De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Boekbespreking‘De nieuwe Wijsbegeerte’, een studie over Henri Bergson, door Dr. J.E.H.J. Hoogveld - Utrecht Dekker en Van de Vecht, 1915.DIT boek is een uiterst actueele, frisch en pittig geschreven studie over H. Bergson en zijn stelsel. Bij aandachtige lezing blijkt, dat de kundige schrijver zich goed heeft ingewerkt in Bergson's gedachtenwereld en tevens nauwkeurig op de hoogte is van de litteratuur der nieuwe wijsgeerige richting. Men verwijt den Katholieken wijsgeer nog zoo vaak achterlijkheid, wijl hij maar niets schijnt te kennen dan het verouderde Thomisme, voortsuffend in een muffe middeleeuwsche atmosfeer. De studie van Dr. Hoogveld is weer een flink doorslaand bewijs te meer voor de ongegrondheid van dergelijke beschuldigingen en hoe de nieuwste uitingen van het menschelijk denken, van welke zijde zij ook mogen komen, zakelijk en onpartijdig worden bestudeerd en beoordeeld, zelfs door seminarieprofessoren.Ga naar voetnoot1) Het is zoo gemakkelijk om zonder zweem van bewijs te verklaren, dat het Thomisme verouderd is. Er is evenwel een hemelsbreed verschil tusschen oud en verouderd. Het Thomisme is zeker oud en slaat zelfs zijn wortels in den bloeitijd der Grieksche intellectueele beschaving, doch een wijsgeer behoort niet te vragen, of een stelsel nieuw of oud is. Echte wetenschap is geen kleed, dat verslijt. Hierop komt het slechts aan, of het aangeprezen stelsel waar dan wel valsch is. En nu weten we toch wel, om met Mgr. Dr. Sentroul te spreken, dat men zelfs in de twintigste eeuw bij electrisch licht ongerijmdheden kan neerschrijven en grootsche, ware gedachten bij het schijnsel van een middeleeuwsche vetkaars. Vooral geldt dit in de wijsbegeerte. Want het gaat hier niet voornamelijk over een kennis van verschijnselen en wetten, die staat of valt met nauwkeurige, laboratorische onderzoekingen, maar over een wetenschap, steunend op redeneering uit zeer eenvoudige, nuchtere, doch voor een scherpen geest veel omvattende feiten - facta pinguia - van in en uitwendige ervaring. Zeker St. Thomas kende b.v. de fijne instrumenten niet, door welke wij in onze laboratoria van experimenteele zielkunde de stoffelijke zijde van ons zieleleven en een zekere psychophysische wettelijkheid steeds nauwkeuriger bepalen, ofschoon hij toch ook onder dat opzicht krachtens klare gegevens van | |
[pagina 277]
| |
louter natuurlijk opmerken, zekere besluiten trok, die nog gelden en gelden zullen de eeuwen doorGa naar voetnoot1). Doch wat het metaphysische, ethische en zuiver zielkundige betreft, waar groote diepgang van denken en onwrikbaarheid van redeneering de middelen zijn om de geheimen te openbaren, verscholen in de feiten van een voor ieder toegankelijke empirie, daar stond en staat de Aquiner nog steeds als een koning van denkkracht, wiens bouwwerk de komende tijden niet uit de voegen zullen slaan, opgetrokken als het is uit massieve rotsblokken van onomstootelijke gegevens, met het cement eener weifellooze logika. Dr. Hoogveld heeft er als thomist met zorg naar gestreefd om het systeem van Bergson objectief weer te geven, en de waarde er van zuiver af te wegen naar het gewicht der aangevoerde gronden. Dat hij hierin voor een goed deel geslaagd is, blijkt wel uit de zeer gunstige besprekingen, welke, èn om de zakelijke uiteenzetting, èn om de vaak rake beoordeeling en weerlegging van het Bergsonisme, aan zijn studie werden gewijd. Niet slechts thomisten als professor De Munnynck O.P. en professor Dr. J.V. De Groot O.P., doch ook eerlijke tegenstanders als professor Dr. G. Heymans, hebben de studie over Bergson hoog geprezenGa naar voetnoot2). De schrijver