kundig leven thans verkeert, zal in maatschappelijk en staatkundig opzicht hoe langer hoe meer doodend werken op de volksenergie. Daarnaast verhele men zich niet het gevaar, dat voor velen de ontevredenheid over allerlei kleinigheden in den dagelijkschen gang van zaken, geen tegenwicht vindend in de gedachte aan hoogere belangen, te gereeder oorzaak kan worden tot geneigdheid naar die partij, voor welke ontevredenheid een voorname voedingsbron is.
Toch schijnt mij de algemeene berusting van katholieke zijde in het plan, de aanstaande verkiezingen zonder strijd te doen afloopen, ingegeven door voorzichtig beleid. Immers, indien eene verkiezing der rechterzijde eene overwinning zou bezorgen, zou zij voor de taak gesteld kunnen worden de teugels van het bewind over te nemen. Wie zou die taak gaarne op zich nemen voor het tijdvak van één jaar, namelijk tot 1918, als wanneer andermaal in nieuwe verkiezingen de kiezers van hunne gezindheid zullen moeten doen blijken? In zoodanig kort tijdsbestek ware weinig of niets tot stand te brengen, maar o zoo gemakkelijk stof te leveren tot afbrekende critiek en bestrijding, welke in 1918 wel eens noodlottig zouden kunnen worden.
Eerst in den volgenden zomer zal dus eene algemeene verkiezing met strijd in den ouden zin des woords worden gehouden, en dit, in de veronderstelling dat de Senaat de door de Tweede Kamer aangenomen grondswetsherziening bekrachtigt, onder het stelsel der evenredige vertegenwoordiging. Zullen deze verkiezingen voor de Christelijke partijen, en in het bizonder voor ons katholieken, het resultaat opleveren, hetwelk wij daarvan verhopen? Het staat te bezien. Men hoede zich te dien aanzien echter voor overdreven illusies.
Wil bereikt worden, dat het katholiek volksdeel een evenredig aantal afgevaardigden naar de volksvertegenwoordiging zendt, dan zal het aanbeveling verdienen, tijdig een vlag te ontplooien, waaronder men zich voorstelt op te trekken. Niet alsof onze beginselen geen voldoende samen-