soort. Eenheid van plaats en tijd is hier niet te vinden. En dat kón ook niet. Want het verlossingswerk van Christus, dat de heele historie omvat en kulmineerde in de slachtoffering van het goddelijk Lam, is zoo breed van opzet, dat het slechts kon worden weergegeven in een kort overzicht, in aanduidingen en zinnebeelden. Daar is dus geen uitwendige handeling met ononderbroken verloop, zooals een gebeurtenis van het gewone leven zich afspeelt. De handeling, n.l. de goddelijke ekonomie der zaligmaking wordt slechts in uittreksels weergegeven. En daarin ligt ook de reden, dat de H. Mis dagelijks gevierd, rijk genoeg blijft om de aandacht van de geloovigen gespannen te houden en steeds nieuwe schoonheid te bieden. Maar wat de H. Mis verliest aan uiterlijke eenheid, dat wint ze door innerlijken samenhang van de handeling. Het heele drama wordt beheerscht door 't ééne groote wereldplan. | |
[pagina 220]
| |
De wereldgeschiedenis heeft immers tot eenig doel de verlossing van het menschdom; en de weg door de goddelijke Wijsheid zelf bepaald, loopt er zonder bocht heen. En al is de uitbeelding daarvan dan nog zoo samengedrongen, in zijn innerlijk wezen staat alles in eenheid van doel. Menig drama van Calderon berust op een soortgelijk verband van historische feiten, maar nergens is dat gemotiveerd als in het drama der H. Mis. Daarbij wordt het gemis aan eenheid der uitwendige handeling nog vergoed door de verhevenheid van de stof en de waarheid en werkelijkheid der voorstelling. Want ofschoon de H. Mis met de Auto Sacramental dit gemeen heeft, dat ze in aesthetisch gebeuren een kort begrip geeft van het groote werk Gods in de geschiedenis der eeuwen, de H. Mis staat toch oneindig hooger door het feit, dat het mèt zijn zinrijken inhoud volle waarheid en werkelijkheid geeft. Het geloovig oog ziet in de liturgische Mis een herinnering en uitbeelding, maar tevens een werkelijke herhaling van het groote werelddrama. Het verlossingswerk van Christus, het verheven zoenoffer voor de zonden der wereld, wordt op onbloedige wijze vernieuwd. Voor den geloovige is Christus waarachtig tegenwoordig. Hij brengt er Zich ten offer aan Zijn hemelschen Vader. En dit is voor den kristen van beteekenis boven alles. En laat de H. Mis in uiterlijke eenheid dan achterstaan bij het tooneel, in haar beteekenis blijft ze oneindig ver uit boven het meest gewijde spel. Men heeft het heilige Offer der Mis het karakter van drama willen ontzeggen, omdat er de handeling niet als in een tooneelstuk door samenspraak van de spelers wordt uitgevoerd. Maar is die samenspraak nu niet juist zóó als die van ieder drama, daar is meer samenspraak in de H. Mis en vooral meer deelname van het volk aan de handeling, dan bij een oppervlakkige beschouwing schijnen zouGa naar voetnoot1). | |
[pagina 221]
| |
Het Liturgisch Tijdschrift zegt daarover: ‘De H. Kerk - de Oostersche niet minder dan de Latijnsche - heeft.... vooral de misgebeden opgevat als een gedurig afwisselende beurtspraak en -gezang tusschen priester, voorzangers en volk.... Zij is innig verbonden en vloeit voort uit den aard van het Misoffer, en in den beginne beheerschte zij gansch de liturgie. In onze tegenwoordige meer of min verminkte liturgie bemerken we nog in plechtige Missen, waar het volk medezingt, die afwisseling tusschen priester en vergadering b.v. bij het Dominus vobiscum, het Ite Missa est, het begin der Praefatie, bij het Amen na verschillende gebeden. Doch het Graduale en Alleluja-vers zijn doorgaans niet meer, zooals in den beginne, beurtzangen tusschen voorzangers en volk en koor. Het Kyrie is slechts een klein overblijfsel van het veel langer plechtig litaniegebed, waarin geheel het volk antwoordde op de voorstellen van diaken of priester, zooals men het nu nog pleegt te doen bij 't openbaar bidden der litanieën. Volgens de vroegste opvatting en het oudere gebruik waren Introitus, Offertorium en Communie antiphonarische psalmgezangen. De verzen werden door voorzangers gezongen, terwijl het volk - en later het koor -- na ieder psalmgebed gezamenlijk ééne en dezelfde antifoon herhaalde, welke alleen en afzonderlijk in onze hedendaagsche liturgie is bewaard gebleven. Zelfs aan de oude Stilgebeden, door den priester aan het altaar gelezen, geeft de vergadering hare toestemming met den slotwensch Amen: Het zij zoo. En de Canon zelf, die in de vroegste eeuwen luidop gelezen werd, waarom bevat hij dat zoo dikwijls herhaalde Amen? Was het niet opdat de aanwezigen ook in dat allerplechtigste gebed door hun boetestemming zouden deelnemen? Ja, de gansche Misliturgie met haar gedurig afwisselend beurtgebed, met haar algemeene deelneming van alle aanwezigen aan de offerande, aan den vredekus en aan de H. Nuttiging, was een plechtig samenbidden en samenhandelen van priester en geloovigen.’ Maar zou er in de H. Mis geen samenspraak zijn in tooneelkunstigen zin, het deed aan haar karakter van drama niets af. Want het drama is in zijn innerlijkst wezen de voorstelling van een grootsche handeling, meer nog van een zedelijke dan | |
[pagina 222]
| |
van een uiterlijke handeling. En dit kenmerk is nergens in zoo'n volheid aanwezig als in het offer van de H. Mis. De H. Mis is een daad van Gods vereering in gebed en gebaar, gedeeltelijk gesteld door het aanwezige volk zelf, maar voornamelijk slechts in naam van het volk; die het Offer opdraagt aan den Vader in den hemel in Christus' plaats en onder Zijn onzichtbare meewerking is niet het volk, maar de priester.
