| |
| |
| |
Mgr. Dr. Poels
IK heb eens hooren zeggen, dat Dr. Poels een echte ‘provinciaal’ is en ik geloof, daar is wel iets van aan. Hij voelt zich op en top Limburger, een zoon van het kleine land, dat door zijn ligging en historie zoo'n heel bijzondere plaats inneemt onder de elf provinciën en door den stoeren lichaamsbouw en vlug-intuitieven geest van velen zijner bewoners beurtelings aan Duitsche en Fransche nabuurschap doet denken. Maar wat hij ook van zichzelf moge gevoelen, en al beperkt zijn werkkring zich ook tot die ééne provincie, ja tot een uithoek ervan, menschen van de afmetingen van Dr. Poels zijn van nationale beteekenis en Noord en Zuid leggen gelijkelijk beslag op hen, als op nationaal domein.
Men heeft in verband met Dr. Poels dikwijls den naam van Dr. Schaepman genoemd en niet zonder reden. 't Is beiderzijds dezelfde forsche hooge gestalte, een ware verpersoonlijking van het mens sano in corpore sano; dezelfde bonhomie en goedlachsche geaardheid, die zich zoo wel verdraagt met diepen ernst; vooral dezelfde breedheid van opvatting, die hen eenerzijds door de grooten van alle landen als pairs deed begroeten, ten andere de kleinen in eigen land soms de schrik op het lijf joeg. Voeg daarbij hetzelfde Roomsche vuur. Schreef de een aan Dr. Nuyens: ‘Ik zou mij eer het hoofd voor de voeten laten leggen, dan te vergeten, dat ik sacerdos in aeternum ben’; Poels, verontwaardigd over de verdachtmaking zijner orthodoxie, sprak in Critiek en Traditie een woord van denzelfden koperen klank: ‘Wee den aanrander van Christus' Bruid, als hij openlijk oorlog voert. Men kappe onze beide handen af en wij zullen nog slaan met de stompen onzer armen.’ En, Gode zij dank, Rome stelde beiden in het gelijk: het Roomsche purper is hun schild en hun glorie.
Er valt nóg een merkwaardige gelijkenis tusschen beide mannen aan te wijzen.
Schaepman's ster ging op aan den letterkundigen hemel en alles deed aanvankelijk verwachten dat hij daar, en daar
| |
| |
uitsluitend, zou blijven schitteren. De rustige studeerkamer zou, zoo meende men, het eigenlijke laboratorium voor hem zijn dat hij slechts nu en dan zou verlaten om het volk te laten genieten van zijn hooge welsprekendheid. Maar midden in de kracht van zijn leven, en op de middaghoogte van zijn glorie als schrijver en redenaar, daalt hij af in de woelige politieke arena; en wie denkt aan ons onderwijs en de uitbreiding van kiesrecht, aan leerplicht en persoonlijke dienstplicht, zal moeten bekennen, dat hij dáár voor land en volk, en ook voor ons, katholieken, zijn schoonste triomfen bevochten heeft. Juist zoo is het met Poels gegaan. Ieder moest denken, dat de Leuvensche doctor, die reeds vóór zijn doctoraat met zijn geschrift over Israel's heiligdom Le Sanctuaire de Kirjath Jearim de aandacht der geleerde wereld had getrokken, de gewijde wetenschap als eenige bruid voor zijn leven verkoren had. Aanvankelijk beantwoordt de werkelijkheid daar ook aan. Te Antwerpen verklaart hij drie jaren de Schrift aan het Scholasticaat der Paters van het H. Hart en geeft o.a. zijn Critiek en Traditie uit, waarin Hieronymus en Thomas met veel scherpzinnigheid worden aangevoerd ten gunste zijner critische opvattingen. Daarna volgen wel twee jaren van gewone kapelaanspractijk, maar einde 1902 plaatst Leo XIII hem opeens op den grooten kandelaar der Pauselijke Bijbelcommissie, 1903 ziet hem als hoogleeraar in de exegese optreden aan de universiteit te Washington. Maar zeven jaar later, ongeveer op denzelfden leefdtijd als de Rijsenburgsche professor, verandert ook hij van koers. De hoogleeraar wordt Aalmoezenier van den Arbeid; de Amerikaansche universiteitsaula wordt verwisseld met een rectoraat te Welten; de theologische wetenschap met sociale practijk in het mijndistrict.
