| |
| |
| |
Tooneel
Die Haghe-Spelers: Door de praatjes - Kon. Ver. het Ned. Tooneel: Pomarius. Het lied van alle tijden.
EEN drietal oorspronkelijk Nederduitsche stukken vraagt onze aandacht. Laten wij dankbaar zijn, dat ons nationaal repertoir met nieuw werk verrijkt is, want al kwam er ook geen meesterstuk voor het voetlicht, elk der opgevoerde tooneelspelen heeft iets karakteristieks. Sterk verschillend van bedoeling en bouw dragen deze drie werken toch een ontwijfelbaar hollandsch karakter, niet alleen in de groote lijnen van den opzet, doch ook in de doorvoering der details. Marcellus Emants heeft hier het knapste werk gegeven met zijn ‘Door de praatjes’, al is misschien het minste resultaat bij het publiek bereikt. De technische moeilijkheden schijnt Emants hier als 't ware gezocht te hebben, en hoe vlot de dialoog ook loopt, de bezwaren van structuur en psychologische ontleding hebben den schrijver een deel van zijn succes gekost. Drie bedrijven te laten afspeelen op eenzelfden dag tusschen 1 en 6 uur, met een intrige van drie personen, is een waagstuk, dat alleen een zeer groot dramatisch talent gelukken kan. De vreemde wijze waarop Rudolf Twente en zijn broer Herman meenen met Dorothea om te moeten springen maakt het verloop van de handeling niet aannemelijker. Al geeft de geanimeerde ‘tea’ den auteur een goede gelegenheid om 'n vijftal vriendinnen van de vrouw des huizes te typeeren, waarvan Marcellus Emants een dankbaar gebruik maakt, de handeling ontwikkelt zich tusschen Rudolf, Dorothea en Herman. Een Haagsche milieu-schildering dient als fond voor het eenvoudige gegeven: de jaloersheid van de vrouw, door allerlei losse praatjes opgewekt naar aanleiding van het feit dat haar man schilderlessen geeft aan een doof, knap meisje, dat voor haar brood moet werken. Met handigheid, soms zelfs een zekere virtuositeit, heeft de schrijver het vaste geloof van de echtgenoote in haar man aan het wankelen gebracht, begrijpelijk en zonder dat eenig bewijs
| |
| |
te berde is gebracht, zoodat de uitwerking van de titel: ‘Door de praatjes’ geheel geslaagd mag heeten. Jammer alleen, dat de wijze waarop Rudolf en Herman tot Dorothea spreken, haar steeds afkomst en familieverleden voor de voeten werpende, zoo onnatuurlijk ruw klinkt. Misschien dat een tikje minder charge in het optreden van Henri Eerens, als Herman, aan deze fout tegemoet zou komen. Alice Plato, als gast, zagen wij met genoegen weer op de planken, haar natuurlijk spel en distinctie gaven de noodige spheer aan de hoofdrol. Dirk Verbeek (Rudolf Twente) stond haar zeer gelukkig ter zijde; zelden zagen wij dezen jongen acteur zoo goed loskomen van zijn ‘voorbeeld’; het zij hem een aanmoediging. De verdere dames brachten wat leven in dit tooneelspel, dat door de goede zorgen van Hermann Schwab vlot liep.
