De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
De toestand van de Nederl. Hervormde KerkSINDS de revolutie geen Staatskerk meer, moet en zal de Hervormde Kerk nog de Nederlandse heten, wat ze alleen naar beperking en niet naar uitbreiding verdient. Want ofschoon Groen van Prinsterer trouw van de ‘Vaderlandse’ Kerk sprak, heeft haar karakter als geestelike organisatie van ons volk hopeloos geleden, zodat het niet méér zin heeft om haar de ‘Volkskerk’ te noemen dan de Staatskerk. Dat die nieuwe erenaam haar ook hoe langer hoe minder toekomt, is duidelik. Beroept men zich op de traditie, wel, de Roomsen hebben driemaal ouder brieven: het Nederlandse volk bestond al eeuwen vóór de Hervorming. Verwijst men naar de meerderheid, och, het getal lidmaten smelt met de dag. De grootheid van de z.g. ‘Grote’ Kerk bestaat in louter uiterlike en zelfs oneigen dingen, vooreerst in de middeleeuwse kerkgebouwen en verder in de theologiese faculteiten, die, ondanks de wettelike opzet van neutrale instituten voor godsdienstwetenschap, eigenlik gratis-seminaries blijven van de bevoorrechte Herv. Kerk op kosten van 't rijk - allebei overblijfselen van de oude heerschappij, die naast het inwendig verval bepaald pijnlik aandoen. De laatste honderd jaar is de Herv. Kerk gedurig verminderd. Baptisten en Darbisten en andere sekten, Dolerenden een paar maal, modernen en eindelik vooral godsdienstlozen zijn achtereenvolgens uitgetreden. En wie alleen de werkzame lidmaten rekent, komt tot veel ongunstiger verhoudingen; want wégen wij de Hervormden, hoeveel zijn er dan kerks? Is de actie van sommigen, die zich buiten oudejaarsavond nooit onder de preekstoel wagen, tegen de coalitie en vóór de Ned. Herv. Kerk niet een aanfluiting van die Kerk geworden? Vraag eens volwassen personen, wie er van de tientallen, samen met hun aangenomen, nog een bijbel inzien! Vanouds sturen biezonder in de gewezen Staatskerk immers verschillenden, die tegen ‘vormen’ beweren te protesteren, hun kinderen om louter vormelike | |
[pagina 250]
| |
redenen naar de katechizatie of laten hun dochter pas ‘in de wereld’ gaan de winter na haar belijdenis, te dikwels een eind in plaats van een begin voor het kerkelik leven. Prof. Visscher verzekert: ‘Duizenden staan er op het lidmaten-boek, die gezwegen nog van eenige richting, zelfs van de moderne, van God noch gebod weten willen, die er welbewust vijandig tegenover staan en alleen in beweging worden gebracht, als zij naar de stembus gejaagd worden om de fijnen uit te drijven uit het gestoelte der eere.’ En bij de onverschilligheid van zulke naamleden komt een oppositie van andersdenkenden, die in kerkelike kiesverenigingen een omwenteling voorbereiden. Gemeenten met orthodoxe dominees sluiten feitelik vrijzinnigen uit, die maar in de Protestantebond een noodkerk als voorlopig tehuis of bij Remonstranten, Luthersen, Doopsgezinden een tijdelik onderdak moeten zoeken, terwijl gemeenten met moderne voorgangers weer de rechtzinnigen drijven naar doleantie, evangelizatie of konventikel. Werkelik als ‘lidmaten’, die toch samen een harmonies lichaam onderstellen, verenigd in een broederlike gemeenschap kunnen zulke tegenstrijdige uitersten nooit zijn, zodat ze elkaar alleen in hetzelfde kerkverband ontmoeten om te botsen - een teken van persoonlike belangstelling in de godsdienst misschien, maar nog meer van onkerkelikheid. Wederzijdse uitbanning is regel; wat onder de wereldoorlog Polen laat zien, waar nu eens de Oostenrijkers en dan weer de Russen verdreven worden, dat is het gewone schouwspel binnen de Ned. Herv. Kerk, nog enkel in schijn een Kerk als Polen in naam een rijk. De Kerk als ‘zuil en grondslag van de waarheid’ (I Tim. 3: 15) raakt zo volslagen zoek, dat de rechtse partij treurt, de Kerk zelf te moeten evangelizeren, en de linkse juicht de Kerk, dit overblijfsel van vóórreformatoriese verblinding, te kunnen elimineren of minimizeren. Dus moet die Kerk wel vervallen. In steden als Alkmaar, Delft en Arnhem tellen de Katholieken bijna evenveel zielen | |
[pagina 251]
| |
als de Hervormden, in plaatsen als Haarlem, Medemblik, Oudewater, Rijswijk zelfs meer, terwijl de ‘Grote’ Kerk in ons hele land nog geen 45% van de bevolking meer uitmaakt. Omdat de verbrokkeling geregeld doorgaat en onherroepelik een verbrijzeling aankondigt, een ‘uiteenspatting’, zoals een leider zelf voorspelt, zal 't over enkele jaren ver genoeg komen, dat er minder Hervormden zijn dan Katholieken. Wie de verhoudingen beschouwt als menig advokaat van de Volkskerk, moet dan ook toegeven, dat ons volk òm gaat. Zo bedreigt de confessionele leider Dr. Kromsigt zijn broeders al met dit toekomstbeeld: ‘Ons Protestantisme zal in vele kleine “vrije kerken” uiteengaan en daartegenover zal zich dan de Roomsche Kerk verheffen als représentante van de eenheid op kerkelijk gebied in ons goede vaderland. Allicht zal deze grootste kerk dan den naam Volkskerk voor zich opeischen en op den duur zal het zelfs almeer kunnen gelukken voor de publieke opinie den indruk te geven, dat het karakter onzer natie niet langer Protestantsch, laat staan Gereformeerd, maar veeleer Roomsch verdient te heeten.’ Er is nog een dreigender uitzicht op wezenlike popularizering van de Herv. Kerk, die voorlopig vrijwel buiten 't sociaal leven staat, zoals Prof. Visscher bekent: ‘Wij ervaren dag in dag uit, dat de aanpassing er niet is, dat de massa niet bereikt wordt, dat vrijwel geheel het geestelijk leven der massa in de groote steden vooral, maar daar niet alleen, ten eenenmale buiten de kerken omgaat. Wij zien, dat duizenden wegsterven, zonder dat de kerken iets voor hen doen of doen kunnen.... Reeds nu stelt het sociale leven eischen, die deze kerk volstrekt niet vervult, noch vervullen kan. Daarom is zij geminacht en onteerd.’ De Amsterdamse socialist Van Veen heeft op de Blijde Werelddag dit jaar het ‘openbreken van de Volkskerk’ door zijn partij bepleit. Als redacteur van de Volksschool en als voorzitter van 't Religieus Socialisties Verbond een man van invloed, gaat deze onderwijzer leiding geven aan de groep in de S.D.A.P., die 't histories materialisme wil | |
[pagina 252]
| |
