| |
| |
| |
Het collectieve arbeidscontract in de typografie
DE katholieke levensbeschouwing verwerpt principieel den klassenstrijd; ze zou dien hoogstens kunnen aanvaarden als voorbijgaand feit, maar nooit als algemeen leidend beginsel in de ontwikkeling der geschiedenis; want welke ook de natuurwetenschappelijke beschouwing moge zijn over de onderlinge verhoudingen in het rijk der redelooze wezens, in de maatschappij der vrije en zedelijk-handelende menschen houdt de Katholiek het ideaal eener hoogere eenheid omhoog en blijft hij gelooven aan de oplossing van conflicten en belangenbotsingen in de practische beoefening der Christelijke liefde. Het is niet te ontkennen, dat het verloop der economische gebeurtenissen van de laatste eeuw allesbehalve bevorderlijk was voor het geloof in dit Christelijk ideaal. De klassenstrijd werd overal op z'n felst gestreden. De bekoorlijke vrijheidsgedachte, overgebracht op economisch gebied, had 'n tijd lang de geesten meegesleept, en in verbinding met de snelle ontwikkeling der techniek de productie tot ongekende hoogte opgevoerd, maar spoedig bemerkte speciaal de arbeidende klasse, dat die hooggeroemde economische vrijheid haar lusten en haar lasten zeer ongelijk verdeelde. Maar toen men het bemerkte was het al te laat; de scheiding tusschen kapitaal en arbeid was reeds te ver gevorderd, de klove tusschen beide te breed, dan dat men hopen wilde, met welwillende handen alleen elkander nog te bereiken. Hadde men toen een eenheid van levensbeschouwing gehad in de Christelijke leer van de liefde, wie weet of de kracht van dit beginsel niet veel had voorkomen, maar nu ook deze laatste grondslag van eenheid aan de volkeren ontbrak, scheen er niets anders over dan te strijden om wat men langs anderen weg niet bereikbaar achtte. Zoo ontstond uit de woedende wanhoop de klassenstrijd.
Het is de groote ideologische fout van Marx geweest, dat hij het toevallige feit van den klassenstrijd voor een beginsel en een blijvend dogma heeft aangezien, zooals trouwens ook de revolutionairen der achttiende eeuw practische eischen van
| |
| |
het oogenblik tot absolute, wijsgeerige menschheidsdogma's verhieven. Maar de ontwikkeling der feiten stoort zich niet aan deze theoretici, en de ecomische wetenschap in haar huidigen stand biedt reeds voldoenden grond om den klassenstrijd als beginsel onwaar te stempelen, en de oplossing der sociale kwestie, in zooverre er van een oplossing sprake kan zijn, te zoeken in de richting, welke door de Christelijke liefdeleer reeds lang te voren intuitief is vóórgevoeld. Het is inderdaad hoogst merkwaardig te constateeren, dat onze Katholieke sociologen reeds jaren lang naar de collectieve arbeidscontracten en de scheidsgerechten en naarde wettelijk-gesanctioneerde beroepsstanden hebben heengewezen, terwijl het feitelijk verloop der economische gebeurtenissen aantoont, dat we inderdaad meer en meer die richting ingaan.
Een hoogst merkwaardig voorbeeld daarvan hebben we in het onlangs afgesloten collectief arbeidscontract tusschen de drukkerspatroonsbonden aan de eene zijde en de verschillende vakorganisaties in hetzelfde bedrijf aan den anderen kant, waardoor derhalve het geheele georganiseerde typografisch bedrijf in Nederland wordt omvat. Ongetwijfeld bestaan er reeds talrijke andere collectieve contracten, en iedereen weet dat deze speciaal in Duitschland reeds tot hooge ontwikkeling gekomen zijn, maar het merkwaardige en heel bizondere aan het contract, dat we thans bespreken, is dit, dat het, in ons land althans, het eerste is hetwelk verschillende veel omstreden vraagstukken tot een radicale en gelukkige oplossing brengt, en in zich al de elementen draagt waaruit organisch en als uit een levende kiem omhoog kan bloeien wat men wel eens den Christelijken toekomststaat heeft genoemd. Het is allereerst aan den practischen blik, den scherpen werkelijkheidszin en het tactisch optreden van onzen jongen, katholieken economist, Mr. J.A. Veraart, te danken, dat deze regeling tot stand kwam; hij was de vertrouwensman van den Nederlandschen Bond van Boekdrukkerijen, en is het thans, na en door dit collectief contract, ook van den Katholieken en den Christelijken Patroonsbond geworden,
| |
| |
hetgeen evenwel niet belet dat hij blijkbaar ook het volle vertrouwen der arbeidersorganisaties geniet. Zóó alléén was het trouwens mogelijk dat deze regeling tot stand kwam, welke een van de meest merkwaardige verschijnselen is op economisch gebied in ons land, en welke door haar practisch-maatschappelijke beteekenis ruim opweegt tegen het schrijven van een katholiek-sociologisch boek.
