diep geschaamd zouden hebben. Men beschouwt de gevangenis niet meer als een voor het leven onuitwischbare schande, doch als een onaangename omstandigheid, die nu eenmaal aan het bedrijf vastzit. Aan de Rechtbank te Arnhem alleen lagen onlangs ongeveer 10.000 smokkelzaken op berechting te wachten. En de meeste dier zaken eindigen met gevangenisstraf. Het jammerlijke van deze soort van bestraffing is daarenboven nog, dat hij die er mede heeft kennisgemaakt, er voortaan op bedacht is, het zóó aan te leggen, dat hij zelf buiten schot blijft, doch dat anderen het risico loopen. Zoo maakt het strenge straffen indirect weder nieuwe slachtoffers. Voeg daarbij, dat in het algemeen de grooten, die het meest verdienen, achter de schermen werken, en de minder gesitueerden tegen grove betaling het eigenlijke gevaar laten loopen.
Het droevigst is echter, dat deze hartstocht de vrouw in massa heeft medegesleept. De vrouw, de verpersoonlijking van de deugd, bestemd om het jonge geslacht in alles wat edel is en goed op te voeden en op te leiden, zij gaat thans voor in het plegen van het kwaad. Bij honderden en honderden zijn de vrouwen en meisjes haar begrip van eer en fatsoen kwijt. En waar zij vaak haar avontuurlijk en heimelijk bedrijf te samen met mannen van allerlei gading, bij avond en ontij uitvoeren, behoef ik niet te wijzen op het zedenbederf in engeren zin, hetwelk daaruit weder voortvloeit. Men aanschouwe de tientallen van kinderen, die dagelijks onze rechtszalen moeten binnentreden, om te beseffen, hoe jammerlijk een deel van ons volk aan ontaarding ten prooi is.
En wat geschiedt er met het geldelijk profijt van dit heillooze gedoe? In praal en weelde, in brasserij en lichtzinnigheid wordt het verdaan. De komende jaren zullen wel schril de reactie op dat alles vertoonen. Godsdienstzin, eerlijkheid en betrouwbaarheid zullen een sterken knak gekregen hebben.
Zoo zal het einde van den oorlog ook een zedelijke uitkomst voor ons volk beteekenen.
Dat God ons dit het nieuwe jaar brenge!
Arnhem.
J.R.H. van Schaik