aanvullen met een ideëel element in ‘psychiese stijl’, om de massa meer te bezielen dan de broodstrijd van de vakbeweging alleen bereikt. En zijn geestelik program zet zich in verovering van de Herv. Kerk om. ‘Dat deze annexatie’, schrijft Van Veen, ‘rechtmatig is, ook in ideëel opzicht, niemand zal 't betwijfelen, die voelt, dat de arbeider van deze tijd als drager van 't beginsel der vrije kritiek op geloof en maatschappij rechtens erfgenaam is van het oude, vrije Protestantse beginsel, rechtens erfgenaam dus ook van de Volkskerk, die alle evoluties heeft meegemaakt en ten slotte haar bestemming bereikt, als zij waarlik zou worden de arbeiderskerk.’ Deze houding van 't socialisme bewijst de levenskracht van de godsdienst. Nadat de Internationale samen met de Dageraad openlik de oorlog aan 't ‘slafelik’ Christendom verklaarde, om zich dan te splitsen in twee stromingen, waarvan de Marxisten 't uitsterven van alle geloof decreteerden en de Revisionisten liever de taktiek van neutraliteit hanteerden, begint een deel van de partij, die ook de school voor propagandamiddel gebruikte, nu de Kerk als hoofdwerktuig te annexeren. En zonder kansen staat dit plan, zo goed een omkeer in de S.D.A.P. als in de Herv. Kerk, er niet vóór, wanneer werkelik de meeste lidmaten in de hoofdstad socialist zijn en zich aaneensluiten om geestverwanten te beroepen en zo de Nieuwe Kerk, waar de Koningin is gekroond, voor partijlokaal in te richten. De moderne richting, die dan ineens meerderheid werd en de rooie veldprediker Ds. Bakker, redacteur van De Blijde Wereld en meteen vast meewerker aan De Hervorming, al onder de leiders rekent, zou dit monsterverbond wel niet tegenhouden, zodat Prof. Eerdmans' en Dr. Niemeyer's streven tot organisatie van de met één been buiten de Kerk staande vrijzinnigen samenviel met het mobilizeren van de socialisten, die nog makkeliker in de Herv. Kerk kunnen aangenomen worden dan ze naar het derde district verhuisden, om de kiescolleges door hun getal te overrompelen. Wezenlik heeft de Herv. Kerk in 't vrijheidsbeginsel geen | |
[pagina 253]
| |
weerstandsvermogen tegen zo'n inval van vreemden; we zien dan eenvoudig in 't groot, wat menige rechtse vergadering vertoont, dat het debat wordt beheerst door het applaus van revolutionaire indringers. De naam Christensocialist wordt in die toekomst een soort witte schimmel en met de burgerlike gemeente Amsterdam lijkt de kerkelike 'n officieel partij-orgaan. Het gaat er in Friesland al naar toe, waar de preekstoel geregeld voor politieke tribune dient; bij de laatste Kamerverkiezing in Apeldoorn adverteerde 'n groep Friese predikanten: ‘Wij dominees van de Herv. Kerk bevelen de kandidaat van de S.D.A.P. aan’ - een manoeuvre, die ònze geesteliken minstens de scheldnaam van Hetzkapläne zou bezorgen. Wat zegt de anarchist Domela Nieuwenhuis en wat de Marxiste Roland Holst van dit rood clericalisme? En wordt Troelstra, die zijn Kerstrede in dat geval hoort overstemmen door een preek van Ds. Bakker, niet alvast voor zijn leiding bezorgd? Betrekkelik gaan ons die verhoudingen niet aan, maar we mogen ons met het nodig leedvermaak wel verbeelden, hoe onvermijdelike wrijving tussen de ethiek van de consistoriekamer en de politiek van 't stadhuis, dat het uitgesproken heidendom van de wethouders Vliegen en Wibaut houdt, alleen in vorm zal verschillen van de zeventiendeeuwse twisten tussen kerkeraad en magistraat. Dreigt de Herv. Kerk in de overgang van een almachtig verleden naar zo'n wanhopige toekomst te bezwijken, dan spreekt haar verval nog het droevigst uit haar zwak geloof in zich zelf. De trouwste kinderen bezweren elkaar, dat het behoud van moeder op 't spel staat, als ze onderling zo blijven vechten. ‘Zij verteert al haar krachten in den innerlijken strijd,’ schrijft Prof. Visscher, die verder verklaart: ‘De onwaarachtigheid, de felheid van den strijd, de verbittering kunnen slechts nadeelig werken op de christelijke gezindheid van velen, die schade hebben geleden aan de ziel.’ En dat het een bestaans-crisis geldt, blijkt uit de naam, die de Utrechtse theologiese faculteit aan 't wonderlik voorstel tot reorganisatie gaf: modus vivendi, en uit de bekentenis | |
[pagina 254]
| |
aan 't slot van de toelichting, ‘dat de invoering van werkelijk doeltreffende maatregelen een levenskwestie voor onze Kerk is.’ De memorie, één en al grafpreek, begint uiterst somber: ‘Hoewel rondom ons Vaderland de oorlog woedde en algemeen instinctmatig beseft werd welke hoogst ernstige gevolgen daaruit ook voor ons volk konden voortkomen, hoewel zelfs de politieke partijen aflieten van den strijd en tot een zoogenaamden godsvrede kwamen, deed zich het pijnlijke verschijnsel voor, dat ook zelfs toen in ons kerkelijk leven van vrede niets te bespeuren viel.’ Onbewust van 't vonnis, dat er in ligt opgesloten over de Hervorming met zijn noodlottige ‘splijtzwam’, waarschuwen de hoogleraren: ‘Het komt de Commissie voor, dat als onze Kerk nog eene zegenrijke toekomst zal hebben, zij verlost moet worden van de tweespalt, die daarom juist zulk een onverkwikkelijken indruk maakt, wijl de Kerk allereerst geroepen is der wereld een beeld van eendracht te toonen.’ Wat is nu hun uitkomst? 't Is letterlik een salto mortale, een doodsprong; ze willen de feitelike toestand wettigen, de verdeeldheid regelen met een beroep op louter pragmatiese denkbeelden of liever praktiese belangen. ‘Ter aanbeveling van dit beginsel zij er op gewezen, dat het door het leven zelf reeds spontaan, zij het dan nog op onvolkomen wijze, in toepassing werd gebracht. Immers, op tal van plaatsen ontstonden van orthodoxe zijde zgn. evangelisaties, van vrijzinnige zijde vereenigingen.’ Men staat er versteld over, hoe een rechts voorvechter als Prof. Visscher niet enkel ondertekent, maar als secretaris formuleert en met de kalvinistiese formule van de eer van 's Heren naam bezegelt wat volslagen evolutionisme lijkt, miskenning van alle absolute wetten van goddelike openbaring en gezag; waarbij Kalvijn zich in zijn graf moet omdraaien. ‘Ons kerkrecht gaat uit van eene voorstelling der gemeenten, alsof zij nog een geestelijke eenheid vertegenwoordigen. | |
[pagina 255]
| |
