De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||
Personen:
Plaats der handeling in het eerste en laatste bedrijf 'n Brabantsch dorp. In het tweede en derde Den Haag. | ||||||||||||||||||
Eerste bedrijfHet tooneel verbeeldt 'n tot schildersatelier ingerichte houten schuur. Rechts 'n hoog en breed raam, op den achtergrond 'n deur, die toegang geeft tot den tuin, en 'n klein venster, waardoor het volle zonnelicht binnenstroomt en men het uitzicht heeft op de zomersche, landelijke natuur. Links de deur naar de woning. De indruk van het geheel is: 'n vrij rommelige werkruimte, waarin dagelijks noest wordt gearbeid. Aan de wanden veel studies en schetsen. De artistieke aankleeding is zeer sober, maar op de tafel en de vensterbanken staan in eenvoudige aarden potten 'n overvloed van bloemen, wat aan 't vertrek 'n fleurige huiselijkheid geeft. Op 'n ezel bij het hooge raam, afgewend van 't publiek, staat 'n heel groot doek. Op 'n anderen ezel de aanzet van het portret van pastoor Beck.
| ||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||
1ste Tooneel: Feliksen - MathildeBij het opgaan van het scherm staat Feliksen te schilderen aan het groote schilderij. Hij is 'n eenvoudige, eenigszins schuwige man, met expressieven kop maar niets gewild-artistieks. Mathilde, fijn figuurtje in 'n wit gewaad gedrapeerd, poseert voor hem, staande bij het kleine venster en omstraald door zonnelicht.
Feliksen.
Dat licht, dat licht.... het is 'n overstelpende heerlijkheid! Het is wezenlijk 'n wonder, hoe het alles aantast met z'n glorie!... Je staat er als 'n heilige in de stralen van Gods majesteit, Thilde. Mathilde
(met 'n zwak lachje). Jawel, als de patrones van 't geduld.
Fel.
(goedig), Van 't geduld? Nou, van ochtend ben ik toch heelemaal niet lastig voor je geweest.
Math.
Maar 'k ben van ochtend dan ook 'n model van 'n model voor je, is 't niet? Fel.
Ja - ja.... je heb uitstekend geposeerd, je heb 'n pluimpje verdiend, Thilde.... Ik ben enorm opgeschoten. (na 'n poosje van stillen arbeid) Je moet 't me maar vergeven, kindje, dat ik soms wat knorrig ben, als ik naar je werk.
Math.
(hartelijk). Ik beklaag me niet, vadertje. 't Was meer 'n grapje. Ik ben immers blij, dat ik je helpen kan.... Als 't werk maar goed wordt, dan mag je gerust lastig zijn.
Fel.
Ik mòet het wel zijn. Wie 't hoogste bereiken wil, mag niets en niemand ontzien.... zich zelf het allerminst! (kort zwijgen) Je wordt toch niet te moe?
Math.
(flauw). 't Kan nog wel even.
Fel.
Ja? nog 'n oogenblikje dan.... we moeten woekeren met de tijd.... 't Licht verglijdt trouwens al.... je hoofd komt al in schaduw.... Buig je hoofd nog 'n beetje naar 't venster.... (merkt nu eerst Mathilde's uitputting.) Hemel, kindje, wat is er.,.. wat begin je te beven?... Ik heb toch niet te veel van je gevergd? (Hij legt haastig palet en kwasten neer, loopt op haar toe en vangt haar op in z'n armen.)
Math.
(zwak). 'n Duizeling.... 't is al weer over.
| ||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||
Fel.
(hartelijk-bezorgd). Kindje, wat zie je bleek!.... (Hij schuift met de vrije hand 'n leunstoel bij) Ga maar gauw zitten op deze makkelijke stoel. We scheien er voor vandaag uit.... (kijkt op z'n horloge) Och, wat ben ik toch 'n beul! Ik heb je veel te lang laten poseeren. 't Zakt nog niet, is 't wel? Ik zal 'ns gauw 'n glas water voor je gaan halen.... of nee.... nog beter.... 'n glas wijn.... je zal zien, 'n glas wijn knapt je heelemaal op.
Math.