Toch kon niemand die Poels tot dusver gevolgd had, zoo heelemaal verwonderd zijn over die metamorphose. Evenals bij Schaepman, in z'n eerste periode, de liefde voor het politieke leven geregeld om den hoek kwam gluren, zoo werd bij Poels de sociale ader herhaaldelijk zichtbaar. De
| |
| |
‘gewone’ kapelaan van Venlo was toch een buitengewone geweest: hij kon met het volk omgaan als geen ander. De spoorwegstaking van 1903 haalde hem terstond van achter zijn boeken te Venray weg en zóó groot was de invloed van den oud-kapelaan, dat het oplaaiende socialistische vuur haast onmiddellijk uitging bij zijn eerste verschijning.
Maar vooral zijn rede in datzelfde jaar op den Katholiekendag te Weert, later als brochure onder den titel Tijdig in den handel verschenen, bewees wat 'n sociale macht in hoofd en hart van den Venrayschen doctor lag weggeborgen. Uitgaande van de groote lijnen der wereld-industrie, die ook Limburg volgen zou, liet hij een geweldig alarmsignaal hooren, wijl de sociale omwenteling in het mijndistrict reeds in werking was en de contra-revolutie, ten minste op groote schaal, nog beginnen moest.
Zoo was de tweede, sociale periode toch niet door een klove van de eerste, de wetenschappelijke, gescheiden, en 't was te voorzien dat de wetenschappelijke denker, zooals hij zich - ook reeds op sociaal gebied - in de eerste getoond had, in de sociale praktijk meer dan gewone vruchtbaarheid toonen zou. Toch had niemand kunnen droomen, dat de resultaten der eerste zes jaren zóó grandioos zouden zijn als de werkelijkheid te zien heeft gegeven. Men mòest immers denken, dat geen zedelijke kracht in staat kan zijn, den materialistischen gang der moderne industrie bij te houden, waar eenmaal de zwarte diamant in den bodem ontdekt is. De revolutie die daarvan het onvermijdelijke gevolg is - èn in het land waar de eene fabrieks-schoorsteen na de andere zich omhoog werkt boven het pas nog golvende graanveld, èn in het volk dat duizenden nieuwe elementen van alle windstreken ziet toestroomen - die revolutie heeft zóó'n verbazend snel verloop, dat het onmogelijk moet schijnen voor niet-materieele factoren, hier anders dan zachtjes-aan achterna te komen en voet voor voet te heroveren wat door de stoomwals van den ongeloovigen tijdgeest verpletterd werd. Toch heeft Poels
| |
| |
er anders over gedacht en bewezen dat het anders kan. Eenmaal belast met de algemeene leiding van het mijndistrict door het vertrouwen zijner kerkelijke overheid, heeft hij zijn heil niet gezocht in het houden van mooie en lange redevoeringen - daar was geen tijd voor - maar heeft hij een reeks van instellingen in het leven geroepen, die even zoovele burchten zijn voor het stoffelijk en zedelijk welzijn der Limburgsche arbeidersbevolking, even zooveel sociale krachten om de leuze van den Roermondschen Kerkvoogd: ‘Heer, blijf bij ons’ tot een heerlijke werkelijkheid te maken.
Het begon met de Arbeidsbeurs. Vóór alles moest de snelvlietende stroom der toevloeiende mijnwerkers gekanaliseerd en wat àl te gevaarlijk was, afgeweerd worden. Toen kwam Ons Dagelijksch Brood, de coöperatie die, van Heerlen uit, den ganschen omtrek voorzag van het beste eerste levensvoedsel. Ons Limburg en Tijdig, twee vereenigingen van zeldzaam scherpzinnige conceptie, zorgden samen voor deugdelijke huisvesting, goedkoop en fraai, en vrij van de pest van het kostgangerswezen. Ons Thuis nam den losloopenden vrijgezel in bescherming: hij vond er logies, voeding, gezellig verkeer en zedelijke schutse.
Terzelfder tijd werd voortdurend gezorgd voor de organisatie en geestelijke ontwikkeling en opvoeding der arbeiders. Onder leiding van den hoofd-aalmoezenier vloog geregeld een zwerm van propagandisten uit, om allerwege de vaan der stands- en vakorganisatie te plaatsen. Overal werden afdeelingen gesticht of bevestigd van den R.K. Werkliedenbond en den Christelijken Mijnwerkersbond, waarbij natuurlijk - zooals van een helderziend man als Poels niet anders te verwachten was - beider onmisbare bondgenoot, de drankbestrijding, niet vergeten werd. De beste werklieden (en burgers) werden nog afzonderlijk geschoold in de week op week te Heerlen gehouden Praatavonden, waar Poels zelf leider, dus de toon van zelf prettig en gemoedelijk was, maar al wat actueel is op godsdienstig, sociaal en politiek terrein, grondig en helder ‘bepraat’ werd.