Sinds vele tientallen van jaren is dat in de werkelijkheid niet meer het geval.’ De werkelikheid wet van 't geestelike komt gewoon neer op de historie baas over 't Evangelie. ‘Immers, het beginsel door de Commissie voorgedragen, verandert aan de werkelijkheid van het kerkelijk leven niets, maar wil daarmede alleen gerekend zien.... Tegenover de variëteit van het leven past een abstract kerkbegrip niet.’ Eenvoudig bedoelt de Utrechtse faculteit, eensgezind bij de sterkste verschillen van modern over ethies tot confessioneel, om elke partij, die nu door de toevallige meerderheid wordt onderdrukt, vrij te laten tot het vormen van een z.g. gemeentekerk, dus de Kerk op te lossen in allerlei kerkjes met enkel administratief verband, waardoor de basis van de vereniging uitsluitend stoffelik wordt, in zover men gemeenschappelik blijft profiteren van de voordelen van de staat en de traditie in de vorm van erfelik bezit. Hoe theologieprofessoren tot zo'n zelfmoord van de Kerk kunnen komen onder de leus haar te behouden, valt alleen uit de nood te verklaren, die tegengif afdwingt. ‘In abnormale omstandigheden grijpt men een middel aan, dat men anders nooit zou toepassen.’ Met het feit voor ogen, dat ‘de steeds voortwoekerende partijstrijd tenslotte den volkomen ondergang ten gevolg moet hebben,’ want dat ‘de Kerk op deze wijze haar beste levenssappen verliest, daar onder deze omstandigheden telkens nieuwe groepen en groepjes zich aan hare gemeenschap onttrekken,’ willen de scheidsrechters maar de verhoudingen zó ruim maken, dat de richtingen elkaar steunen zonder te hinderen. ‘Het moet niet mogelijk zijn, dat predikanten of kerkeraden, die zich om des gewetens wille verplicht achten de inschrijving in het lidmatenboek te weigeren van personen, wier overtuiging, naar zij meenen, in strijd is met de belijdenis der Kerk, zooals zij die opvatten en toepassen, toch daartoe gedwongen worden en indien zij weigerachtig blijven, worden afgezet, terwijl tal van andere reglementsverkrachtingen straffeloos bedreven worden. | |
[pagina 256]
| |
En omgekeerd moet het ook niet mogelijk zijn, dat zij, die krachtens de organisatie de rechten van het lidmaatschap verkregen hebben, in het genot en gebruik daarvan worden belemmerd, omdat zij toevallig in eene gemeente wonen, welker hoofdinrichting van de hunne verschilt.’ Voorlopig wordt meestal dit geneesmiddel erger gevonden dan de kwaal; de algemene Synode heeft de zaak op de lange baan geschoven, door met één stem meerderheid het voorstel in principe te aanvaarden, maar het meteen aan de commissie terug te sturen tot omwerking in reglementaire vorm, waarvoor de commissie weer bedankte, omdat dit de taak van de Synode zelf was. In de Synode heeft met name de Ethiese Prof. Aalders krachtig geprotesteerd tegen 't ontwerp, waarin de nadruk wordt gelegd op de vrede, terwijl het te makkelik zou zijn om vrede te houden, als de waarheid alleen relatief was; ‘maar de waarheid moet aan den vrede voorafgaan en de eerste vrede is de vrede van 't geweten.’ En Ds. Knap, de redacteur van Oude Paden schreef: ‘Ook wij willen volgaarne het historisch gewordene aanvaarden voor zoover het vrucht eener gezonde ontwikkeling is. Maar wij kunnen en mogen het onder geen voorwaarde aanvaarden, indien wij overtuigd zijn, dat het een zondige ontaarding is. Het komt ons voor, dat wij ons bij kerkelijke zonde evenmin als bij persoonlijke mogen neerleggen. Men geve er zich toch goed rekenschap van, wat de toestand onder den modus vivendi zal worden: een kerk, niet met één, doch met tal van elkaar weersprekende belijdenissen, zoodat zij als geheel niet meer belijdend naar buiten kan optreden; een kerk, die geen eigen karakter heeft, waarin zij zich onderscheidt van de zusterkerken; een kerk, die alweder als geheel, niet weet te zeggen waarin zij van de secten verschilt; een kerk, waarin Woord en Sacrament hier zuiver, ginds met evenveel recht onzuiver bediend worden.... Wij vragen: indien de dwaling gelegitimeerd en als respectabele geloofsovertuiging door de officieele kerk geproclameerd wordt, is dan die kerk, als geheel genomen, geen valsche kerk geworden?’ Al constateert verder Dr. Kromsigt in De Gereformeerde | |
[pagina 257]
| |
Kerk, ‘hoe het zoo ellendig is in onze Kerk, dat niemand vrij is en niemand naar eigen beginsel kan en mag leven, noch de orthodoxe, noch de moderne’, toch verwerpt hij dit paardemiddel beslist: ‘Om het nu maar kort en duidelijk te zeggen: de orthodoxe hoogleeraren, die dit voorstel hebben onderteekend, zijn met pak en zak overgeloopen tot het modernisme. Het bijbelsche, gereformeerde kerkbegrip is hier totaal prijs gegeven en het moderne kerkbegrip (de Kerk = een vereeniging) is ervoor in de plaats getreden. Al de winst is hier aan het modernisme.’ De redacteur van De Waarheidsvriend schijnt de zaak nog te overwegen, maar alleen in de hoop op hereniging met de Afgescheidenen, zodat hij besluit: ‘Hier zal dus nog wel eenige toelichting noodig zijn. En valt nu die toelichting en nadere verklaring naar den orthodoxen kant uit, dan zeggen we: de modus vivendi is niet noodig. Valt de opheldering in deze naar den modernen kant uit, dan zeggen we: 't kan en 't mag niet; noch naar Goddelijk recht, noch naar kerkelijk recht. Dan zeggen we: onaannemelijk.’ Een leek getuigt in dit orgaan van de Gereformeerden binnen de Hervormde Kerk, hetzelfde blad, waaraan Prof. Visscher tot onlangs toe meewerkte, verontwaardigd over deze verraderlike geestverwant: ‘Neemt de Kerk het voorstel van de bevredigingscommissie aan, dan heeft ze zelve haar doodvonnis geveld; ze erkent dan niet één Hoofd, doch twee Hoofden: Jezus Christus en den Antichrist.’ En de diaken verklaart openhartig: | |
[pagina 258]
| |