De comedie van Mr. C.P. van Rossem ‘Pomarius’, waarmede de uitmuntende moderne tooneelspeler Jan C. de Vos zijn veertigjarig jubileum vierde, draagt het blijspel-karakter en is zelfs door het slot van 't tweede bedrijf niet ver van de vaudeville verwijdert. Waar het hier betreft de zakelijke en hiermede in nauw verband staande huiselijke verwikkelingen van een ‘zaakwaarnemer’, die er zich vooral op toelegt wetsontduiking in toepassing te brengen, zal men wel begrijpen dat nòch gegeven nòch de daaraan passende bewerking een stuk maken van opvoedende of veredelende kracht. Men fluistert dat de figuur van Johannes Pomarius geheel naar het leven geteekend is en waarlijk, dit komt ons niet onmogelijk voor. De auteur heeft in zijn titelrol zooveel schakeering weten te geven, hij heeft de situaties en het bijwerk dusdanig verzorgd, dat er veel kleur en levendige handeling ontstaat. De vieze zaakjes en scabreuse toestanden, waartusschen Pomarius zich steeds beweegt, de wijze waarop hij meent zichzelf en de menschheid te moeten dienen, maken van dezen zaakwaarnemer een in zijn genre klassieke figuur en de vertolking van deze rol moet voor een acteur als Jan C. de Vos veel attractie bezitten. De
| |
| |
jubilaris heeft dan ook een pracht creatie gegeven en wij gelooven niet, dat iemand anders met meer gemak, losser en handiger zou kunnen spelen. De Vos is een onzer acteurs, die het meest heeft bijgedragen om de moderne tooneelkunst in Nederland te grondvesten en al kleven ook hem eenige lichte fouten aan, die elken baanbreker voor een nieuwe school met zich brengt, al moet soms de duidelijkheid van dictie en gebaar lijden onder den drang van groote natuurlijkheid, wij hebben in den jubilaris een bijzondere, denkende kracht, die door zijn creaties in modern tooneelwerk, als Steunpilaren, Volksvijand, Faillissement enz. den allereersten rang onder onze acteurs bereikt heeft. Een zeer goede bezetting met Gusta de Vos-Poolman, Louis Gimberg, Cor Schulze, Mari van Warmelo (de fijnvoelende artist, die een dezer dagen geheel in stilte zijn jubileum herdacht) en Willem Hunsche. Er is veel gelachen zoowel om het stuk als de interpretatie; en de auteur Van Rossem mag met de opvoering en 't succes tevreden zijn. Al is hier ook geen verheffing, karakteristiek is dit zwendel-spel zeker wel.
Iets geheel anders heeft D.H. Scheffer, schrijver van ‘De Pastoor van Neuvillette’, in zijn romantisch tooneelspel: ‘Het Lied van alle tijden’ willen geven. Met de volgende woorden leidt de schrijver zijn werk in:
‘We schrijven 21 Brunaire van het tweede jaar der Fransche republiek (11 November 1793). De revolutie woedt op haar hevigst. Een paar weken geleden (30 October) zijn de gematigde Girondijnen ten val gebracht door de ultra-revolutionnaire Jacobijnen. De wetgevende macht berust bij de Nationale Conventie, aan wier hoofd het driemanschap Robespierre, Couthon en Saint Just met onbeperkte macht regeert. Het is de tijd van het schrikbewind! De wet op de “Verdachten” voert dagelijks nieuwe slachtoffers naar de Conciergerie: de sombere staatsgevangenis, die men gewoonlijk slechts verlaat, om het schavot te bestijgen. Uiterlijk gaat het leven zijn gewonen gang. De schouwburgen worden druk bezocht. Men heeft behoefte aan afleiding en vergetelheid. En terwijl op de “Place de la Révolution” de guillotine haar afschuwelijk werk verricht van doodelijken haat - zingt elders de liefde haar eeuwig lied: Het Lied van alle Tijden.’