verdeelt zijn boek in vier hoofdstukken, nl. 1e Bergson en zijn milieu, 2e Hoofdlijnen van het systeem, 3e Beoordeeling van het Bergsonisme, 4e Algemeene waardeering van Bergson en de wijsgeerige stroomingen. Bergson en zijn milieu worden ons duidelijk en levendig geteekend. Hier blijkt terstond de groote vaardigheid van Dr. Hoogveld in het keurig verwoorden van zijn gedachten. Men leest de bladzijden alsof men genoot van een scherpe, van leven tintelende film. De verscheidene hoofd- en nevenoorzaken van den grooten opgang, die het Bergsonisme maakte, worden zeer juist aangewezen. Het stelsel is opgegroeid en geheel aangepast aan de behoeften van onzen tijd, en schijnt het antwoord te geven, waarnaar zeer vele, zoekende geesten hongeren. Hiervan afgezien is het stelsel mede op zichzelf een gewichtige ideeënconstructie, het werk van een echten denker, dat tevens lijkt te harmonieeren | |
[pagina 278]
| |
met de nieuwste uitkomsten der natuurwetenschappen. Bij dit alles komt dan nog, dat de meesterlijke litteraire vorm, waarin de wijsgeer van ‘la philosophie nouvelle’ zijn gedachten uitbeeldt de meeste lezers en hoorders betoovert en hypnotiseert. Het tweede en derde deel der studie, de uiteenzetting en kritiek van het Bergsonisme worden door prof. De Groot te recht geprezen als een degelijke dienst bewezen aan het wijsgeerig inzicht. Wat het verzoek van den schrijver betreft, dat de lezers hem de veelvuldige aanhalingen van Bergson's eigen woorden zullen ten goede houden, kan hij volkomen gerust zijn. Citaten, vooral als zij goed gekozen zijn, pleiten voor inzicht van een systeem, en kunnen het vaak nader tot de lezers brengen dan het filtreeren van andermans gedachten door de zeef van ons eigen brein. Enkele zijden van het Bergsonisme worden zeer helder belicht. Als voorbeelden van goede uiteenzetting wijzen we op de verklaring der intuitieleer en der vrijheidstheorie. In den aanvang van het tweede hoofdstuk stieten we echter op een stelling, welke onzes inziens, minder juist werd opgezet. De geachte schrijver zegt, dat het noodzakelijk is, ‘vóór alle metaphysische vragen, beteekenis en waarde van onderzoeken en kennen vast te stellen’Ga naar voetnoot1). Verder heet het, dat we eerst het fundament dienen te leggen, waarop het metaphysische gebouw kan worden opgetrokken, willen we ons niet schuldig maken aan een ‘formidable a priori’. Het fundament moet gelegd worden door de kenniskritiek. Verstaat men onder kenniskritiek het bepalen der objectieve of subjectieve waarde onzer kennis, dan kunnen wij hierin niet instemmen met den geachten schrijver. Willen we naspeuren, wat in de kennis uit den kenner, wat uit het gekende voortkomt, de volstrekte of slechts beperkte, relatieve schijnwaarde, dan dienen we eerst en vooral zoo scherp en nauwkeurig mogelijk den inhoud zelve te bepalen der begrippen waarvan we de objectiviteit of subjectiviteit willen aantoonen. Nu is het zeker een groote, misschien wel de grootste fout geweest van zeer vele moderne wijsgeeren, Kant niet uitgezonderd dat zij in hun kenkritische onderzoekingen, slag op slag de | |
[pagina 279]
| |
kenniswaarde hebben afgeleid uit een zeer onvolkomen of valsch gedefinieerden inhoud der begrippen. Willen we weten of de tijd slechts een subjectieve ‘anschauungsform’ is, dan luidt toch de eerste eisch, dat we zoo nauwgezet mogelijk zuiver en zakelijk trachten te preciseeren, wat we eigenlijk onder tijd moeten verstaan en het is een goed wijsgeer onwaardig bij zijn nasporing van de kenniswaarde, uit te gaan van min of meer oppervlakkige en vaak valsche burgermansbepalingen. Hoe paradoxaal het ook klinke, het moderne kritische denken lijdt over het