‘Maar dit zie ik met mijn dorpsverstand in 't verschiet, dat waar men van zekere zijde onze kerk zoo gaarne aanduidt met den naam van Babel, zij bij aanneming van den modus vivendi, een echt groot, ja zeer groot Babel worden zou.’ De Ethiese Nieuwe Nederlandsche Kerkbode vraagt bij monde van Dr. Blaauw: ‘Gaan wij niet de kerk als kerk begraven, zoodra de modus vivendi wordt aangenomen - en, als dat zoo is, mag dat?’ Ds. Hunningher, die de kwestie geestelik wil beschouwen, preekt: ‘Wij zijn slecht; wij zijn geesteloos. Wij hebben de modernen willen bannen en hebben verzuimd, hen te overtuigen door 's Geestes kracht en hen alzoo te oordeelen en te leeren aanbidden; nu zich dat wreekt en het modernisme is vernieuwd en herleefd, zijn we zoo onbarmhartig tegen de modernen, dat we hun in “gemeentekerken” systematisch het Evangelie der Schriften willen onthouden en hen systematisch aan hun lot overlaten.’ Zoals de confessionele broeder geen ketters in zijn gemeenschap verdraagt, wil deze ethiese dus de dwalenden er juist bijhouden, om ze te bekeren; maar met verschillend motief komen beiden tot gelijk resultaat. En terwijl Prof. Slotemaker de Bruine - intussen lid van de Utrechtse faculteit geworden het voorstel verwerpt om het gevaar van àl meer uiteengaan en van reusachtige doleantie op de dorpen, staat de ‘Evangeliese’ redacteur van de Kerkelijke Courant er weer wantrouwend tegenover, omdat de splitsing in gemeentekerken wel eens de toekomstige partijgroeperingen kon tegenhouden, door een tijdelike scheiding te reglementeren. Zelfs bij modernen als Prof. Bruining is het middel om allen te bevredigen niet overal welkom, al meent het Weekblad voor Vrijzinnige Hervormden dan, dat de toekomst van dit voorstel afhangt. ‘Mocht deze poging mislukken, dan zouden stellig duizenden dat beschouwen als een schande voor de Kerk en zich met weerzin van haar afwenden’. Daartegenover staat de verzekering van anderen, dat ze bij aanneming van 't voorstel niet langer in de Hervormde Kerk kunnen blijven. Of de commissie dus niet met vuur heeft gespeeld? | |
[pagina 259]
| |
Dr. Bronsveld alleen, blindgestaard op het gevaar van Rome, blijft zijn Kerk schoonwassen zoals die was en is en blijven moet. In naieve vredesfictie ziet hij de Volkskerk nog even goed als groot. ‘Ik zou vragen, of het verstandig is voortdurend nieuwe denkbeelden openbaar te maken en nieuwe voorstellen te doen, waardoor het kerkelijk twistvuur onderhouden wordt.... Wij gaven iets, dat ons lief is, indien hun voorslag achterwege ware gebleven. Immers zullen nu velen den toestand van onze kerk gaan voorstellen als hopeloos. Zij beschouwen het niet aangenomen redmiddel als het laatste, en nu dit van de hand gewezen wordt, nu moet (naar hun meening) het ontbindingsproces der kerk maar zijn loop hebben. Ik hoop, dat men niet zoo wanhopig zal worden. Laat men liever ophouden met dat meedoogenloos schelden op onze kerk! Laat men dat jeremieeren staken en liever werken aan den opbouw der kerk, die God ook aan onze zorg heeft toevertrouwd. Verdeeldheid is er altijd geweest.’ Pikant is daarnaast wel het oordeel van Kuyper, die natuurlik door zijn eigen afscheiding als toeschouwer tegenover de Hervormde Kerk is komen te staan en nu door deze laatste ontwrichting ervan aardig in 't gelijk wordt gesteld. In plaats van een vervloeking stuurt hij de ontwerpers een vernietigende gelukwens thuis: ‘Kerkelijk bezien, spreekt er iets ongerijmds in, maar genootschappelijk kan het tot zeer gewenschte uitkomsten leiden. In een genootschap kan men om zoo te zeggen alles doen. Ook datgene, wat aan de poorte der Kerk van Christus zou worden afgewezen.’ En alle praktiese voordelen van de boedelscheiding rekent hij zijn twistzieke buren voor, niet erg onpartijdig, want er schemert de verwachting door, dat de Gereformeerde Kerk zo vanzelf het rechtzinnig en altijd meest ijverig element tot zich trekt. Dit is een kant van de kwestie, waarop gewezen is in de N. Rott. Ct., die de modus vivendi door dik en dun bepleit als het keerpunt en de weigering ervan bedreigt als | |
[pagina 260]
| |
het doodvonnis van de Ned. Herv. Kerk, omdat ze haar aantrekkingskracht bij de onverkwikkelike richtingstrijd verliezen moet. Het dagblad, door Protestanten wel eens om zijn polemiese rubriek ‘Kerknieuws’ spottend het eerste theologies tijdschrift van 't land genoemd, beschouwt de kerkelike politiek als een kansberekening, wèlke van de beide uitersten 't eerst tot uittocht wordt gedrongen. ‘Hier spelen de confessioneelen hoog spel, want zij hebben hier alles te winnen of alles te verliezen. Scheiden de modernen zich af, dan is met één slag de baan vrij voor de confessioneele reorganisatie. Maar komt het tot een uittocht naar de Gereformeerde Kerken, dan wordt hierdoor het overwicht in de Ned. Herv. Kerk naar de vrijzinnigen verplaatst en is de reorganisatie voor goed van de baan. Biezonder gehoor verdient de grote brochure ‘Tijd Rijpt’ van Prof. Visscher, omdat zijn repliek als dokument van de diepste gronden voor 't ontwerp mag gelden en vooral omdat zijn plan, als énigste redmiddel aangediend, bij verwerping ook het laatste oordeel van zijn Kerk betekent. De schrijver is ontegenzeggelik de hoofdpersoon van de strijd, die grotendeels aan de kant wordt gevoerd, waar men zich natuurlik voor de Kerk het warmste maakt, en zich bepaald richt tegen hem als bemiddelaar tussen rechts en links. Een overeerlik man als Hugo Visscher zou de laatste | |
[pagina 261]
| |
zijn om zonder gewetensdrang een akkoord te sluiten met dezelfde faculteit, die hem, door Kuyper tegen de voordracht opgedrongen, zo onhebbelik ontving en misschien nog niet heel broederlik aanziet, nu hij zich als geleerde zo meesterlik wreekte en als hoogleraar ook het wantrouwen van de studenten tegen zijn boerse, barse verschijning overwon met onweerstaanbare invloed, tot hij ondanks zijn vaste beginselen in een vijandige kring de man geworden is. Op elke bladzij van zijn pleidooi toont hij zich een kerel, met zelfstandige denkbeelden, stevige betoogkracht en eenvoudige uitdrukking, ver van de tale Kanaäns, die hem met zijn nuchter realiteits-gevoel schijnheilig moet aandoen, ver van ‘principiële’ dooddoeners in 't blinde weg bij alles en nog watGa naar voetnoot1). Boven de volksdrijvers toont hij gemengd professorale en pastorale zelfbewustheid, die tegenover zijn collega Aalders te lomp uitvalt. Zoals hij in de Kerk geen afscheiding van zich zelf en geen afdrijving van anderen wil, bestrijdt hij altijd de Vrije Universiteit, want deze geus blijft midden in de wereldbeweging als het zout der aarde geen lijdzaam Doper, maar een strijdbaar Kalvinist. Het grote verschil tussen de Katholieke Kerk en de Hervormde is voor ieder, die maar één Kerk aanneemt en deze Kerk aan 't kenteken van de eenheid onderscheidt, klaarblijkelik; 't is het verschil tussen Kerk en sekte, te herleiden tot het verschil tussen geheel en deel. Het karakter van een deel brengt eindeloze verdeling mee, zolang het de gesloten volkomenheid van 't geheel mist. Niet alleen scheiden orthodoxen met hun opvatting van de Kerk als Gods gemeente zich van modernen met hun voorstelling van de Kerk als een natuurlike vereniging, maar de orthodoxen splitsen zich altijd weer in nieuwe richtingen. Alzijdig is enkel het ronde Rome, dat de aardbol harmonies weerspiegelt; de partijen van de Hervormden putten zich in eenzijdige bewegingen uit, om de scheve verhoudingen met geweld te bedekken of te herstellen. | |