Bij de nadere uiteenzetting kunnen we dezelfde terminologie gebruiken als voor het klassieke drama. En dan is de voorbereiding in de H. Mis het eerste bedrijf. Namens het voorkristelijk volk verschijnt de priester aan den voet van het altaar en klaagt zijn verlangen, te mogen uitgaan uit de booze wereld en te mogen schuilen in 's Heeren heiligdom. ‘Doe mij recht, o God, en beslis mijn geding tegenover een onheilig volk; red mij van den man van onrecht en bedrog. Dan brengt hij zich met het volk in de vereischte boetestemming, tot hij staat in 't beschamend bewustzijn van zijn zondig wezen voor de majesteit van het Offer. En wanneer hij dan heeft beleden dat het was zijn allergrootste schuld, treedt hij de treden rustig op met het gebed:
Neem weg van ons, bidden wij Heer, onze ongerechtigheden, opdat wij tot het heilige der heiligen met zuivere gevoelens verdienen in te gaan. Door Christus onzen Heer.
Spoedig volgt het deemoedige Kyrie. En wanneer de | |
[pagina 223]
| |
priester dan in wisselgebed met het volk in negenvoudige herhaling smeekt om het nabije heil, dan zendt het koor in een gedempten kreet zijn drievoudig smeekgebed op tot den Vader, in kalmer smeeken tot den Christus, dien ze hun zoo na weten, om nog eens den H. Geest zijn ontferming af te bidden in hoogen zieleroep. De ontferming daalde van den hoogen hemel in den persoon van Christus, en onder zijn warme genade gaan de harten open en de jubel breekt los: Glorie in den hooge aan God.
Wij loven U,
Wij zegenen U,
Wij aanbidden U,
Wij verheerlijken U,
Dank brengen wij U....
Want Gij alleen zijt heilig,
Gij alleen de Heer,
Gij alleen de Allerhoogste, Jezus Christus.