| |
| |
Yvonne Fleuriot wordt oprecht bemind door André, vicomte de la Haute-Rive, doch Crochet, chef van de geheime politie heeft voor de jonge actrice van de comédie française eveneens liefde opgevat; ziehier het gegeven. De ontmaskering van André, die voor Yvonne's broer doorgaat, is de intrige en de gang van het jonge paar naar het schavot het slot. Iets nieuws brengt dit tooneelwerk ons niet; de goed gevonden tegenstelling tusschen de jonge liefde en den vreeselijken tijd van bloed en moord had aanleiding tot schokkende kontrasten kunnen geven, wanneer de auteur het niet noodig had gevonden een paar oude clichés, zooals b.v. het voorbijtrekken der karren met slachtoffers voor de guillotine, te gebruiken. Hetgeen ons in zijn vorig werk reeds hinderde, is een fout die ook hier weer sterk op de voorgrond treedt. De auteur heeft er slag van zijn helden steeds dusdanig te laten handelen en spreken, dat het publiek er nerveus en prikkelbaar van wordt, dat men het gevoel krijgt: ‘Waarom moet deze schrijver zijn hoofdpersonen altijd die dingen laten zeggen en doen, waartoe alleen een zenuwlijder in staat is, en daarop dan het verloop zijner handeling gronden?’ De noodzakelijke verwikkeling en het noodlottig einde van dit drama, want dit is géén tooneelspel, staat ons in het eerste bedrijf reeds helder voor oogen. Het alles verradende optreden van André tegenover Crochet in 't eerste bedrijf, het werpen in de kolenbak van een brief, waardoor de persoonlijkheid van den Vicomte dadelijk uit mòet komen, dat zijn fouten in den bouw van het stuk, waardoor men de toeschouwers onrustig en vijandig stemt. Ook de psychologische karakterbouw verzwakt de stemming. Men kan geen belangstelling en waardeering voelen voor een vicomte, die wel is waar door zijn terugkomst moed toont, doch zichzelf in zijn optreden en houding zoo weinig weet te beheerschen, dat er geen sprake van bewondering meer kan zijn voor
deze figuur.
Voor de jonge, talentvolle actrice, Mientje van Kerckhoven-Kling, was dit een prachtige gelegenheid zich aan het publiek
| |
| |
te doen kennen. Ze heeft hiervan goed partij getrokken, want al was zij in het begin van 't eerste bedrijf wel wat slap en lijdelijk voor een triomfeerende actrice van de comédie française, de innige passages heeft ze gespeeld vol gevoel en met fijne nuance. Jac. Reule had de ondankbare rol van André en sloeg er zich dapper doorheen. Willem van der Veer, met zijn krachtige gestalte en mooi geluid had wat meer diepte kunnen geven aan de figuur van Crochet, het bleef nu wat erg vlak. Jammer dat Rika Hopper, zoodra de Fransche revolutie in het spel komt (herinneren wij ons haar optreden in ‘Londen en Parijs’) meent een grove onkunstzinnige karikatuur te moeten geven. Haar uitbeelding was zóó overdreven, dat het publiek nu en dan een lach moeielijk kon onderdrukken. Ook van een rol als Françoise is nog wel iets artistieks te maken, zonder dat daarom het beestachtig-wreede verloren gaat. Adriaan van der Horst zorgde voor een correcte aankleeding en vlot spel.
Dat onze auteurs op het gebied van de burger-comedie, het zaken-blijspel en het historisch-drama werk weten te leveren, getuigt van de veelzijdigheid van hunne talenten. Geen meesterstukken zijn ons gebracht, toch zijn wij dankbaar dat deze drie werken tot opvoering zijn gekomen, daar zij alle kwaliteiten in zich bevatten, die de stukken in hun genre merkwaardig maken.
Frank Luns
| |
Het Sint Franciscus-gebarenspel en zijn eerste opvoering
Franciscus, zoon van den rijken koopman Pietro di Bernardone te Assisië, was te hoog van zin voor geldzucht en winstbejag. Op praal en pronk, hoofschen sier en blij geschater was zijn hart gesteld. ‘Hij droomde zich het leven als een groot festijn, gedoscht in zonnige schoonheid.’ Doch medelijdend en rein was zijn aard; hij gaf den armen overvloedig en hield zich vrij van losbandigheden. Een edelmoedige, een kinderlijke en een dichterlijke natuur.
| |
| |
Midden in de wereldsche feesten begon de hemelsche genade hem te trekken. Zij nam oorlogsnood en ziekte te hulp, om hem van het vergankelijke los te maken. ‘Als een trompet klonk het door zijn ziel en als een storm ging het door zijn zinnen: “Alleen wie arm is, is rijk: om alles te winnen, moet alles eerst verloren zijn.”’ In eenzaamheid en gebed leerde Franciscus nu het verkeer met God en de verloochening van zichzelven. Toen vond hij den moed, het leprozenhuis binnen te gaan en de stinkende wonden van Christus' geringste broeders te verbinden en te kussen.