Doe maar geen moeite. Fel.
(weggaande, opbeurend-schertsend). Laat mij je nou 'ns cureeren. (Af.)
(Mathilde blijft met gesloten oogen zitten, totdat haar opeens 'n hoestbui overvalt. Ze brengt verschrikt haar zakdoek naar den mond, kijkt angstig naar wat ze heeft opgegeven, bergt den zakdoek dan weer snel weg. Wanneer haar vader met 'n flesch en 'n glas aankomt, wacht ze met 'n glimlach.)
Fel.
't Is de laatste. Als deze flesch op is, worden we geheelonthouders. Math.
Maar ik wil heusch niet, dat je 'm voor mij opentrekt. Fel.
(de flesch ontkurkend) Tut-tut. Niets te willen, wijfie.
Hij is trouwens al open. (vult het glas) En nou in één teug uitdrinken.
Math.
Wat ben je toch 'n dwingeland! Fel.
Het is medicijn. (zij drinkt) Zie je wel, 't helpt dadelijk, je krijgt alweer meer kleur.
Math.
(dankbaar). 't Doet me wel goed.... Flauw van me, hè?
Fel.
Nee, ik ben weer schandelijk egoïst geweest. Maar waarom heb je me ook niet uit je eigen gewaarschuwd, dat je 't niet langer vol kon houen? Je weet immers, wanneer ik eenmaal aan 't werk ben en 't vlot, dan denk ik aan niets anders. Math.
Omdat ik zoo graag zou willen, dat je met het schilderij zoo gauw mogelijk klaar kwam, tenminste, dat je mij niet meer noodig had. Fel.
Ik begrijp, dat 't poseeren je verveelt. Math.
O, nee, dat niet, dat poseeren doe ik met liefde, | ||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||
weet je wel.... maare.... nou ja.... je kan nooit weten.... of nee, nonsens.... (flauw lachend) Ik zit, geloof ik, 'n beetje te bazelen.... daar heb je 't nou al, de schuld van je wijnkuur.
| ||||||||||||||||||
2de Tooneel: De vorigen - TheoTheo
(komend van links. Hij heeft 'n pedante manier van optreden, artistieke lokken, wuift met 'n papier). Overkomt me ook niet alle dag.... 'n aangeteekende brief voor me.
Math.
Van je uitgever misschien? Theo.
Ik denk 't. Uit Amsterdam in ieder geval. Waarde niet aangegeven. 't Is best mogelijk, dat-ie m'n honorarium stuurt. Ik heb 'm er ten minste dringend om gevraagd, al is de bundel nog niet verschenen. 't Is ook wat.... vijftig pop voor 'n bundel van honderd gedichten, net twee kwartjes per stuk. Wat is ons dierbaar vaderland toch 'n gezegend oord voor dichters en schrijvers.... 'n rijkmakerij, help me onthouen. Fel.
't Kan ook 'n brief zijn over die betrekking. Theo.
Och, zeg dat nou niet, haal me nou asjeblieft niet uit de zevende hemel. Ik ga er toch niet op in. Ja, ik zal gaan zitten versuffen op 'n kantoor; dat is erger dan ‘eens mijnslaafs in 's aardrijks ingewanden’, dat zou m'n geestelijke dood zijn. Fel.
Ja maar, beste jongen, van je dichterschap kan je toch niet leven, en nu ik m'n geld kwijt ben, kan je van mij ook niets meer verwachten. Theo.
Ellendig genoeg.... die verdomde ploert van 'n bankier, die ons geruïneerd heeft! (neerslachtig) Hè, nou ben ik weer heelemaal uit de stemming, beroerde boel!... Enfin, ik ga de brief maar halen. (merkt de flesch) Kijk, kijk, al aan de vinum geweest op de vroege ochtend? (hij neemt de flesch.)
Fel.
(streng). Laat staan die flesch.... Ik heb Thilde 'n glas gegeven, omdat ze zich niet prettig voelde.
Theo.
Ik voel me ook onprettig. (ontkurkt de flesch.)
Fel.
(streng). Heb je niet verstaan, Theo?
| ||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||
Theo.