algemeen aan een groot gemis van nauwkeurige kritiek, heeft het intellectueel gewetensonderzoek veel te veel verwaarloosd. Waar het ongeschoolde denken eindigt, berustend in oppervlakkige te goedertrouw definitie's, daar eerst begint de taak van den wijsgeer met wat de Franschen noemen ‘passer les idées au crible’, om in gewetensvolle, jarenlange zelfkritiek onder voortdurende toetsing aan vaste feiten van uit- en inwendige ervaring, den begripsinhoud scherp af te palen; om steeds dieper het bijkomstige weg te snijden en zoodoende ten slotte uitsluitend het wezenlijke en relief, in het volle licht te brengen. Onder dat opzicht heeft er naar onze vaste overtuiging sedert de groote omwenteling der 16de eeuw bij het wijsgeerig denken vaak pauperisme geheerscht Wat Dr. G. Heymans in het bijzonder over Bergson schreef, dat deze tot in de diepste grondslagen van zijn systeem termen gebruikt zonder scherp bepaalden inhoud, lijkt ons volstrekt geen uitzondering.Ga naar voetnoot1) Zoo heeft bv. Kant in zijn beide hoofdwerken gearbeid met begrippen als die van oorzaak en gevolg, zelfstandigheid en bijkomstigheid kennen en willen, vrijheid en noodzakelijkheid, wier bepaling voor een vernuft van zijn kracht veel te oppervlakkig en rondweg gesproken beneden peil is.Ga naar voetnoot2) Op een dergelijke wijze heeft S'Thomas nooit gespeeld met het hoogste en heiligste der natuurlijke menschelijke beschaving. Hem was als vorscher scherp definieeren de voornaamste gewetenszaak, waaraan bij zijn genialen aanleg ook de rijke uitslag ten volle heeft beantwoord. | |
[pagina 280]
| |
De leer over de methode van definieeren behoort bij de Logika, doch het is de taak van den metaphysicus als zoodanig, om volgens die methode te bepalen, wat we eigenlijk te verstaan hebben onder zelfstandigheid en bijkomstigheid, wezen en bestaan, oorzaak en uitwerksel, noodzakelijkheid en toeval enz.... Nu is het voor een goed thomist aan geen twijfel onderhevig, dat b.v. de bezwaren van Hume en Kant tegen de objectiviteit van den inhoud der zelfstandigheidsidee en van het oorzakelijkheidsbeginsel wortelen in een averechtsche begripsbepaling. Hier moet dus op de eerste plaats een degelijke metaphysische kennis het verkeerde recht zetten. De vraag, hoe het zijnde en het wezen in het algemeen zich verhouden tot de logische grootheden van geslacht, soort en verschil (genera, species, differentiae), is toch in den grond ook een metaphysische kwestie, door St. Thomas zoo meesterlijk beantwoord o.a. in zijn keurwerkje ‘de Ente et Essentia’. Het Kantianisme is ook voor alles een valsche oplossing van dat probleemGa naar voetnoot1) Feitelijk is Dr. Hoogveld een te goed thomist, dan dat hij den goeden weg niet zou inslaan, door de scherpe definities der school te stellen tegenover de foutieve bepalingen van Bergson (blz. 97, 111, 126). Zelf schrijft hij dan ook: ‘Slechts een positivistische opvatting van onzen denkinhoud kon aanleiding geven tot de theorie van Bergson over de verarming, de solidificatie, de morcelage, die inhaerent zouden zijn aan ons hoogere kenleven’ (blz. 121). Elders (blz. 126) lezen wij: ‘de vier (vijf) argumenten, de Kantiaansche bewijzen voor de.... leer, dat tijd en ruimte een louter subjectieve.... Anschauungsform is, houden geen stand tegen de peripathetisch-thomistische analyse.’ Deze thomistische analyse veronderstelt toch zeker wel eenige fundamenten van metaphysische kennis. Wij achten het dan ook minder juist te beweren, dat men vóór alle metaphysische vragen beteekenis en waarde van onderzoeken en kennen moet vaststellen en wij betwijfelen het sterk, of men in de algemeene criteriologie een stap vooruit kan zetten zonder te steunen op metaphysische grondslagen. In de weerlegging van het Bergsonisme lijkt ons de uiteen- | |