Voor het kruisbeeld van het bouwvallige Damianuskerkje in innig gebed verloren, hoorde hij een stem, die tot hem zeide: ‘Franciscus, ga en herstel mijne Kerk, die instort.’ In zijn eenvoudigheid verstond hij dit van het stoffelijk gebouw, ging in een kluizenaarspij, onder veel mishandeling en bespotting, om zijns vaders geld en de aalmoezen zijner medeburgers en arbeidde zelf als handlanger bij de bouwlieden, totdat het heiligdom hersteld was.
Als hij een keer in de kerk van Sint Maria der Engelen Mis hoorde, trof hem de evangelieles, waarin de Heer Zijn leerlingen uitzendt met het gebod, geen goud of zilver, geen geld in den gordel, geen reiszak en staf, geen schoenen mee te nemen. Dat was juist naar zijn hart. Hij wierp geldtasch en schoenen weg, gordde zich een koord om de lenden en begon in Assisië den vrede Gods, zooals het wereldsche leven dien niet geven kan, te preeken. Nu kreeg hij ook zijn eerste gezellen. Hij deed hen alles verlaten en gaf hun pij en lendenkoord, zooals hij zelf droeg. ‘Hij trok de wereld uit hun hart als een angel, en toen hij hun onrust had gebannen, leerden zij zijn vrede kennen, die niet van deze aarde scheen.’ Zijn Orde was gesticht. Met zijn broeders trok hij thans door het Umbrische land, preekend voor de menschen, die hij ontmoette, en anders voor de vogels. Hij deelde zijn schamel brood met de armen. Want dezen en de zieken waren zijn uitverkoren vrienden. ‘Allen sprak hij moed in. En altijd stroomde zijn hart over van
| |
| |
het goede woord der opbeuring, dat in de liefde zijn bron heeft.’
Toen nu het getal zijner volgelingen wederom met eenigen vermeerderd was, zeide hij tot hen: ‘Laat ons naar onze Moeder de H. Kerk gaan en den Paus kond doen van wat de Heer zich gewaardigt door ons te werken, opdat wij naar zijn wil en bevel voortzetten wat wij begonnen hebben.’ Zoo kwamen zij in Rome bij Paus Innocentius III. Deze, door goddelijke openbaring ingelicht, sprak: ‘Waarlijk, deze man moet wel degene zijn, die de heilige Kerk herbouwt.’ En hij keurde de levenswijze der broeders goed en stond toe, dat zij met verlof van Franciscus preekten. Franciscus beloofde met groote deemoedigheid en godsvrucht aan den Paus gehoorzaamheid en eerbied en op dezelfde wijze beloofden de broeders, naar 's Pausen bevel, gehoorzaamheid en eerbied aan Franciscus.
In die dagen was het, dat de edele jonkvrouw Clara Scefi door Franciscus' woord in liefde voor Christus werd ontvlamd. Zij ontvluchtte het kasteel van haar vader, den graaf van Sassorosso, en van den Heilige leerde zij, zelve op den weg der volmaaktheid te wandelen en anderen daarop te leiden. Aldus ontstond de Tweede Orde, die der arme Clarissen. Later stichtte de Heilige zijn Derde Orde voor de menschen, die in de wereld blijven. In de beide laatste jaren van zijn leven werd hij begenadigd met groote smarten en met de vijf wondteekenen van Onzen Heer.
Zijn lievelingsverblijf was toen de berg Alverna. Daar bouwde men hem een hut; daar hoorde de broeder die met hem was, ‘den vromen vader bidden in zoo grooten ootmoed, dat hem de tranen daarbij in de oogen schoten’; daar geschiedde hem het wonder, dat hem ook uiterlijk aan Christus gelijkvormig maakte.