[pagina 262]
| |
Zo leven de Confessionelen alleen in hope, in de verbeelding van een wezenlike Kerk, die ze door hervorming van besturen en verscherping van wetten denken te bereiken. Zij zien modernen maar gladweg voorbij, kijken ze de Kerk uit, al hebben hun ogen nog geen dwingende kracht genoeg. In hun illusie, dat het ideaal eenvoudig van aaneensluiting afhangt, eisen ze volstrekt de confessie tot het ogenblik dat die confessie door onderwerping van gewilligen en uitwerping van onwilligen opnieuw algemeen heerst. Ze verdedigen een Kerk zoals die moest zijn, dikwels meer naar katholieke dan protestante begrippen; ze vullen de geschiedenis van de Herv. Kerk met hun wensen aan en zien in dat verbeterd beeld dan de werkelikheid. Ze zijn theoloog in hun politiek, altijd deductief en idealisties, maar die doctrinaire trouw maakt ze ongevoelig voor de feiten. Nu is Prof. Visscher dogmaties nog orthodoxer dan de Confessionelen, noemt zich zelfs Gereformeerd, omdat hij die historiese naam van de Hervormde Kerk aan geen Afgescheidenen prijsgeeft. Dat maakt hem geweldig sterk, als hij kerkrechtelik een revolutie voorstelt, die uiterst modern aandoet, maar op rechtzinnige gronden wordt bepleit. In plaats van slappe verdraagzaamheid blijkt een pijnlike beginseltrouw hem geleid te hebben, pijnlik voor zijn persoon en pijnlik voor zijn zaak, waar hij met zijn allernaaste geestverwanten volslagen overhoop komt te liggen over grondvragen. Visscher wil voor de steile broeders juist mogelik maken, wat ze tegen hun zweren op confessie en nog eens confessie laten en volgens het reglement moeten laten, n.l. de uitoefening van leertucht door het weren van valse lidmaten. Hij wil ze uit de klem tussen confessie en reglement redden en ze vrijheid geven om de eisen van Gods Woord na te leven; hij wil ze ‘den gruwel van zelfbedrog, waarin al wat zich in de Herv. Kerk gereformeerd noemt, voortdurend leeft en leven blijft, laten zien, opdat de Kerk zich tot God bekeeren zal.’ | |
[pagina 263]
| |
manente verkrachting van Woord en belijdenis, waaraan alle Gereformeerden in de reglementaire kerk zich schuldig maken door na te laten wat gedaan en te doen wat nagelaten moet worden.... Ons heele kerkelijke leven is eene voortdurende afschuiving van verantwoordelijkheid. De een schuift het op de zonde, de andere op de toestanden, op zijne onmacht, ja waarop al niet.’ Zonder de prikkel van verkettering en de nood tot verdediging zou Visscher wel de ellende van zijn Kerk niet zo volledig aan de grote klok hangen in een réquisitoir om van te rillen, dat hij met bloedend hart moet neergeschreven hebben. ‘Alles dreigt te barsten’.... In 't kerkelijk reglement ‘zijn juist zulke alles vervagende, ongrijpbare begrippen gekozen met het doel om aan den maatstaf der belijdenis te ontkomen’. Ondanks protesten van rechts een eeuw lang is dat reglement, onrechtmatig door Koning Willem I voorgeschreven, nooit veranderd. En dat reglement, waarnaar alleen lidmaten aangenomen en predikanten bevestigd worden, kent geen verschil van richting, zodat alle partij en toch recht op hun plaats in de Kerk hebben. Wil men de modernen uitdrijven volgens de maatstaf van de belijdenis, waarvoor feitelik verschillende confessionelen zelf ‘o zoo angstig vreezen, omdat het woord confessioneel staat op den koker, waaruit zand gestrooid wordt op de oogen van het volk en van de ouderlingen’, dan moeten allerlei anderen er ook uit en zijn er ‘haast geene menschen in de Herv. Kerk overgebleven’. Zijn bedoeling is waarschijnlik om de modernen en ethiesen alleen de tent te laten steunen, waaronder hij met zijn Heer samenkomt; de ketters mogen zijn Kerk niet méér dienen dan de heidenen, die de tempel bouwden voor de offers van Israël. De Herv. Kerk zou dan een schil worden met meer kernen evenals een gebouw met vergaderlokalen voor de meest uiteenlopende verenigingen tegelijk, waarin | |
[pagina 264]
| |
ieder zich veilig in zijn heiligdom terugtrekt. Begrijp ik de opzet goed, dan heet het met Gereformeerde formules zó, dat de uitwendige organisatievorm van de Kerk evenals van de staat of van 't huwelik valt onder de gemene gratie. Ik laat natuurlik daar, of zo'n leer niet eerder Wittenbergs is dan Dorts, wat Visscher mag uitvechten met Kuyper. In ieder geval geeft hij zijn plan voor zuiver kalvinisties en beantwoordt de verkettering, waardoor de professor zo verstoord is, met gelijke munt: ‘Neen, niet de Gereformeerde voorstander van den modus vivendi verloochent de kerk en hare belijdenis, maar de tegenstanders, die de reglementaire kerk voor Gods Kerk verklaren.... Wie is in overeenstemming met de belijdenis, wie komt voor haar rechten op, hij die de Kerk Gods (d.i. de Kerk in de belijdenis omschreven, die in de reglementaire kerk lijdt en zucht, omdat zij Gods waarheid ziet voorbijgaan, terwijl zij zwijgen moet, indien zij niet reglementair wil worden uitgeworpen) aan het recht wil helpen om haar leven in overeenstemming met de belijdenis te mogen stellen, of hij, die daar dat aggregaat, dat de reglementaire kerk is in lijnrechten strijd met de belijdenis, voor de Kerk der belijdenis aanziet en haar aldus wil behandelen?... Dwingt de modus vivendi iemand om modernen, ethischen etc. als leden der gereformeerde Kerk te beschouwen zooals de belijdenis die omschrijft, of geeft hij omgekeerd juist de bevoegdheid om hen te beschouwen als niet behoorende tot de Kerk der belijdenis?’ En nadat de schrijver het eerste hoofdstuk- toepasselik sloot met de tekst ‘Een koninkrijk tegen zich zelf verdeeld zal niet bestaan,’ eindigt hij 't laatste profeties:
‘Laat het Gereformeerde volk weten, dat God gezegd heeft: Vertrouw niet op de valsche woorden, zeggende: des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel zijn deze! Want geen steen is op den anderen gebleven.’