[pagina 281]
| |
zetting der thomistische leer over het voorwerp van het menschelijk verstand het best geslaagd. Hier heeft Dr. Hoogveld over het geheel uitstekend denkwerk geleverd en we begrijpen ten volle, dat Dr. G. Heymans in zijn beoordeeling kon spreken van een belangwekkende bestrijding van het nominalismeGa naar voetnoot1). Wij kunnen niet hetzelfde getuigen over de behandeling der leer van de verandering en der beweging. Ofschoon zijn studie ook hier veel goeds bevat, had de schrijver, waar het gaat om de kern van het stelsel, de kwestie wel dieper kunnen aangrijpen. Onzes inziens is niet grondig genoeg verklaard, wat eigenlijk verandering is, en hoe het mogelijk is, dat iets kan veranderenGa naar voetnoot2). Bij de beschouwing van het tijdsbegrip hadden we gaarne nauwere aansluiting gezien met concrete voorbeelden van gegeven feiten. Vergeten we toch nooit, dat de mensch geen aangeboren begrippen heeft. Vooral wanneer we ook oningewijden willen bereiken, moeten we steeds onze verklaringen laten steunen op materiaal van feiten, waaruit de lezer zich fantasiebeelden kan vormen om tot inzicht te komen. Dit zal ons te eer bewaren voor het verwijt van willekeurige begripsconstructie, zeker meer inzicht geven aan de lezers en vaak ook aan ons zelf. Het laatste hoofdstuk zouden we gaarne in handen zien van elken lezer, ook al moge de wijsbegeerte niet zijn bijzonder studievak zijn. Wat daar wordt medegedeeld over de ‘völlige Ratlosigkeit’ en ‘schwankensten Unsicherkeit’ der moderne wereld- en levensbeschouwingen stemt wel tot ernstig nadenken, en moet oprechte zoekers de vraag op de lippen dringen, of misschien die oude wijsheid van St. Thomas geen grondslagen van wetenschap bevat, die den modernen, ongeloovigen denkers van het grootste nut kunnen zijn. De zin van het oude spreekwoord: een wrak op strand is een baken in zee, klemt wel bijzonder bij de beschouwing der moderne wijsbegeerte. Terecht wordt er ook op gewezen, hoe de verwarring der geesten vooral met betrekking tot de grootste levensvragen, zonder wier oplossing ernstigen menschen ten slotte de wanhoop in de ziel slaat, een argument levert voor de praktische noodzakelijkheid eener hoogere Openbaring. Het is wat Sint | |
[pagina 282]
| |
Paulus schreef: Want nadat, in de wijsheid Gods de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zoo heeft het God behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken, die gelooven’. Mogen door Gods barmhartigheid steeds meerdere arme, lijdende zoekers tot hun heil ervaren, dat het dwaze Gods wijzer is dan de menschen. Wij hopen ten slotte, dat de door ons besproken studie, om het vele nut, die zij bij ernstige lezing kan stichten, een zeer ruime verspreiding te beurt valle. Bij deze willen wij ook het keurige boek van denzelfden schrijver over Thomas van Aquino, bewerkt naar Grabmann, nog eens warm aanbevelenGa naar voetnoot1). Het eerste gedeelte is in zijn soort een model, en de veranderingen, door Dr. Hoogveld in het werk aangebracht zijn feitelijk steeds verbeteringen. Voor het tweede gedeelte onderschrijven en onderstrepen wij de bezwaren van Dr. J.V. de Groot tegen de wijze van uiteenzetting der thomistische leerGa naar voetnoot2). Zwolle p. R.R. Welschen O.P. | |