Toen hij den dood voelde naderen, keerde hij naar zijn geliefkoosd klooster Maria der Engelen terug. Hij liet er zich stervend zijn Zonnelied voorzingen en dichtte er toen de laatste strofe bij:
| |
| |
‘Lof U, Heer, om onzen broeder,
Volgens zijn verzoek legde men hem nu ontkleed op den blooten grond met het gezicht naar zijn geboortestad gekeerd. Toen gingen zijn oogen ten hemel, zijn rechterhand legde zich op de zijdewonde en onder het bidden van den 141sten Psalm gaf hij den geest op den 4en October van het jaar 1226, het 44ste van zijn leven. ‘De Armoede had hij zijn Bruid in dit leven genoemd. Zooals hij ter wereld gekomen was, verliet hij haar.’
In dit korte levensbericht zijn de veertien tafereelen vervat, waarmede de Heer Antoon Molkenboer de Franciscus-figuur heeft uitgebeeld. Het vijftiende, dat het spel sluit, is de verheerlijking.
De ontwerper vermoedt zelf, dat men het spel wellicht liever een schilderspel zal willen noemen. De schilderachtigheid treft dan ook het meest. Aan lijnen- en kleurenpracht is er moeilijk iets bekoorlijkers te bedenken. De gebarenkunst echter is er wèl over 't algemeen, maar niet immer even passend aangebracht. Het preeken voor de vogels bij voorbeeld schijnt om meer dan één reden hoogstens geschikt voor levend beeld, en dat misschien nog niet eens. Liefst zouden wij het maar geheel zien vervallen. Andere tafereelen lijden in eenige détails aan dergelijk euvel. Zoo werd het tooneel bij den Paus voor mij vrij wel bedorven door het ongegeneerde zich gebaren èn van Franciscus, die den hoogen trap naar 's Pausen troon soms scheen te gebruiken om zich wat te verpoozen, èn vooral van de in al die witheid zoo schrikkelijk roode kardinalen met hun nog verschrikkelijker drukte. Maar wellicht lag dit aan de uitvoering. Het was de eerste, die ik bijwoonde, en het tafereel van Franciscus bij den Paus was niet het éénige, dat bij die gelegenheid rommeliger indruk gaf dan zeker bedoeld was. 't Is trouwens geen kleinigheid om met dilettanten een spel zoo grootsch en zoo fijn gedacht tevens als dit te geven. Deze omstandig- | |
| |
heid in aanmerking genomen, mag ook van de eerste opvoering met lof worden gewaagd.
Een paar maal ben ik diep onder den indruk geweest. Vooral bij het tafereel, waarin Franciscus voor het machtige crucifix in San Damiano zijn ziel uitstort. Ook, zij het niet zoo volkomen, bij Franciscus' prediking voor het volk. Dat is prachtig in elkaar gezet en was, over 't geheel genomen, meesterlijk spel, zoo van de hoofdfiguur als van de ondergeschikte spelers.
Over die scène in San Damiano heb ik toch nog eene bemerking. Niet over de scène op zich, maar over haar verband met de beide volgende tafereelen. Dat de ontwerper Franciscus hier aan den voet van het kruis de kracht laat putten, zichzelf te overwinnen tot den dienst der pestlijders en melaatschen, moge een historische onnauwkeurigheid wezen, doch is er dan eene, die gemakkelijk te vergeven valt. Al was het slechts, omdat zij Dr. Felix Rutten bezield heeft tot de prachtverzen:
Laat mijn duister toch den luister
Hef mijn zwakheid tot de strakheid
Uw erbarmen zij mij, arme,
Doch wat mij een fout toeschijnt, is, dat allebei de volgende tafereelen, èn het bezoek aan het leprozenhuis èn de kerkebouw, zoo ongelijksoortig als ze zijn, door deze scène moeten gemotiveerd worden. Dit kan in mimische voorstelling niet anders dan verwarring stichten bij den toeschouwer.