Het ligt natuurlijk niet in mijn bedoeling, hier een uitvoerige en volledige beschrijving van het bedoelde contract te geven; vooral de bepalingen van technischen aard kunnen alleen hen interesseeren, die van nabij bij het vak betrokken zijn. Ik wil hier alleen die punten naar voren brengen, welke dit contract tot een eenling maken in ons land en ten volle de algemeene beschouwingen rechtvaardigen, welke wij er boven aan hebben gewijd. Op de eerste plaats komt daarvoor in aanmerking de regeling van het verplichte lidmaatschap der diverse organisatiën. Art. 37 bevat er verschillende bepalingen over, welke alle de verplichting om tot een der bestaande organisatiën van wederzijdsche contractanten te behooren of alsnog toe te treden, zoo sterk mogelijk aanschroeven. Niet enkel immers verplichten zich de contractanten beiderzijds geen dienstbetrekking te aanvaarden dan met georganiseerden, maar zelfs moeten zij ontslag geven, respectievelijk de dienstbetrekking opzeggen aan diegenen welke, thans ongeorganiseerd, niet vóór den eersten Mei 1917 tot een der bestaande organisatiën zijn toegetreden. Eveneens zal men in het vervolg beiderzijds na bepaalden opzeggingstermijn van veertien dagen de dienstbetrekking moeten afbreken met of bij dengene die om welke reden dan ook ophoudt lid zijner organisatie te zijn, tenzij hij onmiddellijk in een andere organisatie der contractanten overtreedt. Het lidmaatschap van een der bestaande bonden wordt dus zoo streng mogelijk verplicht gesteld en de verplichting zelf zoo ver mogelijk uitgestrekt en zoo sterk mogelijk gesanctioneerd. Practisch moet dit dan ook uitloopen op een volledige organisatie van het geheele typo- | |
| |
grafisch bedrijf; slechts de allerkleinste, alléén-werkende patroons, bij wie stakingen dus zijn uitgesloten, zullen zich misschien voorloopig nog buiten de organisatie kunnen handhaven, maar heel lang kan ook dit niet duren wegens de pressie welke de
organisaties door hun contracten met aanverwante vakken op hen kunnen uitoefenen.
Over het vraagstuk van het verplichte lidmaatschap speciaal der vakorganisaties is reeds heel wat geschreven. In onze Katholiek-sociale litteratuur vindt men er menige beschouwing aan gewijd, waarbij evenwel veel meer de rechts-, of wenschelijkheids-vraag wordt behandeld van den staatsdwang dan van den zijdelingschen dwang der organisaties zelf; wie evenwel het eerste principieel aanvaardt, kan naar mijne meening het laatste niet meer ontkennen. Een gevaar is er ongetwijfeld in gelegen. Iedereen voelt tot welk een enorme macht in den Staat dergelijke organisaties met hun verplicht lidmaatschap kunnen worden, en al zou zulk een macht in de handen van een enkeling ongetwijfeld veel gevaarlijker zijn, dan nu ze berust bij een vereeniging van bonden, welke uit zoo geheel verschillende elementen bestaan, toch kan op den duur de Staat er zich niet aan onttrekken, hier regelend en ordenend op te treden. De eisch van het verplichte lidmaatschap kan men moeilijk meer missen; wel is ze blijkens de ervaring voor het eerlijk onderhouden der collectieve contracten niet beslist noodzakelijk, maar het moet toch een zaak van algemeen belang genoemd worden, dat zoo mogelijk het bedrijf in zijn geheel niet meer door de macht van staking en uitsluiting, maar door het recht van het contract worde beheerscht. Daartoe evenwel is het verplichte lidmaatschap vrijwel onmisbaar, en nu is het maar de vraag of dit door de wet dan wel door den zijdelingschen dwang der organisaties zelf wordt ingevoerd. Nu lijkt ons het laatste verreweg het meest verkieslijk; het is maar gelukkig, dat de wetgever van het arbeidscontract heeft weten weerstand te bieden aan den aandrang van sommigen, om ook het collectieve arbeidscontract onder de
| |
| |
wet te stellen, meer dan hij deed, want daardoor zijn de organisaties nu hoofdzakelijk op zich zelf aangewezen, en dat prikkelt hun energie en dat maakt hun groei misschien wel wat langzamer maar daarom ook des te steviger en gezonder. Het typografisch bedrijf geeft er het voorbeeld van, en we achten dit voorbeeld daarom des te gelukkiger, omdat naast den strengen organisatie-dwang toch de volkomen vrijheid van organisatie-vorm is gehandhaafd, zóó zelfs dat contractueel de werkgevers geenerlei invloed mogen uitoefenen op hunne werknemers om hen de eene organisatie boven de andere te doen verkiezen (art. 37 al. 1.), en dat onderling de arbeiders zich verplichten niet te pogen met oneerlijke middelen leden van andere bonden naar den hunnen te doen overgaan (art. 39, (8), e.). Zoo hebben we hier als in de kiem aanwezig, wat onze katholieke sociologen algemeen als ideaal van de organisatie der beroepsstanders stellen.