Vanzelf laat een Katholiek liever het oordeel over dit geding op leven en dood aan Protestanten over. Visscher en zijn rechtse tegenstanders staan des te vaster op hun stuk, omdat allebei wezenlik een stuk van de waarheid hebben. Hij heeft gelijk met het knoeien een ondragelike smet te vinden | |
[pagina 265]
| |
op de Bruid zonder vlek of rimpel, zij met de heerschappij van de Kerk in de leus ‘heel de Kerk en heel het volk’ te handhaven, want maagdelik èn koninklik staat ze afgebeeld in de H. Schrift. Elke partij heeft een slip van haar mantel vast en scheurt het kleed zonder naad liever dan los te laten. Maar ook een buitenstaander vallen bedenkelike fouten in Visschers betoog op. Ik kan in zijn standpunt niet anders zien dan koppige halfheid. Klaar als de dag bewijst hij, dat de Herv. Kerk is of wordt ‘een kerk zonder volk, een kerk zonder kerk,’ waarmee hij dus onmogelik vrede kan hebben, maar waaruit hij dan ook de eerste de beste dag, dat zijn énige uitkomst vervalt, moet wegtrekken. En daarvoor maakt hij hoegenaamd geen aanstalten. Hij, die Ds. van Grieken (‘vriend en vijand tevens’, kan hij Thijm nazeggen) verwijt, zich aan zijn vader en grootvader te houden, blijft waar hij is, in plaats van naar de Dolerenden te gaan, waar hij thuis hoort. Dat de Confessionelen vasthouden aan de Herv. Kerk, hangt samen met hun expansiepolitiek, maar wie die kans opgeeft en zich in geweten terugtrekt, die moet ook buiten de besmettelike zelfkant vluchten. Hij klaagt over misbruik van de mystieke term Kerk, die van alles tegelijk betekent, maar bestendigt een gevaarlik misverstand, door met allerlei partijen een Kerk te delen, die geen Kerk is in zijn oog, omdat hij zelf verklaart: ‘Er is geen enkele kerkelijke formatie zonder geloofsgemeenschap mogelijk.’ Is hij overtuigd, dat het leven naar de goddelike waarheid binnen de Herv. Kerk is uitgesloten en ‘dat het toch moet geschieden ondanks alles, zelfs als er de dood op stond,’ dan dient hij er dubbel en dwars de bijkomstige belangen, die hij de dominees onder de neus wrijft, op te offeren en niet om ‘kerkegoed’ en niet om ‘staatstraktement’ (waar hij persoonlik als rijksambtenaar buiten staat, maar waar hij zijn Kerk van wil zien profiteren) te hangen en verlangen tot ‘tijd rijpt,’ wat zijn voorvaderen bij de hervorming ook niet hebben gedaan. O vleespotten van Egypte! Tegenover Prof. Aalders' verwijzing naar de waarheid | |
[pagina 266]
| |
boven de vrede beweert Visscher: ‘Gebrek aan waarheid is de oorzaak van den strijd en de modus vivendi biedt een weg om tot waarheid te komen en daarmede tot vrede.’ Hierop zou de Groningse hoogleraar makkelik kunnen antwoorden met een onderscheiding tussen subjectieve waarheid in de zin van waarachtigheid, oprechtheid, die bij de voorgestelde scheiding van tafel en bed wel winnen mag, en objectieve waarheid in de zin van geopenbaarde en verplichte leer, die er juist mee prijsgegeven wordt. ‘Hoe kan de Kerk der belijdenis weer als Kerk der belijdenis zich openbaren? Hoe kan zij komen aan haar rechten om in overeenstemming met Gods Woord te leven?’ Dat is geen vraag meer na de daad van Kuyper; door afscheiding alleen. ‘Wij zijn er toch niet voor aansprakelijk, dat er nog meer kerken en kerkjes in den lande zijn?’ Neemt u die kerken en kerkjes in uw verband, wel degelik, Prof. Visscher, hebt u dan een zekere solidariteit en verantwoording! U raakt buiten uw schuld, eenvoudig door de verwarring van uw Kerk vast in een sofisme, als u Prof. Aalders verontwaardigd opmerkt, dat de eerste Christenen alleen tegenover de wereld en niet binnen de gemeente onverdraagzaam waren, om daaruit te concluderen vóór modus vivendi. In uw uitverkiezingsleer hoort immers heel de rest tot ‘de wereld’; en nu doet u dubbelzinnig, door met een groot deel van die wereld een verbond aan te gaan of aan te houden onder de heilige naam van Kerk. Terecht voorspelt Visscher aan de confessionelen, dat ze, mocht hun 't uitdrijven van de modernen lukken, weer nieuwe worstelingen te wachten hebben met ethiesen en anderen. Maar naief is dan ook zijn eigen verwachting, dat de stichting van afzonderlike gemeentekerken vrede betekent. De naam gemeentekerk draagt in 't kunstmatig pleonasme 't kenteken van sektariese chaos, die zich morgen zou wreken door oprichting van een kerspelgemeentekerk in naam van de waarheid en overmorgen van een kerspelgemeentekerkkapel in naam van de vrijheid. | |
[pagina 267]
| |
Hoe Visscher zelf als advokaat van zijn voorstel de kostbare werkelikheid vergeet, blijkt uit zijn bewering, dat de splitsing zich maar tot drie hoofdgroepen hoeft te beperken, waartegenover zijn nieuwe collega Slotemaker een ander boekje opendeed met de constatering van minstens tien partijen. Nog sterker spreekt de professor tegen zijn eigen theorie, waar hij die beperking verwacht van een maatregel van de Synode, dus van reglementering, die hij juist veroordeelt. Is dat geen duivel door Belzebub uitdrijven? In de protestante dwaling zelfs met de sterkste kop recht door gaan zonder tegen de muur te bonzen, is ook onmogelik. Voorzover de zaak Roomsen aangaat, kan Kuyper's onderscheiding ons ook dienen; nog minder dan de Kalvinist is 't een Katholiek doenlik, zijn eigen begrip van de éne heilige apostoliese Kerk te verbinden met de denkbeelden van verdeling, profanering en modernizering, die de modus vivendi insluit; nooit in der eeuwigheid gaat voor ons besef het krankzinnige van zo'n plan af, om Christus' Lichaam netjes in stukken te snijden, Gods Kerk om te zetten in een naamloze vennootschap met gelijke aandelen onder vijanden als vrienden van Gods Zoon. Maar dat de Hervormde Kerk niet de ware is, spreekt opnieuw hieruit dat zij niet op de ware manier eerbied afdwingt, maar zich als een menselike stichting naar menselike wetten laat behandelen. De Protestant keert de verhoudingen om, door de zichtbare Kerk secundair uit de onzichtbare te voorschijn te roepen; hij construeert zijn Kerk, terwijl wij Katholieken door de Moederkerk worden voortgebracht. Wat hij er dus verder mee doet, mag hij verantwoorden aan Luther en Kalvijn, die zelf het voorbeeld in Kerkrevolutie gaven. Hoe losser zijn organisatie, hoe beter 't hem van nature uitkomt. Intussen kunnen wij volstrekt niet met Kuyper verlangen naar een op zich zelf logiese exodus van zware broeders uit de Herv. Kerk. Veilig laten we haar ontwikkeling of ontaarding aan de Voorzienigheid over, maar zolang deze Kerk nog zo'n ruime plaats in ons land beslaat, moeten Roomsen hopen, dat de christe- | |
[pagina 268]
| |
like traditie, de apostoliese erfenis er zoveel mogelik wordt bewaard door orthodoxe elementen. Die rechtzinnigen houden immers veel modernen, naar allerlei wereldlike surrogaten van godsdienst graviterend, ook binnen de invloed van 't Evangelie, - zoals de modernen weer verschillende orthodoxen voor verstening in oudprotestante vooroordelen, starre stelling tegen Rome en Rome alleen, behoeden.