| |
| |
Ik ben zeker hiermee niet alles genoemd, veel minder de groote beteekenis van al die dingen te hebben doen uitkomen. Men moet, bij het bespreken van den arbeid van Dr. Poels, eenvoudig de gewone maat vergeten en zich gewennen aan kolossale dimensies. Waar een ander het vraagstuk der volkshuisvesting bij brokjes tracht op te lossen door hier en daar een groep huizen neer te zetten, ontwerpt en sticht hij dorpen. Waar een ander het niet in 't hoofd zou krijgen voor arbeiderswoningen iets beters te zoeken dan een goed architect ter plaatse, vindt Poels den beste - Jan Stuyt - niet te goed en geeft hem zooveel te doen, dat hij een vast filiaal te Heerlen moet stichten, vlak naast zijn deur. Bij een gezellenhuis denkt een gewoon sterveling, nu ja aan een groot gebouw, maar waarvoor toch een concierge met eenige bedienden toereikend zal zijn. Dr. Poels richt ‘Ons Thuis’ in op zulk een voet, dat een heele afdeeling ‘Zusters’ noodig is om in de behoeften van logies, voeding en wasch te voorzien, en een apart gebouw moet verrijzen om deze dienaressen des volks te herbergen. Een loonsverhooging van een paar ton is geen onbeduidende zaak. Dr. Poels weet door zijn gelukkige bemiddeling meer dan een millioen te verkrijgen en een staking met al haar ellenden te voorkomen.
Al dat grootsche is natuurlijk spelenderwijs tot stand gekomen. Natuurlijk, zeg ik, want alleen iemand, voor wien dergelijke dingen doodeenvoudig zijn, krijgt zulke concepties in 't hoofd, durft ze aan, en krijgt ze klaar. Ze zijn ook doodeenvoudig, zooals de ontdekking van Amerika een heel simpele zaak was. Je moest maar naar het Westen stevenen, rechtdoor, aldoor, dan kwam je van zelf terecht! Dat kon iedereen Columbus toch nadoen?
Toch is er maar één Columbus geweest en zoo is er ook maar één Dr. Poels geweest, die het sociale reuzenwerk van de mijnstreek tot stand heeft gebracht, en die dat tot stand brengen kon, omdat hij.... Dr. Poels was: de oerkrachtige Limburger, die werken kon voor tien; de man van scherpe intuitie, die voor elken nood terstond het passende genees- | |
| |
middel ziet; de man van toewijding, die ‘geen vijf minuten zou dralen om geheelonthouder te worden, wanneer hij meende in zijne omstandigheden het volk een dienst te doen’; de man eindelijk, die door dat alles, mitsgaders zijn kostelijke gemoedelijkheid en tastbare oprechtheid bij alle standen, partijen en gezindten tal van vrienden kon maken en zoodoende ook de medewerking verkrijgen die noodig was om het sociale schip, door de branding van den belangenstrijd heen, telkens in veilige haven te brengen.
Men zal het misschien vreemd vinden, dat een overtuigd geheelonthouder als ondergeteekende zooeven die tusschen aanhalingsteekens geplaatste woorden kon neerschrijven. Het zijn woorden, door Dr. Poels zelf eenmaal tot mij gesproken en ik moet gulweg bekennen, dat ik toen niet heb durven zeggen dat hij ongelijk had. Hij had in die dagen de hulp van velen noodig, om verschillende groote werken tot stand te brengen en het liet zich hooren dat hij zònder ons blauw insigne sterker stond. Maar thans zou ik anders spreken. Thans, nu hij den berg te boven is en z'n werk staat door eigen kracht, zou ik zeggen: ‘Toe, doctor, kom in onze rijen! Wat ge vroeger om het volk gelaten hebt, moest ge nu om het volk doen. Denk aan uw eigen kernachtig gezegde: “Ons sociaal werk is met lamheid geslagen, zoolang op elken hoek der straat ons een drankduivel staat uit te lachen.” Uw loon, ook het aardsche zal niet uitblijven. Wie het werk verricht van tien anderen, verdubbelt door geheelonthouding z'n arbeidsvermogen, en hoofdofficieren als gij, bij wier leven duizenden belang hebben - ik zeg 't Jhr. Ruijs na - moeten zuinig zijn met zich zelf.’