Een tweede merkwaardigheid aan dit nationale collectief arbeidscontract is de instelling en de werking van het verplichte scheidsgerecht. Boven hebben we reeds met een enkel woord er aan herinnerd, dat de wet op het arbeidscontract de collectieve arbeidsovereenkomst zoo goed als onaangeroerd laat. Inderdaad lag het oorspronkelijk in de bedoeling des wetgevers, haar in geen enkel opzicht in zijn regeling te betrekken, maar later is hij voor den aandrang geweken en heeft als artikel 1637n opgenomen de volgende bepaling:
‘Elk beding tusschen den werkgever en den arbeider, strijdig met eene collectieve arbeidsovereenkomst, door welke zij beiden gebonden zijn, zal op de daartoe strekkende vordering van ieder dergenen, die bij de collectieve arbeidsovereenkomst partij waren, met uitsluiting evenwel van den werkgever zelven, worden nietig verklaard.’
Theoretisch moge dit artikel de collectieve arbeidsovereenkomst vrij sterk sanctioneeren, in de praktijk van het bedrijfsleven kan men er weinig mee doen, zoolang men is aangewezen op de lange en omslachtige procedure, welke vooral in civiele processen te doen gebruikelijk is. En dat
| |
| |
is eigenlijk maar gelukkig, want nu is men ook hier gaan omzien naar eigen rechtssanctie, en zoo is in het Nederlandsch typografisch bedrijf de instelling van het scheidsgerecht ontstaan. Te oordeelen naar de theoretische beschrijving ervan in het contract en naar de vruchten, welke het in een praktijk van de drie afgeloopen jaren heeft afgeworpen, mag men het alleszins een model noemen. Dit scheidsgerecht loopt over twee instantiën; de eerste instantie van rechtspraak wordt gevormd door de zoogenaamde districtscommissie, welke uit een gelijk aantal van werkgevers en werknemers in het betrokken district is samengesteld. Daarboven als een hooger beroep, niet van den aanklager zelf, maar van de districtscommissie, staat de Centrale Commissie, welke eveneens uit een gelijk aantal werkgevers en werknemers gevormd wordt; ze telt tien leden en evenzooveel plaatsvervangende leden, van welke, gelijk gezegd, vijf van arbeiders- en vijf van patroons-zijde worden aangewezen; deze aanwijzing zelf geschiedt volgens een billijke verhouding van de grootte der bestaande bonden. Het is nu deze Centrale Commissie, welke in hoogste ressort beslist over de geschillen, die de districtscommissiën haar te beslissen voordragen; zij geeft in hoogste instantie uitlegging van de contractsartikelen, legt zonder dat hooger beroep mogelijk is de in het contract bepaalde straffen op, kortom ze is in den vollen zin van het woord een rechtscollege, dat in het bedrijf over een macht beschikt, welke de gewone rechter daarover nooit zou kunnen uitoefenen. Bijgestaan door haar twee secretarissen, van welke Mr. Veraart die der werkgeversbonden is, biedt ze tevens den besten waarborg, dat de zaak waarlijk van alle kanten wordt bezien en dat alle partijen ten volle worden gehoord. We kunnen hier niet dieper op bizonderheden van dit eigen-gemaakte rechtscollege ingaan, maar het boven-vermelde mogen volstaan om de volle aandacht te doen vestigen op dit hoogst merkwaardig
instituut in ons Nederlandsch bedrijfsleven. En dat we hier niet enkel hebben eene regeling, welke theoretisch en op papier mooi
| |
| |
is uitgedacht, zonder practische waarde in de volle woeling van het moderne bedrijfsleven, moge blijken uit het feit dat in de afgeloopen drie jaren van de vier-honderd-vijf-en-twintig beslissingen er vier-honderd-twee-en-twintig met algemeene stemmen genomen werden.