Dr. J. Persijn: A glance at the soul of the Low Countries - Futura, Leiden.Een macht van Nederlandse boeken heeft door de oorlog een andere tint gekregen. Ze zien grauw, rood of geel van de strijd. De zangen van René de Clercq, Karel van den Oever, Johan de Maegt, ballingen, met dichte ogen in de kooi van mooi-Nederland. Professor van Puyvelde ondernam de verklaring van Toorop's visioenen van ‘Het Heilige Schreed’. De Schoof der Aanbidding, De Eer en de Onschuld der Belgische Priesters gehandhaafd, van Mgr. Vaes, De Belgische Soldaat van Jaak Boonen, Klokke Roeland van Joergensen-Belpaire zijn aktueel, maar leven snel. Tot de slagvelden zijn opgeruimd, de steden herbouwd en de mensen gekalmeerd. Ze hebben blijvende waarde voor de zielkunde en de geschiedenis. In vredestijd en in vredesnaam hadden we van Streuvels wel kunstiger werk gekregen dan de zes magere deeltjes van zijn oorlogsdagboek. Cesar Gezelle's boek is een tragedie: de hoofdpersoon is een schone prinses van Vlaanderen: Yperen. We krijgen vaart vooruit, internationaal-kultureel, door het laatste boek van Jules Persyn, waarmee gepoogd wordt om de | |
[pagina 283]
| |
kennis en genegenheid uit te breiden onder een wereldras als het Angelsaksiese voor hetgeen ons land het meest eigen heeft: zijn taal en zijn letteren. Ons dunkt, dat de zwaarste bladzijden van dit boek niet liggen in de veertig achterste, waarin de jongste schrijvers worden voorgesteld. We hebben zoveel namen, dat het zelfs in een werk als van Dr. Prinsen maar een magere litanie wordt van kunstenaars en kunstenaressen. Overigens, wat geeft het ons, of en hoe een moderne Jan, Piet of Klaas op het kiekje staat? Het verwondert ons nog, dat er zoveel koppen op een plaatje kunnen. In Holland een boek uitgeven in het Engels over Nederland behoort wel tot de biezonderheden. Tenminste de Amsterdamse boekhandelaar, bij wie, in het begin van Mei, het werk van Persyn werd besteld, antwoordde veertien dagen later met deze briefkaart: ‘Het door U bestelde boek van Persyn heb ik terstond bij den Engelschen Importeur opgegeven. Na ontvangst zal ik het U direct zenden.’!!! Toch is Persyn 's geval met het Engels niet het eerste in Vlaanderen. In 1904, bij gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van Saint-Louis, verscheen te Brussel Flemish Literature in Belgium, - Its History since 1830, by Edward Coremans. Het was een album: portretten en bijschriften. Een vertelsel van hetgeen er in Vlaanderen geleefd had en geschreven. Een vluchtig overzicht van de oppervlakte. Geen welbewuste poging om twee landen en volken bijeen te brengen door dieper inbegrip van elkaars verwantschap in taal en letteren van de vroegste tot de allerjongste tijd. Juist hierom heeft Persyn meer waarde, wijl hij in het eerste gedeelte, bij de vroegste geschiedenis van onze taal, verrassende konklusies trekt. De geschiedenis van de Nederlandse letterkunde snijdt op menige plaats de weg van de kultuur der Over-Kanaalse zijde. Het is bekend uit ieder handboek. Doch, wie alle gevallen op een rij ziet staan, is verbaasd over zoveel overeenkomst en zo velerhande. En het scherpe oog van Persyn ontdekte telkens vergeten of weinig getelde ontmoetingen. Alwat onze letterkundigen van de middeleeuwen tot 1916 hebben gedicht, gedacht of gedaan, gereisd, vertaald of gedrukt in, over of voor Engeland, vinden we vermeld als allemaal kleine attenties, welke soms grote gevolgen hebben, doch die in ieder geval de samensleving veraangenamen. Wat zou het meest te bewonderen zijn, het bibliothecaire hoofd van Persyn of zijn fijn gemoed, dat alle Nederlands licht over Engeland wordt uitgespreid? Zo'n boek werft ons vrienden, en vrienden kunnen we altijd gebruiken. Het verruimt | |
[pagina 284]
| |
onze blik, omdat het ons over de zee leert kijken. Het is Groot-Nederlandse oorlogswinst. H. Linnebank | |