Veel belangrijker dan de eindeloze polemieken over deze kwestie, een vervolg op het beruchte vraagstuk van de formule ‘geest en hoofdzaak’, zijn de ziektesymptomen, die de Herv. Kerk erbij vertoont. Allereerst de koorts in alle partijen, 't gevoel van erop of eronder, al in de doodskreet ‘modus vivendi’ uitgedrukt, waarvan 't tragiese nog werd geaccentueerd door de kritiek: ‘modus moriendi’. Tweedens de manier, waarop de algemene Synode als een zondebok alles op zijn arme rug geladen krijgt. Nu mogen de confessionelen als presbyterianen tegen 't opgelegd synodaal verband beginselbezwaar hebben, maar bij alle partijen lijkt de toon en de hoon over 't hoogste kerklichaam op het gedrag van verwilderde kinderen tegenover een gouvernante of de houding van verbitterde clienten bij 'n wankelende bank. Wèl een dankbare taak om in de vacantiemaanden eventjes heel die ordeloze Kerk te regelen onder het schimpen van 't eigen volk! Prof. Visscher b.v. verwijt ‘oppervlakkige, onwetenschappelijke methode’ en ‘partijgekonkel’ aan de Hoogeerwaarde Synode, waarvan hij de waardigheid bitter bespot. Wat zal men bij 't hervormingsfeest weer jubelen van 't Evangelie door Luther van onder de bank uit gered, terwijl zo ònevangelies mogelik de partijen vóór en tegen de Christus samengaan en met kunst en vliegwerk worden samengehouden! Een Prof. Visscher wringt en wroet, alsof de hemel er van afhing, om in één Kerk te blijven met modernen, die elke katechizant de Leidse bijbelvertaling in handen geven, waarvan de inleiding met deze Judaskus sluit: ‘Jezus Christus, | |
[pagina 269]
| |
die met reden in ons kerkelijk leven een eereplaats inneemt’. Ik zou achter ‘een’ een uitroepteken zetten, als er helaas geen vraagteken hoorde achter ‘eereplaats’. Nog erger: ‘Misbruikt wordt het N.T. - en dan sticht het licht onheil - indien men het leest met den waan dat alwat er in staat schoon en goed is, dat men dus den inhoud zonder te twijfelen heeft aan te nemen en zijn leven er naar moet inrichten. In het N.T. is wat waar en wat onwaar is op zedelijk en godsdienstig gebied dooreengemengd, en God geeft ons de heerlijke gave goed en kwaad, heilzaam en schadelijk te onderscheiden. Indien wij dit vermogen bij de bestudeering gebruiken, kan het N.T. - bepaald wat ons in de eerste drie Evangeliën is overgeleverd - alleszins tot verrijking van ons zieleleven strekken.’ Onthoud deze lessen bij de aanstaande retorica over bevrijding van 't Woord Gods door het Protestantisme! Maar behalve onbijbels wordt de Herv. Kerk, die in haar geheel immers verantwoording draagt voor wat ze binnen zich blijft dulden en zelfs steunen, ook onprotestant door krampachtig te hechten aan uiterlik kerkverband bij geestelik levensverschil en godsdienstige tegenspraak. Niet genoeg kan 't herhaald worden als voorspel op de Lutherfanfares, dat de verschillende Protestanten in leer oneindig verder van elkaar afstaan dan de Hervormers van Rome, waarvan de gewelddadige afscheuring nog altijd een heilige en heldhaftige gewetensplicht heet. En een derde argumentum ad hominem kan bepaald de anticlericale modernen een toontje lager leren zingen: laat ze eindelik ophouden met hun afgeven op het vermengen van geloof en staatkunde door Rechts, nu ze allerlei manoeuvres in hun kiescolleges gebruiken en tenslotte de leugenachtige gevel van een Kerk pleisteren voor hun los genootschap met louter juridiese voorrechten en voordelen als muren en een zuiver finantieel verband als basis, in één woord met een volslagen politieke bouw. Ik laat nog eens het woord aan Visscher, de nieuwe heid van de anticlericale N.R.Ct.: ‘Als er geen kerkegoed was, zou het niet noodig zijn een modus vivendi te zoeken. Ik weet wel, dat er zijn, die dit | |
[pagina 270]
| |
zullen ontkennen, maar hoe welsprekend en met welke gevoelige, teedere woorden zulke ontkenningen ook worden geuit, ik geloof toch niet, dat zonder kerkegoed, zonder staatstractement heel deze toestand nog een dag langer duren zou’. Alle partijen zouden elkaar groeten en uiteen gaan. Maar hij noemt het ‘ondenkbaar dat alle dominees hunne belangen en velen hunne bekrompenheden lieten varen’. Geen tegenstander kan 't bouwvallige van de Herv. Kerk zwarter brandmerken dan de voorgangers zelf; geen theorie somberder illustraties leveren dan de geschiedenis van de dag. De verwarring blijkt afdoende uit drie recente gevallen van predikanten, die zich echt protestant op hun geweten en zelfs op de belijdenis van de Herv. Kerk beriepen, zonder zich er thuis te mogen voelen. Zoals een geniaal meester hierin van een middelmatig kunstenaar verschilt, dat hij zelfs een bepaalde ruimte royaal met allerlei figuren weet te vullen, alsof ieder er alleen stond, terwijl de andere niet eens enkele personen op een wijd vlak los genoeg laat bewegen - zo schikt Rome de volken van heel de wereld ordelik binnen haar schoot, maar geeft de Hervorming in z'n onbegrensde vrijheid nog onze landgenoten geen plaats tot vreedzaam ademhalen. Ds. E. Boeke onderneemt in 't vrijzinnig, zeg gerust half heidens Noord-Holland naast de moderne kerken zijn orthodox zendingswerk als evangelisatie-predikant. Nu voelt hij 't tegenstrijdige van zijn houding niet, wanneer hij van de éne kant trouw kerkelik aan de rechtsvormen vasthoudt en uitsluitend officieel bevestigd wil worden en van de andere kant daarvoor het kerkgebouw van een gemeente vraagt, waartegen zijn actie principieel is gericht. Hierin ligt iets tragies als in alle doodlopende consequentie, maar ook iets ironies als in alle inconsequentie; hij aanvaardt een organisatie, die hij onmogelik als orgaan van Gods Woord erkent; hij volgt het uitwendig leidgezag en niet het innerlik leergezag van de Kerk! Het confessionele weekblad De Gereformeerde Kerk, dat het ambt ontleent aan 't wettig beroep | |
[pagina 271]
| |
van de gemeente, voelde zich ook meermalen benauwd over het vrij, buitenkerkelik karakter van de Evangelisatie, die toch weer als het getuigen voor het ware Evangelie moest worden bevorderd. De Evangelisatie is een middel om het arm geweten te verlichten, dat buiten de Kerk herstellen wil wat het er binnen misdoet. Onhoudbaar en toch onophoudelik komt het immers in 't gedrang doordat de Kerk verplicht tot zonde, zolang het reglement tegen de belijdenis vloekt. En dat gekweld geweten heet dan bevrijd van Rome, waar nooit zo'n gedwongen botsing van 't een op 't ander beginsel is gezien! Iemand kan daar persoonlik worden miskend, desnoods onschuldig vervolgd, een geval door Augustinus voorzien en door heiligen als Alphonsus vertoond, waarbij 't wezen van de zaak toch niet wordt bedreigd, zolang hij zelf in de Kerk het goddelik gezag erkent. Maar menselike wetten volgen tegen 't Evangelie in, wat Luther aan de Katholieken verweet, dat doet het kerkelikste deel van de Herv. Kerk, door zich verbijsterd op de Kerk tegen de Kerk te beroepen. Wie zulke ontzettende worstelingen bijwoont, is meer dan ooit verlicht, veilig in de Moederkerk te zijn met haar evenwicht van leiding en wijding en lering, drie takken van één organiese hierarchie op apostoliese wortel. 't Ander geval is het treurspel van een vurig predikant, die als slachtoffer van zijn overtuiging onder de ruines van zijn Kerk is verpletterd. Ds. Keck, eerst ongelovig, dan vrijzinnig, dan ethies, dan gereformeerd en dan naar zijn eigen mystieke aard piëtist, weigerde kinderen, door een modern predikant gedoopt, over te schrijven in zijn doopboek en nam als vader van een groot gezin liever ontslag. Zo klopt Boeke vergeefs bij de Herv. Kerk aan en moet Keck deze Kerk, die geen Kerk blijkt, verlaten, allebei uit trouw aan 't Woord Gods. De een heeft zijn hoofd gestoten, de ander, wat erger is, zijn hart. 't Opvallendst voorbeeld levert Ds. Vethake, waarvan de geschiedenis immers om de algemene betekenis eindeloos besproken is onder Protestanten. Als een kerkrechtelike zaak is | |
