| |
| |
| |
Boekbespreking
De wereldbeschouwing van een natuuronderzoeker door J.P. Lotsy - Den Haag, Nijhoff.
DE Secretaris van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen heeft gemeend zich te moeten haasten met het ter-perse-leggen van zijn wereldbeschouwing. In een woord vooraf, dat nog gevolgd wordt door een voorwoord en een inleiding (er is gelukkig ook nog een slotwoord), worden we ingelicht omtrent de oorzaak van dien haast... de voorgestelde wijziging van art. 192 der grondwet. De staat blijkt op weg: ‘het sectarisch onderwijs te beschermen, dreigt daardoor een misdaad tegen de volkseenheid en, wat nog erger is, tegen het kind te begaan... Slechts één lid der Kamer zag het onheil. Hij alleen toonde zich een waar kindervriend’. Dies verheft nu J.P. Lotsy in Nederland zijn stem. Want nog is Polen niet verloren, ‘nog kan het onheil afgewend worden, door, na de Kamerontbinding, een voldoend aantal leden af te vaardigen, bereid om tegen de voorgestelde grondwetsherziening te stemmen’.
Zoo ontpopt dus Lotsy' s haastige wereldbeschouwing zich als praematuur-geboren verkiezingslitteratuur. De ‘vakjesmensch’ in zijn meest geborneerden vorm levert hier een hybridisch product van natuurwetenschappelijk onderzoek en decadente wijsbegeerte. Het resultaat van deze ‘hybrydization’ is dan ook alleen belangrijk voor teratologen. Is de natuuronderzoeker aan het woord zooals in het tweede, derde en vijfde hoofdstuk, waar hij spreekt over ons sterrensysteem, over geologie en het ontstaan van nieuwe soorten, dan vinden we uitstekende bladzijden, zijn proeve tot verklaring van het m.i. zékere evolutiefeit is zelfs in hooge mate belangwekkend, maar het overige is grootendeels 'n ouderwetsche materialistische vertooning met de gebruikelijke beduimelde poppen. Lotsy zelf zal liever als agnosticist gedoopt willen worden, - staat dat tegenwoordig niet ‘wetenschappelijk’? - maar het ‘agnoein’ past niet bij al datgene, wat hij zegt wél te weten.
't Kan geen oogenblik onze bedoeling zijn 'n weerlegging te schrijven op Lotsy' s beweringen; de meeste zijn trouwens voor ontwikkelde lezers te weerleggen door ze te vermelden. Een paar specimina van de wereldbeschouwing, die haar haast ook verraadt in overvloed van drukfouten, mogen aantoonen, hoe een ‘waar kindervriend’ in onzen tijd behoort te denken. Onze natuuronderzoeker vertelt o.a., dat de wereld ‘nu eenmaal’ uit twee menschengroepen bestaat: geloovigen = mystieken of gevoelsmenschen, die aan hun verstand zoo goed al elk gezag
| |
| |
ontzeggen, en: niet-geloovigen = wetenschappers of verstandsmenschen, die de rede als gezaghebbend erkennen, al is dit dan ‘faute de mieux’. Zoo heeft Lotsy 'n merkwaardigen voorsprong op Achilles, die tenminste nog aan z'n hiel wondbaar was; maar waar zullen de redelooze mystieken ooit onzen wetenschapper kunnen treffen? Ziedaar met één geniaal simplisme allen strijd tusschen weters en geloovers beëindigd door een niettoerekenbaar-verklaring van de laatsten. Een tweede specimen: ‘Mystiek’ ('n kameleon?) ‘leidt maar al te licht tot moedeloosheid, door de neiging om het verkrijgen van kennis op gemakkelijke wijze uit te stellen tot het hiernamaals’. Daarom roept Lotsy dan ook: ‘laat U niet in de armen der mystiek drijven - ende desespereert niet’. Nu koester ik toch de boosaardige achterdocht, dat de gevreesde mystiek Lotsy zelf in haar moorddadigen greep heeft, want hij heeft klaarblijkelijk ‘op gemakkelijke wijze’ het verwerven van kennis omtrent onze wereldbeschouwing uitgesteld tot het hiernamaals. Maar misschien werpt de logicus op, dat men in 't algemeen uit het bestaan van het geconditioneerde niet mag besluiten tot het bestaan van de voorwaarde - en dan zou Lotsy toch vrij kunnen zijn van alle vlekken der mystiek. Daarom beperken wij ons maar, het bemoedigend woord van Jan Pieterszoon ten spijt, tot desespereeren!