Le mystère des Béatitudes, par Colette Yver. - Paris, Calmann-Lévy.De naam van dezen uitgever is allesbehalve een waarborg, dat zijn waar iets meer is dan een tijdverdrijf voor die het niet te nauw nemen met de reinheid. Wel publiceert hij doorgaans knap werk. Geen wonder. Er zijn altijd wel een honderdtal Franschen in staat om leesbare romans te maken. Als men van hun geestelijke uitputting kan spreken, is deze hoogstens een relatieve. Toch geven de bekende gele omslagjes, naar verhouding van hun aantal, weinig artistiek genot. Zijn ze goed, zooals van Bourget en Bordeaux, dan proeft men er dikwijls de strekking, den arbeid, te veel uit. En als ze slecht zijn, de opzettelijke smerigheid. Maar dit boek van den ons onbekenden auteur weet u niet alleen te ontroeren en te boeien, het kan u ook beter maken. Kan men wel meer van een geschrift verlangen? Deze Béatitudes schenken u, behalve het ondefinieerbare genot, dat ons van de dieren moet onderscheiden, een zekere verheffing boven de miseries van het dagelijksch gedoente. Zij doen ook de wensch ontstaan om de tekortkomingen van het leven en van die ze veroorzaken gelijkmoediger te dragen, en om meer te denken aan de groote ellende van anderen om ons heen. Is 't niet knap, als iemand u de vermooide sensatie van bekende plaatsen en toestanden weet te geven? Colette Yver laat u ook die van onbekende smaken. En de auteur bereikt haar resultaten met doorgaans ongezochte woorden. Men behoeft er niet één in de dictionnaire na te slaan. Mogelijk is de taal een enkel maal onzuiver. Voortdurend zit iemand ‘aux côtés’ van een ander. En mensch heeft toch maar een zijde tegelijk disponibel voor een buur? Een dame vraagt zich af: Ben ik rijk? En ze antwoordt: Je la suis. Maar die concordances zijn in 't Fransch ook zoo verbijsterend en ingewikkeld, dat men misschien nog het minst fouten maakt, door andersom te schrijven dan men denkt, dat goed is. Wat doen die kleinigheden er ook toe? Ook het waarschijnlijk historische der hoofdpersonen is van minder belang. Ze zijn zoo echt Parijsch, dat ze in alle geval voor den lezer leven. Of met den heid Loche, al dan niet de voor eenige jaren zoo beruchte Roche of Rocher is bedoeld, kan weinig schelen. Laat ons liever den zeer verkorten inhoud meedeelen. Bij | |
[pagina 285]
| |
uitzondering. In 't algemeen heeft men niet veel aan de beschrijving van een lekkernij. L'abbé Naim, een jong priester uit een bekeerde joodsche familie, heeft de zucht naar geld en eer, vooral van zijn ras en zijn tijd, zoo volslagen overwonnen, dat hij alles weggeeft, zelfs zijn boeken en zijn bed. Hij vraagt en verkrijgt van zijn overheid de zielzorg van de armste der armen naar lichaam en ziel, ergens bij Vincennes, aan den beruchten zelfkant van Parijs. Daar, aan de oude vestingwallen vegeteert het internationale uitschot van het menschdom. Maar de verstorven en heilige Priester is er zoo zachtmoedig en vol liefde voor, dat hij den onverbeterlijksten priestervreter, en zelfs zijn huisknecht, die hem eens wilde berooven en vermoorden, tot betere gedachten brengt. Tegenover dezen volgeling van Christus wordt het leven geteekend van een aantal wufte geldgieren, die aan niets anders denken dan aan s'amuser et paraître. In den grond zijn ze natuurlijk allemaal ongelukkig, of worden het, de een na den ander. En als het boek geen andere verdiensten had, dan den levendigen indruk na te laten, dat gelddorst de menschen slecht en rampzalig maakt, en dat er meer kans is op geluk en deugd door middelmatigheid dan door grootheid van fortuin, zou het werk nog lezenswaard te over zijn. Hoewel dus christelijk van inhoud, kon het toch door een niet ‘praktiseerend’ kunstenaar zijn geschreven, die alleen getroffen is door de heerlijkheid van den grondslag van het Christendom: de liefde. L.L. | |