[pagina 272]
| |
zijn proces behandeld door het grotendeels modern kerkbestuur van Noord-Holland, al was 't maar, omdat, zoals de confessionelen en gereformeerden waarschuwden, een vonnis over zijn leer meteen de veroordeling van alle vrijzinnigen en, om te beginnen, van zijn rechters meebracht, die één voor één met de confessie de hand lichten en samen niet zoveel artikelen van de Formulieren van Enigheid ondertekenen als de beklaagde! Dus werd hij liever vervallen van zijn ambt verklaard op deze grond, dat hij zich door woord en daad duidelik van de Herv. Kerk had afgescheiden. Nu is dit punt juist door Vethake betwist. Ofschoon hij met tijdige ontslagaanvraag persoonlik genoeg deed om als predikant af te treden, was hij - en hij niet alleen - zakelik overtuigd, dat hij ook met katholieke leringen wel in zijn ‘leervrije’ Kerk, enkel een ‘genootschap’, waarin voor iedereen plaats was, thuis hoorde of tenminste kon blijven. ‘Was dit niet het geval, schreef hij, zoo zou ik mij nooit in de Ned. Herv. Kerk op mijn plaats gevoeld hebben en nimmer in deze Kerk als predikant zijn opgetreden’. Vandaar zag hij er op zich zelf ook geen bezwaar in, om tussen zijn openlike bekentenis en zijn schorsing nog te blijven optreden, al deed hij 't feitelik uit tegemoetkoming voor zijn gemeente niet, op de officieuze afscheidsrede na, waarvoor hem met zeldzaam protestante consequentie de kerk werd afgestaan en waarbij de kerkeraad hem zelfs vriendelik toesprak en de gemeente hem hartelik het psalmvers toezong: ‘Dat 's Heren zegen op u daal’. Die opvatting, dat een katholizerende overtuiging niet strijdig was met zijn ambt in een Kerk, die elke mening toelaat, noemde de N.R.Ct. onder de titel ‘Een Roomsch predikant in de Ned. Herv. Kerk’: ‘het merkwaardigste bestanddeel dezer bekeeringsgeschiedenis’. Het was er werkelik ook de kern en de kiem van, want evenals de vrijheidslievende, maar vooral waarheidslievende Vondel heeft het doodlopen van 't individualisme in bekrompenheid en dwingelandij eigenlik Vethake tot aanvaarding van 't Rooms gezag gebracht. Twee jaar tevoren had hij op een domineesvergadering al verklaard, | |
[pagina 273]
| |
zich aan de Paus over te geven op de dag, dat de Hervormde Kerk een formule op de voorgrond plaatste, waartoe ze volgens hem geen recht had. Stelde Ds. Nobel haar niet als vereniging op één lijn met de Ned. Wielrijdersbond en kan de meerderheid haar niet zuiver reglementair veranderen in zo'n profane bond? Zoals Ds. De Leeuw beschreef, is de aanleiding tot Vethake's bekering ook de schipbreuk van dat vrijheidsideaal geweest. Toen een kerkelik bestuur, nog wel modern, een collega had gewaarschuwd, dat de herhaling van een uitspraak, waarmee Vethake 't ondertussen niet eens was, zijn uitwijzing zou bewerken, werd hij zó verontwaardigd, dat hij twee maanden laterGa naar voetnoot1) aan de Bisschop van Haarlem liet weten, hoe hij in zijn geloof aan de vrijheid was geschokt. En toen Vethake zich zelf tegenover het provinciaal kerkbestuur had te verantwoorden in een godsdienstgesprek, dat volgens de N.R.Ct. ‘een der merkwaardigste episoden uit dit zeldzame proces’ betekende, verklaarde hij uitdrukkelik als zijn mening, naar het wezen van 't Protestantisme volkomen recht te hebben om in de Ned. Herv. Kerk te blijven, zo lang hem dit believen zou. Nu ze haar vrijheid naar één kant tot het uiterste dreef, maar andere beginselen uitsloot, bleek hem de Ned. Herv. Kerk als Kerk dood te zijn. 't Is een oud liedje, geboren Roomsen al te goed bekend: het vrij onderzoek houdt als een huis met blinde muur naar de kant van Rome op; in alles is de Hervorming verdeeld behalve in 't antipapisme, dat ook ketters en heidenen plotseling verzoent als Herodus en Pilatus. En wie dat éne ongeschreven, ingekankerd leerstuk aantast, die moet er uit en die alleen. Vethake begreep, dat iemand evenmin lid van twee Kerken kan zijn als burger van twee staten, en verzocht zelf om zijn ontslag, al maakte hij de bescheiden aanspraak om niet vóór zijn vertrek te worden uitgezet.Ga naar voetnoot2) Bij de louter | |
[pagina 274]
| |
zakelike strekking, die 't proces zo kreeg, demonstreerde deze ‘vrijzinnige’ rechtbank sprekender dan ooit het negatieve van 't Protestantisme, dat zich door onbevangen geesten als vroeger Prof. Gunning en nu Dr. De Hartog en Dr. Van Senden moeilik tot Roomse studie en sympathie laat winnen. Maar dat is een gevolgtrekking voor Protestanten; Katholieken kunnen uit het geval andere dingen leren. Vooreerst dat de ondergang van de Ned. Herv. Kerk alles behalve bloei van geestelik leven uitsluit bij de personen, die trouwens veel minder van een Kerk verwachten dan Roomsen; en dit is voor velen een weldadige ontdekking. Verder dat de ontreddering van die Kerk zelfs tot verheldering van sommigen kan bijdragen, omdat de verwarring juist hun ogen helpt openen voor de orde, alleen in de éne schaapstal te vinden. Tenslotte dat het voorbeeld van Vethake, iemand uit de frisse groep van ‘algemeen- (of onafhankelik-) vrijzinnigen’, toenadering van bepaalde kringen belooft en vertoont. Terwijl de vlakke modernen 't hardste schreeuwden over zijn omkeer, omdat de armsten eenmaal de rijksten benijden, waren deze jongeren zo vrijmoedig, in 't tijdschrift Omhoog te getuigen, dat de mogelikheid en redelikheid van ijveren voor een of ander katholiek stelsel op Hervormde kansels moet worden aanvaard, en ze begonnen daarmee metterdaad. Maar het ouwerwets, langzamerhand wel verouderd type van de moderne verweet hun gebrek aan eerbied voor ‘de moderne vaderen’, die anders zelf nooit de minste eerbied voor de orthodoxe vaderen hadden getoond, evenmin als dezen indertijd voor de katholieke vaderen! Wáár we 't Protestantisme ook naderen, van voren, van achteren of op zij - overal toont het die noodlottige scheur van innerlike tegenspraak als gevolg van zijn rampzalige oorsprong. Gerard Brom |
|