Het werk van Lotsy lost vele wereldvragen op (niet alle). Het leven is ontstaan uit de levenlooze stof. Eens was er immers geen leven (Lotsy-natuuronderzoeker), dus moet er zelfwording zijn geweest (Lotsy-wereldbeschouwer). Over het bewustzijn is de schrijver wat vaag. Geen wonder want ‘bewustzijn is mystiek’ (blz. 104) d.w.z. ‘nog niet-verklaard’ (blz. 104). Het blijkt met het neëncephalon ontstaan, tenminste zoo ten naaste bij. Alles pleit er voor dat de ziel ‘het resultaat is van de combinatie, in de hersenschors, van indrukken, die het wezen door zijn zintuigen ontvangt’ (blz. 102). Zijn dit niet de oude geluiden van onzen Moleschott, van Büchner e.t.q. Het ‘nog-niet-verklaard’ blijkt hier volop materialistische nederigheid. Herinneren we aan Lotze' s woord: ‘Unter allen Verirrungen des menschlichen Geistes ist diese mir immer als die seltsamste erschienen, dasz er dahin kommen konnte, sein eigenes Wesen, welches er allein unmittelbar erlebt, zu bezweifelen oder es sich als Erzeugnis einer äuszeren Natur wieder schenken zu lassen, die wir nur aus zweiter Hand, nur durch das vermittelnde Wissen eben des Geistes kennen, den wir leugneten’.
Zijn eigen kennis over het ontstaan der godsdiensten dient
| |
| |
Lotsy op in een bijna verbatim overgenomen opstel van Jane Ellen Harrison. De oorsprong blijkt nog al voornaam, want het spiritueele (sic) protoplasma, waaruit zij zich ontwikkelden, is ook de oervorm der.... Wetenschap - het is de toovenarij. ‘Daarom is een studie der toovenarij wel degelijk de moeite waard’. In zijn maatschappijleer vernemen we, hoe de mensch ‘de zedelijke grondslagen’ heeft ‘uitgevonden’. Het beginsel voor de zedelijke organisatie luidt overigens: ‘vrije ontwikkeling der persoonlijkheid en vrijheid voor een ieder om zijn leven in te richten naar eigen inzicht (“geen nagepapegaaide geloofsleer”) met de van zelf-sprekende beperking, dat hij daarbij anderen niet schade’. Het hoofdstuk over politiek spreekt over de reusachtige bezittingen van kloosters en niet-sectarisch (= godsdienstloos) onderwijs tot het veertiende jaar - en het elfde hoofdstuk heeft de goedheid de middelen aan te wijzen ter voorkoming van oorlogen. De schrijver is teleurgesteld, ‘dat de natuuronderzoekers van alle landen niet vereenigd zijn, om de middelen te beramen om de strijdenden naar reden te doen luisteren. De houding der geleerden toont, dat ook zij slechts menschen zijn’. Is het naïviteit, die uit deze waardeering van ‘natuuronderzoek’ spreekt? Misschien benadert Lotsy de waarheid dichter, als hij zelf zegt: ‘wellicht is het eene overschatting van de wetenschap en dus een zelfoverschatting’. Als de schrijver nu zooveel eerbied had voor de wetenschap, dat hij haar buiten het geding liet, dan kon het pretentieuze ‘dus’ vervallen en hielden we den factor over, die veel van zijn geschrift verklaart. Jedoch, der schrecklichste der Schrecken.....
Tenslotte nog dit: onze natuuronderzoeker manoeuvreert eenige malen met het woord van den Zaligmaker: ‘laat de kinderkens tot mij komen’ (biz. X en 147) en hij meent zich een heel exegeet met daaruit te distilleeren, dat men dus godsdienstloos onderwijs moet geven, want er staat niet: dwingt de kinderkens! en dat doet de secte-school. Ik wil Lotsy verontschuldigen met onkunde van het schriftverhaal, want er zijn toch redeneeringen zoo zinneloos, dat ze zelfs een zich-zelf-overschattend-natuuronderzoeker zouden misstaan. Lotsy wete dan, dat er kinderen tot Jezus werden gebracht ‘Doch de leerlingen berispten degenen die hen brachten, maar toen Jezus dit zag, nam Hij het euvel op en zeide tot hen: Laat de kindertjes tot Mij komen en houdt hen niet terug’. We zouden Lotsy ook nog kunnen vragen, hoe de kindertjes tot Christus moeten gaan ‘zonder dwang’, als men uit neutralerigheid moet zwijgen over den Zaligmaker. Maar heeft Lotsy ons niet in ‘een woord vooraf’ gevraagd, om niet
| |
| |
over onnauwkeurigheden te vallen, doch slechts de algemeene strekking in het oog te houden? De lezer bedenke dan, dat de wereldbeschouwing van dezen natuuronderzoeker culmineert in de twee vet gedrukte regels, waarmee het boek besluit: ‘Stemt, na de kamerontbinding, zóó, dat de. voorgestelde grondwetsherziening verworpen wordt’.