Max van Ravestein: Drijfzand - L.J. Veen.Wie is Max van Ravestein? Het raden naar geheimen is een onschuldige sport en iedereen waagt een gooi, al waarschuwt ons het geval van ‘De Candidatuur van Bommel’, algemeen aan een Katholiek toegeschreven, omdat liberalen en dominees er allebei in belachelik gemaakt werden, terwijl het, als een blijspel in het blijspel bleek te zijn, van een liberaal dominee. Nieuwsgierigen treft het feit, dat het mondaine er zo dik op gelegd is als boter op het brood van een Pruis in Holland, n.l. met Tauchnitz-namen als Maud en Irma, met de sterk aangezette figuur van een dochtertje, dat Ma's sigaretten steelt en Pa bij zijn voornaam aanspreektGa naar voetnoot1), met een onweerstaanbaar | |
[pagina 286]
| |
koket meisje, dat tussen een engel en een duivel van een man te kiezen heeft, en vooral met bekeringen à la minute als opnamen bij bliksemlicht, terwijl de personen op de keper beschouwd hun wereld zó slecht kennen, dat ze niet eens weten hoe 'n heer en dame aan elkaar voor te stellen. Daarnaast geldt weer, dat de geheimzinnige auteur tenminste in deze moderne trant nog alles te leren had. Aan 't publiek schijnt Bij Ons meer bevallen te zijn dan Aan d'overkant; en, vond Goethe, dat de hoofdstem bij 't oordeel over een toneelstuk aan de hoorders toekwam, dan is de keus van dames, waarvoor deze lichte lectuur allereerst bestemd lijkt, zeker van belang. Maar de kritiek zal 't met de meerderheid oneens blijven en 't tweede boek voor beter geschreven houden dan 't eerste; 't derde bewijst opnieuw vooruitgang, al verdient het nog lang geen sterk werk genoemd te worden. In ieder geval wed ik op een vrouw. Vrouwelik is het flair, waarmee de charme en de toon van alles wordt gevoeld, vrouwelik de vlotheid om over elk openbaar verschijnsel heen te praten. Aan d' overkant vertoont b.v. een predikant met een onbestemde schakering tussen ethies en vrijzinnig, ofschoon hij voor gereformeerd wordt aangediend, naar het spraakgebruik van 't Roomse volk, dat al die partijen van Protestanten buiten zich om liet gaan en nog alleen de ‘griffemeerde’ Staatskerk van ruim een eeuw geleden kent. Vrouwelik is de verachting voor redelike leestekens niet alleen, maar ook voor een ordelike zinsbouw. De tweede zin van Drijfzand is al een paar blauwpotloodstrepen waard; en wat is dit een lief modelletje: ‘Hij was een der voornaamste zoo niet de voornaamste, hoofdman van de katholieke partij.’ Of een ander snoezig staaltje: ‘Dat is 't juist wat ik het Christendom verwijt, dat zij....’ Heel doddig verder: ‘Hij, wiens handdruk - o schande! - zelfs zijn kus haar nog zo opwond....’ Vrouwelik vooral is de vinnige beschrijving van de meeste vrouwen en biezonder van de damesvergadering. Vrouwelik tenslotte is naast het onverschillig omspringen met vaktermen en eigennamen, waaronder balie en hof om de beurt een arrondissementsrechtbank moeten weergeven, terwijl de schrijfster Marx-Koning wordt genoemd Marks-Konings, een onevenredige belangstelling voor de minste kleinigheden van toilette en meubeling. En, om de rij tekenen gunstig te sluiten, de voornaamste eigenschap is vrouwelik: het gezellig babbelen, dat er iets behaagliks aan geeft, de sfeer van een opgewekte gastvrouw met een lieve glimlach, vriendelike vragen en aardige praatjes om het gesprek aan de gang | |
[pagina 287]
| |