De engelenzang, die den Kerstnacht intoneerde in de lichte luchten boven Bethlehem, is opgevleugeld uit de blije harten van ‘het heilig geslacht’ als een stijgende hymne voor God. Dan hooren we het Woord Gods. Eerst door de herauten, de profeten Gods, in het epistel. En de eenvoudige toon van de vlakke recitatie, waarin dit woord wordt voorgedragen, is als een klare waterspiegel, waardoorheen de diepten van den bodem zichtbaar worden. Maar aanstonds komt Christus zelf spreken in het Evangelie. En in de blije melodieën van den Graduale loopen we met lichten tred Hem te gemoet, die komen gaat in naam des Heeren. We hooren Hem al komen in 't geruisch der Alleluja's; en in den jubilus van de oude Kerk zien we huppelen de kinderen bij zijn intocht in Jeruzalem. En dan: Dominus vobiscum: de Heer zij met U, en als een stroom van goud golft het Godswoord in de zachte deining van den muzikalen toon. Zoo is de menschheid langs drie trappen opgeklommen tot | |
[pagina 224]
| |
haar heil: het verlangen der wereld naar Christus, zijn zegenende Geboorte, de Verkondiging van het Woord Gods. De andere bedrijven kunnen we korter geven, omdat ze meer direkt duidelijk van samenstelling zijn dan het eerste. In het tweede bedrijf heft de priester het blanke brood op gouden schaal en den druivenwijn in gouden kelk ten hemel: hij biedt de offergaven aan tot zegen in onze aardsche nooden. En dan bidt hij, dat die kelk des heils zou mogen opstijgen tot voor het aangezicht van de goddelijke Majesteit tot een geur van zoete reuke. En als de zegen van den H. Geest over het offer is afgesmeekt, dan opgetogen over wat komen gaat, wascht hij zich de handen, want rein wil hij zijn, en zijn blijdschap en geluk spreekt hij uit in de heerlijke verzen: ‘Heer, ik bemin den luister van uw huis, en de woning van uw glorie’. Door de lofhymne van de praefatie worden de offergebeden dan afgesloten. In het derde bedrijf wordt door de konsekratie of zelfstandigheidsverandering het Offer wezenlijk voltrokken. Door het zwaard van het priesterwoord wordt Christus geslachtofferd; uit kracht van dat woord is onder de broodsgedaante alleen het Lichaam, onder de gedaante van wijn alleen het Bloed van het goddelijk Offerlam. De gebeden voor levenden en overledenen staan om dat offer heen als de brandende kaarsen om het Tabernakel, of als Jezus' Moeder en Johannes en Magdalena om den hoogen kruisstam met den stervenden Christus. Het Offer wordt voltooid in het vierde bedrijf door de deelname aan het offermaal, de H. Kommunie. Met het zevenvoudige gebed, door Christus zelf geleerd, zet dit bedrijf in, in teere stemming, nu God zoo nabij is. En de laatste bee van het Onze Vader klinkt uit in hartelijk weenen om bevrijding van alle kwaad door deelname aan het hooge Offer. En nog inniger is de bee dan om vrede tot dat Lam van God, dat wegneemt de zonden der wereld. Nu komt het oogenblik, dat priester en volk werkelijk met den Verlosser zullen vereenigd worden; ze zijn in het volle besef van hun | |
[pagina 225]
| |
groote onwaardigheid als de hoofdman weleer, maar een woord van zijn mond zal ze genezen en het Lichaam en Bloed des Heeren zal hun ziel bewaren voor het eeuwig Leven. De deelname van het Offer is dus voltooid door het nuttigen van dat goddelijk Lam. In het slotbedrijf wordt de gansche plechtigheid besloten door passende gebeden en de visie van den Apostel, die Gods werk tracht te peilen in eeuwigheid en tijd: In den beginne was het Woord
en het Woord was bij God
en het Woord was God.
..............
En het Woord is vleesch geworden
en het heeft onder ons gewoond,
en we aanschouwden zijn heerlijkheid,
heerlijkheid als van den Eeniggeborene
uit den Vader
vol van genade en waarheid.
Het eenvoudige overzicht van de handeling, die de verlossing der wereld voorstelt in zinrijke gebaren, symbolen en woorden, wordt eenigszins bemoeilijkt door enkele episoden, die er niet in schijnen te passen. Maar dat er met enkele woorden herinnerd wordt aan den glorierijken Christus, wordt vanzelf verklaard door het feit, dat het vieren van zijn verlossingswerk een navieren is. En breken de passiegedachten even open als donkere wolken, om enkele vergezichten te geven in het diepe blauw, dan is dat evenmin een verbreking van de eenheid als in de tragedies van de groote dramaturgen, Vondel b.v., die in zijn Jozef in Dothan even de toekomst openlegt, en de toehoorders verkwikt in hun meelijden met Jozef, die zon, gedoken in de duisternissen van den put. Want dat licht ‘zal straks rijzen....’ De aanroeping der heiligen, die iets meer plaats inneemt, stoort evenmin de eenheid van opvatting. Want wèl doelmatig is de verwijzing naar de vruchten der verlossing in den loop der eeuwen gerijpt; en de gedachte alleen aan de gemeenschap der heiligen en de hulp, die daaruit voort- | |
[pagina 226]
| |
vloeit, is geëigend, het gratie-rijk geheim der verlossing ons nader te brengen. Het meest schijnt op den eersten aanblik te storen het afwisselend feest van den dag met zijn bizonder geheim of zijn bepaalden heilige, waaraan in verschillende deelen van de H. Mis wordt gedacht. Evenwel zijn die feesten het Misdrama in zijn algemeener, vèr-strekkende beteekenis geenszins vreemd, omdat er toch gedacht wordt aan een ziel, die door Christus' verlossingswerk ter heerlijkheid is opgegaan, aan een der hooge Geheimen, gevat in den gouden ring van Christus' werk. En door die wisseling van feesten van heiligen en mysteriën wordt de belangstelling dagelijks gescherpt en blijft de H. Mis, dagelijks opgedragen, altijd nieuw. Zoo is dan de H. Mis een tragedie, die alle tijden en volken omvat en heenreikt tot in de eeuwigheid.