J.H.
| |
Seine Englische Frau, door R. Stratz -
Weer een boek-vol ‘Deutschland über alles’ en ‘Gott strafe England’. Hoogstwaarschijnlijk een weinig geantidateerd, of anders wat aangedikt, nu die leuzen, waarmee het boek indirekt zoo overrijkelijk doorspekt is, meer dan ooit opgeld doen. Het verklaart, waarom van zoo'n duur werk al de 31-35ste Auflage verscheen, en waarom - hoewel er in deze tijden nauwelijks genoeg is om den lichamelijken buik te vullen - men nog 5 of 6 Mark wil spendeeren voor den geestelijken of liever patriotischen. Want eigenlijk is het boek maar oorlogslitteratuur, al is het vlot, hier en daar zelfs knap geschreven.
Alleen een paar goed waargenomen en aardig weergegeven tafereeltjes uit de Britsche Society zal de buitenstander misschien nog eens overlezen. Zoo bijvoorbeeld, dat van een Engelschen Zondag. Zoo'n saai etmaal van verveling wordt meegemaakt door een Pruisisch officier, die zijn verengelschte verwanten eens ging opzoeken. Wat te voorzien was gebeurt. Hij raakt aan de flirt met zijn knappe Engelsche nicht. Met hoogst respektabele gezichten is de familie, die de heele week aan niets anders denkt dan aan geldverdienen, of versnoepen, hoogstens aan sport, uit den Zondagsdienst teruggekeerd. Sommigen sluiten zich in hun kamer op, om stiekum brieven te schrijven, anderen gaan naar bed met Zondagsche hoofdpijn, die precies bij de maaltijden verdwijnt, en de rest strijkt neer op gemakkelijke stoelen in de drawingroom, en steekt de neus in, laten we aannemen stichtelijke lektuur. Alleen de beide verliefden scharrelen zoo'n beetje aan een legkaart of zoo iets. Muziek, behalve psalmen, biljarten, schaken, een balspelletje, zelfs voor kinderen, foei, hoe goddeloos, althans hoe onbritsch! Een wandeling ‘voor gezondheid’, mits binnen zooveel miles, passe encore. Voor 't overige moet ge maar zien, u zoo weinig mogelijk te vervelen.
Maar in hun plezier lachen onze half-geëngageerden een ietsje hooger, dan de Zondagconventie den Engelschen permitteert. Nu moet men niet denken, dat ze door de anderen vermaand, of zelfs maar boos aangekeken worden. Neen, de verontwaardiging lucht zich in een even uit de lektuur naar het plafond opkijken!
| |
| |
Het bedaarde, afdoende en voorname van dit verwijt ontgaat den Duitschen officier niet. Hij weet maar al te goed hoe ongezouten zelfs de vreemdeling tegen overtreding van gebruiken in den heimat gewaarschuwd wordt. Hij heeft vrij spel om het bekrompene, vermakelijke, nuchtere, zelfvoldane en zelfzuchtige van de Britsche samenleving op den kaak te stellen, in zijn hart voelt de Pruis zich een burgerman bij zijn Engelsche familie. Of hij misschien in Wurtemberg of Hessen geboren is of woont, doet er niet toe, daar heel Duitschland gründlich borussificirt is. Het helpt niet, of hij al schneidig in spreken en doen is, zijn officiersschap erg hoog aanslaat, ijselijk zijn best doet om óók hooghartig en voornaam te zijn. Het gaat hem niet af. Hij legt het er te dik op. Zijn stem slaat over, zijn woorden herinneren te veel aan bekende kasino-flinkheden of aan niet-versche studentikositeiten, Het blijft sukkelen met hem. De enkele keer, dat hij er in slaagt om gentleman te zijn, lijkt hij op een.... Brit.