te houden en nu en dan, bepaald niet te veel, een vleugje geestigheid of een tikje levenswijsheid. Mag ik me verder wagen, dan zoek ik de schrijfster in 't Zuiden om haar kleinsteedse opzichtigheid van smaak en om enkele eigenaardigheden van de taal. Dingen als een mof noemt Holland ‘hem’ in plaats van ‘ze’, terwijl het evenmin spreekt van ‘cyniek’ als van ‘je waart’. Verbindingen als ‘zich ontmoeten’ hadden in de vorige boeken al aan Limburg laten denken, waarnaar nu 't woord ‘kleedje’ voor jurk en de wending: ‘Bets maakte haar een glas kwast’ wijzen. De schrijfster gebruikte waarschijnlik een pseudoniem, om haar succes door nieuwsgierigheid te verzekeren, en dan een mannenaam, omdat die eerder pikante toestanden en krasse uitdrukkingen toelaat, waaraan ze dan ook achter haar omgebonden baard geregeld haar hart ophaalt. Zelfs George Eliot en George Sand waren bang, als vrouw bij vrouwen, die eenmaal het meest romans lezen, de indruk van minderwaardige artiesten te maken. Max van Ravestein heeft intussen nog een ernstiger motief voor dit kiekeboespelen en wel vrijer behandeling van 't kleinzerig Rooms wereldje, waarvan altijd portretten dreigt te leveren wie enkel typen geeft. En de opzet van 't boek is eenvoudig geloofsgenoten hun schijngodsdienst voor te houden, waardoor de verkeerde indruk van schandaallectuur zou gewekt worden en meteen de heilzame werking van de kritiek verloren gaan, als de persoon van de auteur haar doel in de weg stond. Nu valt een rechterlik oordeel uit de lucht op ons hoofd. De meningen zullen verschillen over de graad van overdrijving in dit barre vonnis, want, zijn alle Roomsen niet zo oppervlakkig, er zijn er toch teveel. De waardering is een praktiese kwestie van verhoudingen. Blijkbaar wil de schrijfster twee goede dingen: Roomsen genoeg van 't werelds leven vertonen, om hun 't lege en ellendige ervan te laten zien, en andersdenkenden doordringen van 't besef, dat het goddelik gehalte van 't Katholicisme alles behalve door het verraad van halve Katholieken wordt aangetast, integendeel daarbij des te dieper uitkomt evenals het heilige, heldhaftige van een edele moeder, beproefd door ontaarde kinderen. Intussen heeft Max van Ravestein zich bij de beste bedoeling verrekend met een vreemde uitgever te kiezen voor dit boek over familiezaken, want de wakkere firma Veen werkt het er vanzelf gauwer bij 't onrooms publiek in, dat licht door generalizering van dit beeld bedenkelike gevolgtrekkingen kan maken, dan bij onze eigen kringen, die met | |
[pagina 288]
| |
zulke harde lessen anders hun voordeel mochten doen. Immers niet zozeer gemengde huweliken of kinderbeperking als wel de wereldse geest, die 't tegendeel is van 't Evangelie en allerlei misbruiken uitbroedt, is 't verdiende slachtoffer van de aanklachten. Met deze welkome salonreeks is 't min of meer hetzelfde als met de romans van de veelschrijver Jörgensen: artistiek slap, maar brandend actueel, voorzover de producten van Max van Ravestein niet juister modieus heten. Wat Jörgensen zo waarachtig en oorspronkelik maakt dat je geen boek van hem wil overslaan en er altijd wat van meeneemt voor je leven, is niet zozeer zijn dichterschap als wel zijn getuigenis. Onze schrijfster streeft in haar strekking ook naar stichting; alleen blijft het voorzichtig een zoet sausje over gepeperde kost. Want er spreekt geen volbloed mens, geen diepe persoonlikheid, geen profeties Christen door haar werk als de bekeerling Jörgensen. G.B. | |
Ontvangen werken -H, Hart-lied door P. v. Dorp-Averkamp; Emilius v. Tilburg O. Cap.: Moeder en kind; Th. Famulus: Multatuli's Gebed van den Onwetende, 4e dr.; Th. Famulus: Geen God? 5e dr.; Gedichten van Zuster Theresia van het Kind Jezus (R.K. Boekcentrale); F. Forstmann en Dr. A.W. Ausems: Het Neomalthusianisme, 2e dr. (Van Rossum); Mr. P.J.M. Aalberse: Economie en Techniek (Futura); Esperanto voor handel, nijverheid en verkeer enz. (Neerlanda Katoliko, 's-Bosch); Zevende verslag van het Vondel-Museum (De Vries, A'dam); Marie Koenen: Sproken en Legenden (Van Leeuwen). |
|