de muziek van het gedicht: ook van de zee is het rythme de muziek. Doch op de beweging dier muzikale golven deint en drijft dan tevens het onverklaarbare, dat u den gezichtsindruk geeft. Want vokalen zijn klanken niet alleen, doch ook kleuren. Dit is geen willekeurige vooropstelling, neen een feit. De meesten echter zijn noch zoo fijn gezintuigd noch zoo veel omvattend in hun waarneming, dat zij het ondervinden. Niet voor ieder die proefondervindelijk kent wat de Franschen ‘vision auditive’ noemen of ‘audition visuelle,’ beantwoordt dezelfde kleur aan denzelfden klank. Wanneer ik aa zeg, zie ik rood, laaiend, vlamgouden rood, karmozijn en inkarnaat, als bloeit in vuur, in papavers en sommige geraniën. Koper klinkt met dien klank en het pedalenspel van een orgel. Oo uitspreken is zwart waarnemen, nachtzwart, rouwfloers en grondeloos donker; het is in nachtviolen en in de oogen van den Moor. Ook luien uitvaartklokken in dien toon, stormende zee en ziedende stormen. Ee is geel, bleek en blond, is teerheid, schemerig en lentelijk, als geluid van vedels en lispelende wind. Ie vlijmt helderwit, zilverig schitterend, sneeuwig; zoo blinken sterren en tinkelt water van een bekkenrand, parelt muziek van harp en triangel. Uu gloeit warm, goud glanzend, purper door zonlicht beschenen; ij is louter zonneglans. Tot u verdoft, bewaast het violet een schemerig dons.
In de samenstelling tot ui verheldert de goudschijn. Zoo juichen dan fluiten. De tweeklanken verhouden zich gewoonlijk tot den zuiveren klank als de neventinten tot hun hoofdkleur.
Hoe dit alles is en waarom dit is, weet ik niet. Maar ik weet dat het zoo is. Misschien kan een voorbeeld het verduidelijken. Beluister den klank in:
‘Het violette blauw der rijpe pruimen.’
Niet het woord ‘blauw’, maar de au-klank daarvan, verhelderd door de voorgaande i-o-e, als een lichttrilling, kleurt de donkere vrucht, donker, maar donzig-wit bewaasd. Met