Och hemel, tusschen sommige Engelsche en Duitsche eigenaardigheden staan wij zou neutraal als een paard tusschen een zweep en een stok. En in den grond houden wij Britschen eigendunk en Pruisische zelfvergoding voor broertje en zusje. Vervelende kindertjes! Opgegroeid, worden ze niet alleen gevaarlijk voor zichzelf, maar ook voor anderen, gedragen zij zich somtijds als echte mauvais sujets, al kleeden ze zich nog zoo mooi met patriottische dundoeken. Jingos en hochkulturlui achten vrijwel alles veroorloofd tegen die minderwaardige anderlandschen. Indien Hunne Voortreffelijkheden iets voordeelig vinden, en zeker als zij zich bedreigd achten, staan ze voor weinig of niets. De een houdt onschuldige neutrale schepen vast, de ander boort ze in den grond. Bij alle kwantitatief verschil, kwalitatief is het egoïsme en de laatdunkendheid het zelfde bij beiden.
Natuurlijk heeft onze Duitsche officier, die eindelijk zijn Britsche nicht trouwt, ruimschoots gelegenheid om tegenover de tallooze Engelsche verkeerdheden, de even tallooze Pruisische Überlegenheiten te schilderen. Toch was hij lang genoeg op visite geweest bij den erfvijand, om te bemerken, dat men niet altoos voor zijn plezier een Pruis is. Al mag hij als officier alle Untergesetzen, benevens heel das Civil afsnauwen, op zijn beurt wordt hij weer door zijn superieuren geprügelt en afgesnauwd. Dat geeft hem een onbehaaglijk gevoel van afhankelijkheid, van geen vrij man te zijn. Dat maakt hem wat druk en onrustig in zijn 'herrische' uitingen, alsof hij maar half overtuigd was
| |
| |
van de Pruisische superioriteit. 't Is ook alsof de Duitsche eerbied voor de overheid, Duitsche tucht, vlijt, plichtbesef, meer op vrees en noodzaak berusten, dan op hoogere motieven.
Inderdaad ontbreekt in dit werk vrijwel alle godsdienst, laat staan positief christendom. God wordt er hoofdzakelijk genoemd in verwenschingen, en den heelen tijd meent de officier en dergelijke feine leute zijn onafhankelijkheid en kranigheid te toonen, door Gott! of Herrejesus! te roepen. Men moest het eens probeeren, om Kaiser! of Kronprinz! als stopwoord of interjectie te gebruiken! Uw beste vrienden zouden zich beijveren in Duitschland, om u schleunigst in den nor te laten stoppen, wegens grober Unfug en majesteitsschennis. Maar den naam van God mag men voor elk wissewasje bezigen. Laat de Engelsche godsdienstigheid driekwart conservatisme en conventie zijn, vloekerij vindt de Brit ten minste ordinair.
Via zijn held, stelt de auteur Duitschland op zijn mooist voor. En 't allermooiste heet op blz. 162: ‘Deutscher idealismus ist das beste dasz wir haben, von der Völkerwanderung zu Luther und Bismarck.’ Wat er voor ideaals zit in een Völkerwanderung ontgaat ons heelemaal. Maar als Luthers en Bismarcken de beste vertegenwoordigers van dat ‘idealismus’ zijn, dan......
We verwonderen ons niets, als de Pruisische officier op blz. 403 tegen zijn beangstigde vrouw zegt: ‘An sich wünsche ich den krieg, sonst wäre ich kein soldat.’
L.L.
| |
Ontvangen werken -
J.A.S. van Schaik: Het wezen der liturgie (Dekker & v.d. Vegt); Jaap Kunst: Noord-Nederlandsche volksliederen en-dansen, illustr. van Henriette Baukema (Wolters); De R.K. Bewaarschool, maandschrift (Teulings); Th. Bensdorp: De volmaakte godsvrucht tot Maria; Gedachten van Zuster Theresia van het Kind Jesus, 2e dr. (Boekcentrale); Dr.T. Hoekstra: Psychologie en Catechese (Bosch, Nijverdal); L.J.v.d. Heijden: Het wijwater (Dekker & v.d. Vegt); Peintures ecclésiastiques du moyen-âge, publiées par Gust. van Kakken (Tjeenk Willink, Haarlem); Bossche Bijdragen voor de geschiedenis v.h. bisdom 's Hertogenbosch, red. Ferd. Franssen, Th. Goossens en H. van Hapert, deel I afl. 1 (St. Michielsgestel); Dr. J.R. Snieders: Waar is de vader? (Boekcentrale).
|
|