Een teleurstelling was het slottafereel, de verheerlijking, niet in uitvoering maar in opzet. De fijne kunstzinnigheid der overige tafereelen had hier, naar het scheen, de verlegenheid door het onderwerp gebaard niet te boven kunnen
| |
| |
komen. Wat deden toch in 's hemels naam die Clarissen op de hoogte van Franciscus' eigen glorie, terwijl zijn broeders in een lagere sfeer moesten blijven? Was dat wellicht om haar mooie witte mantels? De teleurstelling werd er niet minder door, toen het gordijn weder openging, om de spelers in de gelegenheid te stellen de hulde van het publiek in ontvangst te nemen en de geheele apotheose, de hoog verheven Clarissen bovenaan in levendige beroering geraakte van voldaanheid over het bereikte succes. De roomsche blijdschap moest toch somtijds zich eenige beperkingen weten aan te leggen.
Een afzonderlijk woord, al zij het kort, dient gewijd aan de allegorie van Franciscus' Zonnezang. De ontwerper schuift haar als een intermezzo tusschen de overige tafereelen en heeft haar opgevat als een ballet. Zoo ergens dan bereikte hier het schouwspel een pracht, die het tot een waren lust der oogen maakte, en tevens een zinrijkheid, die het genot der zintuigen geheel vergeestelijkte. Dat de uitvoering te kort schoot aan de fijnheid der bedoelingen, kan niet verwonderen. De choreïsche eischen, die dit ballet stelt, zijn voor dilettanten waarlijk niet gering. Ook wat ik heb zien praesteeren, hoe onvolmaakt het ook was, doet vragen: hoe is 't mogelijk dat Lili Green dit met haar veelsoortig gelegenheidspersoneel heeft bereikt! Maar ik heb iets tegen het tafereel zelf. Het is als intermezzo bedoeld en mag ook niet anders dan als zoodanig bedoeld wezen, doch het doet niet duidelijk genoeg aan als tusschengeschoven episode en verbreekt aldus de harmonische éénheid. Daar zal wel moeilijk iets op te vinden zijn het duidelijk af te scheiden - want 't is pantomime tusschen pantomime -; maar 't was toch wel wenschelijk iets te vinden, waardoor de onwerkelijkheid der allegorie zóó sterk getypeerd wordt, dat de onwerkelijkheid van het gebarenspel er alledaagschheid bij lijkt.
Een enkel woord over den inleidenden en toelichtenden tekst. Dr. Felix Rutten heeft voor elk tafereel een proloog in proza geschreven, waar de onder het tafereel in muziek
| |
| |
verklankte verzen ingeweven zijn. Zoowel uit het proza als uit de verzen heb ik mij veroorloofd in het voorgaande eenige trekken door aanhaling onder de oogen te brengen. De verzen zijn doorloopend zeer fraai, zoo van zin als van klank. Eenig bezwaar heb ik slechts tegen den ‘zang der dartelheid’ bij het eerste tafereel, omdat daar op min en minnekoozen wordt gezinspeeld in een verband, dat de ongereptheid van Franciscus' kinderzin min of meer in verdenking brengt. Het proza echter had ik dikwijls eenvoudiger en ingetogener gewenscht, De woordkunst had hier geheel verborgen moeten blijven.
Haast onverdeelden lof verdient de muziek van den Heer Ant. Averkamp. Het fijne coloriet der instrumentatie, de machtige expressie van de koorzetting, de nobele distinctie der muzikale gedachten, heeft mij zoo geboeid, dat ik meermalen het schouwspel er bij vergat. Een misvatting van de inspiratie lijkt mij het Marialied van den herdersknaap. Niet deze pathetische ontboezeming van de solosopraan, maar iets als de robuste naïeveteit van den Hirtenknabe uit Tannhäuser zou ik hier gewenscht hebben. Een tekort van inspiratie is verder het begin der instrumentale inleiding op de scène van den Monte Alverna. Dat is niet mysterieus genoeg. In verdere ontwikkeling echter, daar waar zij langzaam aan het palestrijnsche Sanctus begint voor te bereiden, wordt de toonzetting beteekenisvoller.
