De Beiaard. Jaargang 1(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Koren Rijpende zomers, heilig koren, Liefde der menschen-voedende aard. Brood geworden in goud geboren, Goudlende korengaard. Opgeschoten in slanke stangen, Korrel die wilde en won; Ruischende harp der gouden gezangen: Wind bespeelt ze en zon. Gulden tuin in wiens gulden schaduw Rood en blauwig verspreid Bloemen weven een bonte waduw, Lachende lieflijkheid. [pagina 187] [p. 187] Koren, koren pralend en prachtig, Trotsch als een man in zijn kracht, Buigzaam en smedig, in massa machtig, Vrouwelijk week en zoo zacht. Koren, gewonnen tot bloeiend wonder, Groot in uw rijpenden droom; Groot in uw drift, die er stuwde van onder Sneeuwjacht en stortvlagenstroom. Koren, o weelde, welbehagen, Waar ik uw drijven zie: Wolken bevlaggen en winden bevlagen De eeuwige melodie. De oogen verdwazen.... De roes uwer geuren, Geur uwer warm-zwangere aar, Weet mijn ontkrachte kracht te beuren, Waar 'k op uw schoonheid staar. Schoonheid der rijpende zomers, koren Bronnend in gouden geruisch, Opgestraald uit de vochtige voren, Koren heilig en kuisch. Koren vroom, dat God houdt vescholen: Hemelscher weelde woon.... Daarom, koren, vóór alles verkoren, Werdt gij zoo wonderschoon! Felix Rutten Vorige Volgende