stijl van het interessante beeldje van Oud-Zevenaar in een vorig nummer van ‘De Beiaard’ is werkelijk nog een ‘vraag’. Al zou de élégance van de plooivormen aan Frankrijk laten denken, of op zijn minst genomen de geheele figuur onder Franschen invloed staan, zuivere zekerheid hebben wij hier niet. Trouwens de geheele Piëtà-studie dient nog meer ter hand genomen te worden, ook in iconographischen samenhang met vroegere voorstellingen, met de beschrijvingen in de ‘Contemplatio vitae Christi’, met de Italiaansche paneeltjes der 14de eeuw, enz. Mij dunkt, wij doen het best eerst al het materiaal in Nederland te vergelijken, wat wij aan ‘Nood-Gods-voorstellingen’ nog bezitten uit vroegere eeuwen. Maastricht, Venlo, Sittard en waar al niet in Limburg, geven ons zittende typen; bij andere typen ligt Maria geknield. Ook de vraag, waarop Maria zit, op den grafrand, of op een zetel, komt ter sprake. Alleen het aartsbisdom bezit een belangrijke hoeveelheid oude piëtà's, o.a. Albergen, Blaricum, Eemnes, Deventer, Hamersveld, Oldenzaal, Lonneker, Oud-Zevenaar, Brummen, Vierakker en Zwolle (relief Bethlehemskerk). Vierakker heeft op 't eerste gezicht veel overeenkomst met Oud-Zevenaar, maar 't verschil is belangrijk o.a. de bank, het costuum, etc. Ook het Aartsbisschoppelijk Museum telt een aantal piëtà's in houten steensculptuur. Hierbij dient mee te worden onderzocht, of en in hoever een of ander model als voorbeeld kan gediend hebben. Zooals Dr. Witte, Conservator van het Schnütgen-Museum te Keulen aantoont, is dit het geval met de Zevenaarsche Piëtà, die herhalingen of copieën heeft in het Westphaalsche. In een belangrijk opstel in den XXVsten jaargang van het Zeitschrift für Christliche Kunst wijst Witte vier
parallellen aan, die onbetwistbaar nauw samen hangen met het Oud-Zevenaarsch beeld, het oudste der door hem gestelde groep. Hij meent uit het hier gebruikte albast te mogen vermoeden, ‘dass wir mit englischer Import ware zu tun haben’. Bijzonder bij het Oud-Zevenaarsch groepje vermoedt hij deze Engelsche afkomst op stijlkritische gronden: ‘Deutsch in sein Stil nicht, und das heimische Holland bietet m. W. keine Parallellen zu dieser stark persönlichen Auffassung und ihrer Ausdruckform.’ Nu is het juist de vraag, of er in Holland geen parallellen te vinden zijn, zoodat in die richting een onderzoek dient ingesteld. Kunnen de andere beelden geen ‘Nachbildungen dieses Wallfahrtsbildes’ zijn? Men ziet wel, over het beeldje van Oud-Zevenaar kan nog heel wat geschreven worden, voordat de hypothese van Witte tot vastgeheide waarheid en klaarheid is gekomen. Maar de tijd vermag veel, en als wij het eens goed weten, weten wij het ook gauw genoeg.
A.E. Rientjes