Het behoeft nauwelijks gezegd, dat bij Dr. Poels' reuzenarbeid ook anderen betrokken zijn geweest. Het kan natuurlijk niet anders. Groote sociale werken komen niet in eens - noch door één - voor den dag, zooals Minerva uit Jupiter's brein. Wie in de geschiedenis van het mijndistrict 20 jaar teruggaat, zal van zelf den naam van Dr. Nolens neerschrijven als bewerker, met minister Lely, van de staatsexploitatie in
| |
| |
het mijngebied en grondlegger van den Christelijken Mijnwerkersbond. En wie verder gaat en een dag per auto - want anders lukt 't niet! - in het mijndistrict rondtrekt om alles te bezichtigen en uit te hooren, wat daar sindsdien van overheidswege en door particulier initiatief verricht werd, om het Zuiden economisch en hygienisch godsdienstig en zedelijk te beschutten en op te heffen, zal herhaaldelijk den naam van Ruijs vernemen. En wie eindelijk een paar dagen in het rectoraat van Welten gaat doorbrengen, om zich eens goed op de hoogte te stellen van de wijze waarop in dat sociale hoofdkwartier gewerkt wordt, zal niet alleen spoedig bemerken dat 't daar geen stille kluis is, maar verbaasd staan over de bonte menigte die daar zooal op één dag komt binnenvallen. Ge dacht misschien een paar uur met uw gastheer ongestoord te kunnen praten, maar het behoeft u volstrekt niet te verwonderen als gij achtereenvolgens kennis maakt met zijn trouwen ‘handlanger’ den Franciscaner Pater Cleofas; den onvermoeiden propagandist der drankbestrijding en van al wat sociale actie heet, Dr. Verhagen; den promotor van het katholieke schoolwezen, Dr. van Gils; den redacteur van Het Katholieke Volk Henri Hermans; een architect en een mijndirecteur, het hoofd van een bankinstelling en een bouwvereeniging, een baron, een mijnwerker en een almoezenier van den arbeid.
Want zoo gaat 't! Het is een onophoudelijk va-et-vient. En altijd even gezellig. De gastheer is de gulheid in persoon. Er wordt gelachen en gepraat over alles. Maar als ge goed oplet, zult ge bemerken dat tusschendoor ook krijgsraad gehouden wordt; zult ge woorden opvangen die een verrassend licht werpen op sociale toestanden onder of boven den grond; er worden gewichtige besluiten genomen, verbeteringen voorgesteld van bestaande inrichtingen, nieuwe plannen gevormd, die ook weer direct een begin van uitvoering krijgen. Waarom anders die telefoon dan om vliegensvlug de getrouwen in 't geweer te roepen?....
Alleen door die gestadige vriendschappelijke samenwer- | |
| |
king van zoo'n massa personen uit de meest uiteenloopende betrekkingen is te verklaren dat Dr. Poels in nauwelijks vijf jaar zoovele en zoo grootsche werken tot stand kon brengen, waarvan elk op zich zelf iemands glorie had kunnen uitmaken, al zou hij er een kwart-eeuw aan besteed hebben. Maar indien velen hebben meegewerkt, hij was de ziel van alles en van hèm ging de bezieling uit. Van hèm kwamen de nieuwe grootsche ideeën. Hij was de motor en tevens het bindende element. Wat Schaepman bij al zijn grootheid miste, en zonder al te veel schade voor de zaak, in zijn politieke loopbaan missen kòn, maar wat bij socialen arbeid conditio sine qua non is - het gemak van samenwerking - bezit Poels in de hoogste mate. Hij heeft nooit iemand afgestooten, maar altijd aangetrokken, al bezorgde het hem ook den last eener gastvrijheid waaronder menig ander bezwijken zou. Hij heeft elke bruikbare kracht gewaardeerd en door zijn prettige aangename leiding blijvend verbonden aan zijn persoon en daardoor ook aan de zaak, waaraan hij zijn gansche persoonlijkheid ondergeschikt heeft gemaakt: het behoud en de opheffing van een mooi Christen volk.
Zoo dikwijls ik te Heerlen kom en over het pleintje loop vóór het Postkantoor, verbeeld ik mij dat een dankbaar nageslacht daar nog eens een standbeeld zal doen verrijzen voor den man die zoo machtig veel gedaan heeft om Christus voor Limburg en Limburg voor Christus te bewaren. Het kan best bij een spel mijner verbeelding blijven - hoeveel idealen van mij zijn geen illusies gebleken! - maar géén illusie is toch, dat Dr. Poels zich een eereplaats veroverd heeft in hoofd en hart van het gansche Nederlandsche katholieke volk. Het Noorden is één met het Zuiden in fierheid en geluk, hem te bezitten en heeft hem met warmte toegebeden op zijn zilveren priesterfeest: God spare hem nog tal van jaren voor het Mijndistrict, voor Limburg en voor ons.
Alph. Ariëns
|
|