Van bijzondere schoonheid is het ‘Miserere, God en Heere’, bij het derde tafereel, door den solotenor trouwens ook prachtig gezongen. De inspiratie staat hier onder den diepsten indruk van het Gregoriaansche Mihi autem absit, dat volgen gaat, en het is een hoog genot hier in de smartelijke bewogenheid van het oogenblik reeds te voelen aankomen de goddelijke vertroosting van het woord en de accenten des H. Geestes.
Een dergelijk gemak van dezen componist, om in moderne toonspraak te praeludeeren op klanken uit het verre verleden, vertoont de instrumentale inleiding bij no X, Franciscus bij
| |
| |
den Paus, waar het orkestspel allertreffendst de stemming voorbereidt voor het machtige Tu es Petrus van Palestrina.
Eindelijk hangt mij nog bijzonder bij het slotkoor, het koor der verheerlijking, een toonzetting van grootschen, van waarlijk genialen opbouw en bewonderenswaardige uitwerking. De uitvoering, die overigens aan redelijke eischen voldeed haperde hier eenigszins, misschien door de zenuwachtigheid wegens het late uur. Maar deze onvolmaaktheid kon niet beletten, dat men van de voortreffelijkheid der compositie een diepen indruk medenam.
Behalve uit de toonzetting van den Heer Averkamp, uitgevoerd door diens a cappella-koor en een niet onverdienstelijk orkest van dilettanten, bestaat het muzikale gedeelte nog uit bovengenoemde Palestrina compositie en eenige gregoriaansche gezangen, welke laatsten ter uitvoering zijn toevertrouwd aan het jongenskoor van Rector Beukers. Deze gregoriaansche gezangen zijn zeer treffend aangebracht en op den avond, dat ik het spel bijwoonde, hebben de jongens over 't algemeen heerlijk gezongen. Trouwens Rector Beukers is even smaakvol koorleider als stijlvol gregoriaan.
Wij hebben in dit gebarenspel zeker ‘iets eigens’ gekregen, zooals de ontwerper het noemt. Iets van niet geringe kunstwaarde eveneens, gelijk het kunstzinnige publiek, dunkt mij, wel erkennen zal.
Te hopen is nu maar, dat zich aan dit nieuwe genre geen andere navolgers wagen, dan die in kunstvermogen niet al te ver onder dezen ontwerper, dezen componist en dezen dichter staan.
J.A.S. van Schaik
| |
Sint Franciscus-gebarenspel, tekst van Dr. Felix Rutten.
Een dichterlijken tekst te schrijven voor een spel, waarvan de hoofdbeteekenis liggen moest in het zichtbare deel, was voor Dr. Felix Rutten een even eigenaardige als belemmerende opgave. Van te voren zat hij gebonden aan de door Antoon
| |
| |
Molkenboer schilderlijk ontworpen tafereelen. Niet het woord dus was hier uitgangspunt van het dekor, maar enkel, mèt de muziek, illustratie van het scenario en de stomme handeling. Lijnrecht tegen haar gewoonte moest de poëzie, die vooral op het tooneel te héérschen pleegt, hier dienen. Niet een bestaand drama werd aangekleed en uitgebeeld, maar de door een plastisch artist opgebouwde tooneelen, groepen en momenten vroegen een sober-beschrijvenden, lyrisch-verklarenden uitleg. Beteekenden dus de voorstellingen van 't ‘schilder-spel’ bewegelijke schilderijen, de tekst van den dichter bleef vanzelf gebonden binnen de eenmaal vaststaande grenzen van gedichten ‘bij de platen’.