Ten slotte zouden we hier nog gaarne willen wijzen op de algemeen sociaal-economische beteekenis, welke een collectieve arbeidsovereenkomst als deze voor ieder die zien kan bezit. Men behoeft inderdaad geen arendsoogen te hebben, om het breede en diepe perspectief te zien dat ze biedt, en wanneer we er thans ruimte en tijd voor beschik baar hadden, zou het waarlijk de moeite loonen er een heel artikel apart aan te wijden. We bedoelen het fameuze beginsel van den klassenstrijd, dat in deze collectieve overeenkomst niet alleen is losgelaten, maar door de feiten zelf als onwaar en onreëel wordt aangetoond. De gewone collectieve contracten kan men nog beschouwen als een soort van wapenstilstand tusschen partijen, die zich het recht niet uit handen geven om na afloop der overeenkomst den strijd met nieuwe kracht te hervatten, maar deze collectieve arbeidsovereenkomst in het typografisch bedrijf onderbreekt niet slechts den klassenstrijd, schort hem niet enkel op, sluit niet een tijdelijken en eigenlijk slechts schijnbaren vrede, maar verlegt den strijd naar een heel ander terrein, verandert hem van karakter en wezen, doet hem ophouden de fameuze klassenstrijd te zijn in den waren zin van het sociaal-democratisch vooroordeel. Wat toch is het geval? Zooals ieder gemakkelijk controleeren kan, biedt het contract speciaal aan de arbeiders aanzienlijke voordeelen. Voor de ongeveer vijftien duizend arbeiders beteekent de overeenkomst een jaarlijksche loonsverhooging van niet minder dan drie millioen gulden, nog ongerekend de vermeerdering hunner vacantiedagen, de regeling van overwerk, ziekte-uitkeering enz. Al deze hoogere onkosten moeten natuurlijk, zooals van zelf spreekt, uit het bedrijf komen; en wat gebeurt er nu? De arbeiders, óók de aangeslotenen bij het N.V.V., stellen zich niet op het standpunt van klassenstrijders, die hun loonsver- | |
| |
hooging afnemen van de meerwaarde der kapitalisten, maar ze zeggen integendeel bij contract
hun onvoorwaardelijken steun toe bij de handhaving van de prijstarieven, welke, blijkens reeds gedane aankondiging in de bladen, eveneens zeer aanzienlijk worden verhoogd. Hier is geen schijn meer van den socialistischen klassenstrijd; de arbeiders verklaren zich hier zoo solidair mogelijk met de patroons; ze geven zoo duidelijk mogelijk te kennen dat ze geen tegenstrijdige, maar integendeel evenwijdige belangen hebben mèt de kapitalisten bij de waarde van het product, en ze willen in een zoo hecht mogelijke organisatie, één in streven met de patroons, deze waardebepaling handhaven en verdedigen tegenover de consumenten. De strijd is dus verlegd; hij gaat niet meer tusschen patroons en arbeiders onderling, maar tusschen deze aan de ééne zijde en de consumenten aan den anderen kant. Dat is dus heel geen klassenstrijd meer, en dit eene feit bewijst reeds afdoende dat de klassenstrijd inderdaad nooit geweest is die principieele en natuur-noodzakelijke tegenstelling, inhaerent aan de kapitalistische productiemethode, gelijk ze door de sociaal-democratische theorie altijd werd gepredikt, maar dat hij niets anders was dan de in een bepaalden vorm zich openbarende belangenstrijd, welke er altijd wezen zal tusschen twee menschen die het over ééne zaak moeten ééns worden. Als het collectieve arbeidscontract in de Nederlandsche typografie geen andere verdienste had, dan aan de economische wetenschap dit feit te hebben bijgebracht, dan zou het daarom alleen reeds de toejuiching verdienen van allen, die in de onware theorieën der sociaal-democratie een gevaar zien voor de maatschappij.
We willen dit artikel niet besluiten zonder een woord van oprechte hulde aan de organisaties van beide zijden, die door hun model-contract den weg tot een vreedzame ontwikkeling van ons Nederlandsch bedrijfsleven hebben aangewezen, en niet het minst aan den kundigen Mr. J.A. Veraart, die van heel deze beweging de ziel is geweest.
fr. G. Vrijmoed o.f.m.
|
|