In dat verheven drama is er nu met alle middelen naar gestreefd, den inhoud door schoonheidsontroering te belichamen en te doen aanvoelen door alles wat begrip en verbeelding bekoren kan. De tekst zelf is echt dichterlijk. De psalmteksten en veel andere deelen zijn poëzie in strengen zin. Ook de andere gebeden en woorden zijn hoog verheven, vooral als onderdeelen van zoo'n grootsch geheel, waarin ze toch steeds moeten worden beschouwd. Maar elk gebed en elke tekst is als een schelp of parel opgediept in de zee van goddelijke en vaderlijke schrifturen. Zoo'n wijding gaat er van uit, dat ze onder de werking van de genade ook hun terugslag hebben op de zinnelijke natuur van den geloovigen mensch. Want de ziel brengen ze een zalige voldoening, dat die overstroomen moet op verbeelding en gemoed. Groote gedachten en sterke zielevreugden immers spelen zich niet uitsluitend af in het geestelijk deel van ons wezen, maar deelen zich natuurnoodzakelijk mee aan de zinnelijke vermogens. En daarom zou de H. Mis ook ontroering brengen, al had ze geen schoonheid van vorm. | |
[pagina 227]
| |
Aan de werking van het Misdrama zal zich zelfs de buitenstaander nauwelijks kunnen onttrekken. Wel ziet hij niets dan nabootsing van het Laatste Avondmaal, dat de Heer vierde voor Zijn lijden, wel heeft de H. Mis voor hem geen anderen inhoud dan de ideeën, die het historisch feit bij hem wekken, geen ander doel dan religieuze en aesthetische ontroering; maar als hij het aandachtig bijwoont, dan zal het toch tenminste voor hem zijn een soort van grootsche vertooning, een schoon muziekdrama met zinrijken tekst, gestileerde voordracht, verheffende waardigheid. Van de ceremoniën van knielen en buigen en handenheffen en opzien naar omhoog; van de kleeding in wit en rood en groen en paars en zwart; van de muziek, die schreit en klaagt en juicht, van alles samen gaat een bekoring uit, waaraan ook de ongeloovige zich nauw onttrekken kan, te minder nog in verband met de schoonheid van kerkgebouw, schilder- en beeldhouwkunst. Dan wordt ook voor hem het woord waar, dat Gezelle schreef: Daar huivert on-
weerstaanbaar iets
in 's menschen merg en midden,
dat hemelwaarts
de ziele haalt
dat knielen doet en bidden.
Nog zooveel andere momenten komen daarbij, b.v. wanneer de priester na de Offerande van brood en wijn de symbolische handwassching verricht, of als hij op die oogenblikken, waarop hij de deelname van het volk nadrukkelijk wenscht, na een beteekenisvollen kus van het altaar allen den groet brengt van den Heer: De Heer zij met U. Of wanneer hij vóór het Evangelie zijn eerbied betuigt voor het Woord Gods en diep gebogen dit gebed spreekt:
‘Reinig mijn hart en mijn lippen, almachtige God, die de lippen van den profeet Isaïas gereinigd hebt met een vurigen kool; gewaardig U mij zoo door uwe liefelijke ontferming te reinigen, dat ik uw heilig Evangelie waardig vermag te verkondigen. Door Christus Onzen Heer.’ | |
[pagina 228]
| |
Voor den geloovige ligt onder elke handeling een dieper zin, en 't wordt voor hem zooals Vondel het zag en zong in zijn Altaargeheimenissen: 'k Zie Kristus en zijn' dienaar voor u staan,
In 't wit beschimpt en met zijn purper aan.
Ik zie in 't licht het ware licht u lichten
Ik zie het Kruis u onder 't kruisen stichten.
.................
'k Hoor Gabriël u groeten; Englezank
U streelende, tot aan de starren trekken,
En cymbelgalm den sluimerigen wekken.
Ik hoor, ontvonkt door heimelijken brand
Evangelist, Profeet en Kristgezant.
Daar wordt verbeên, vertroost, gesterkt, gezegend:
't Is God en Geest wat ooge en oor bejegent.
Over offer, priester en altaar hangt de blauwe wierook van het mysterie; de historie van het menschdom staat hier in zijn innigst verband met het groote wereldfeit; over heel de eucharistische plechtigheid ‘rolt de galm der offerverzen’, elke zin heeft zijn poëzie; gebaar met handen, hoofd en lichaam is in den edelen stijl van het Gregoriaansch.
Seminarie Langeweg. P. Maximilianus, Mind. Kapuc. |
|