De rijpe Rutten, die na zijn lyrische jeugd geleidelijk naar het drama overging, was wel de aangewezene om dezen tekst met zijn zóó bizondere eischen te schrijven. En hij, die Sint Franciscus in het onvergetelijk Assisië ontmoet had, die de zoete poëzie der Fioretti niet minder genoot dan de teedere bekoorlijkheden van 't lieve Umbrië, hij moest bij de prachtig gekozen tafereelen uit het heilige heldenleven van den ‘troubadour Gottes’ zijn even rappe als vruchtbare pen wel makkelijk laten neerschrijven wat nù van hem verwacht werd. Zoowel in de proza-gedeelten als de verzen lijkt me z'n werk dan ook volop ‘poëtisch’. Het vereischte kontingent van dichterlijke zinnen is volkomen aanwezig. De bekoorlijkste woorden van onzen taalschat heeft Felix' vaardige hand als een krans van roode rozen saamgevlochten. Hij heeft gezorgd voor kleurigheid, voor schakeering, voor artistiek effekt. Op alle snaren meester, plooide hij zijn rythmen en strophen in telkens wisselende vormen. Om geen woorden of rijmen verlegen laat hij ze klinken, ja klankrijk klinken van vers tot vers. Alleen de ‘zonnezang’ is niet berijmd, die trouwens in 't oorspronkelijk ook maar enkele eind-rijmen heeft en meest assoneerende klanken, door Guido Gezelle meesterlijk nagevolgd. Dat van Franciscus' eigenaardig zangerige binnenrijmen:
‘Et ellu ebellu eradiante cum grande splendore’,
| |
| |
en
‘Edello ebello et iocundo et robustoso et forte’
bij Rutten evenmin als bij Gezelle iets terecht komt, zal niemand verbazen, maar hinderlijker vind ik, dat Felix' vertaling op 't eind bijna heelemaal in eigen fantasie verloopt of liever in Molkenboers fantasie, die de ‘diversi fructi con coloriti fiori et herbe’ voor zijn kleurig intermezzo niet alleen tot rozen en papavers, maar ook tot vlinders uitbreidde. Onze nieuwste overzetting van Franciscus' onvertaalbaren zonnezang lijkt nu heelemaal op een verandering van wijn in water.
Overigens vind ik Rutten in zijn zuiver beschrijvende gedeelten verreweg het best. Er staan regels tusschen zijn proza-tekst, die innerlijker poëtisch zijn dan menige gladde, maar leege stroof. Denken we bij het Vogellied weemoedig aan Vondels ‘Wiltzangh’; waar Felix met zijn rijpe verven schildert, lijkt hij vaak een dankbaar Vondelzoon:
Hoe bloeit opnieuw het evangelisch wonder
In 't groene dal der Umbrische landouw.
Hoe gaat de dag van strijd en hartstocht onder
En duikt zijn fellen gloed in droom en dauw.
Maar ook in dit:
Deez' dood voor God gedragen
En bloeit tot Zijn behagen
is letterlijk Vondel en tòch geen plagiaat.
Het blijft jammer, dat de knappe tekst door het spel zelf in 't gedrang kwam. Gingen de verzen in de muziek verloren, apart konden ze, na de eerste vertooning, evenmin voluit gedeklameerd worden als het proza, wijl het publiek
| |
| |
zich niet gekomen toonde om te hooren maar om te zien. Nooit is den naam schouwburg of theater (immers van 't Grieksche theastai = zien!) zooveel recht gedaan als door dit gebarenspel, dat, in hooger zin, naast ‘schilder-’ ook ‘kijk-spel’ mag heeten. Het gevolg is, dat de hier dienende kunsten, en met name de Poëzie, een beetje werden behandeld als Asschepoester. Maar dit feit hebben we mèt de zoo grootsch opgezette en mooi-geslaagde poging, om het katholiek tooneel tot hooger plan te heffen, gedwee te aanvaarden - en 't verhindert allerminst, den prettigen, hier en daar zeer schoonen arbeid van Felix Rutten op zich zelf te lezen.
B.H. Molkenboer O.P.
|
|