Och, alleen om er maar 'ns aan te ruiken.... om me m'n rijke dagen nog 'ns te herinneren.... m'n studententijd in Amsterdam.... Schwamm d'rüber.... Als 't m'n honorarium is, fuif ik jullie. (Af door buitendeur.)
Fel.
De arme kerel! Ik kan me begrijpen, dat 't voor hem 'n heel ding zal zijn om in een of andere ondergeschikte betrekking z'n kostje te verdienen. 't Zal toch moeten.... 'n heel ding.... 'n heel ding.... Soms weet ik niet, wat er van ons terecht moet komen, Thilde. Wij, die altijd hebben geleefd uit de korf zonder zorg.... bescheiden, maar toch zonder zorg. Ik versta de kunst van geldverdienen zoo slecht. Math.
Je moet toch vooral de moed niet verliezen, vader. 't Zou zoo slecht zijn voor je werk, wanneer je zich te veel liet neerdrukken door geldelijke narigheden. Fel.
Dat zou 't ook, lieveling; maar ik ben geen man voor de struggle for life, dat voel ik wel. (Er wordt aan de voordeur gebeld.)
| ||||||||||||||||||
3de Tooneel: Feliksen - Mathilde - AletAlet
(snibbige vrouw met scherpe trekken, komt gejaagd uit deur links). Doe de deur op de grendel en laat je niet zien! (ze schuift haastig het gordijn voor het kleine venster, terwijl Mathilde de deur werktuigelijk grendelt) Daar is de knecht van Boons met de kwitantie.... dat is de vierde keer al.... Ik had beloofd 'm vandaag te betalen.... We moeten doen of er niemand thuis is. De kerel is brutaal genoeg om door 't atelier binnen te komen, als ik hem vóór niet open doe. (Er wordt weer gebeld.)
Fel.
Zou je niet liever 'ns kalm met de man gaan praten? Wat helpt dat verstoppertje spelen? Alet.
Kalm met Boons gaan praten?! Moet je net bij Boons wezen. Die vent is op 't geld als de duvel op 'n zieltje. Ik heb 'm 'n beleefd briefje geschreven.... hij antwoordt onbeschoft, dreigt met den deurwaarder. (wanhopig) Zoo ver moest 't met ons komen!
| ||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||
Fel.
Wij kunnen 't toch niet helpen, dat we ons fortuintje hebben verloren door 't faillissement van de Bank. Alet.
Wie vraagt daar naar, wie 't helpen kan?... Als zij hun geld maar krijgen. In 't begin, toen we nog nergens schuld hadden, had iedereen medelijden.... tegenwoordig hebben we nergens meer crediet. (Er wordt opnieuw, nu zeer hard gescheld). Waarom begrijpt die ezel niet, dat er niemand thuis is?
Math.
Als de beurs in 't gedrang komt, is 't meelij gauw over. Alet.
Er moet op de een of andere manier 'n eind aan gemaakt worden, Felix. De tijd komt nog, dat we voor het heele dorp moeten wegkruipen. Gisterenmiddag die scène met de slager.... Ik heb 'm gelukkig tevreden kunnen stellen met 'n schilderstukje van jou.... Als Theo z'n honorarium nu maar krijgt, dan kunnen we daarmee tenminste 'n paar van de lastigste cre.... (verschrikt) Komt daar niet iemand door de tuin? (Moment van spanningsstilte. Er wordt aan de deur gemorreld, daarna geklopt en gebonst. Feliksen doet 'n stap naar de deur, maar z'n vrouw houdt hem driftig terug. Even later verwijderen zich stappen.) Goddank, hij geeft 't op.... Och, eigenlijk is 't maar uitstel van executie.
Fel.
Maar zijn de menschen dan niet voor reden vatbaar? Nog nooit is iemand ook maar 'n cent aan ons te kort gekomen. Wij zijn toch geen oplichters geworden. Alet.
Wij missen de noodige brutaliteit, dat is de heele kwestie. Ik schaam me, nog iets in 'n winkel te laten halen, waar we schuld hebben.... De melkboer.... (angstig) Hij komt toch niet terug? Hij zal ons toch niet hebben hooren praten? (stilte.)
Fel.
Ik hoor niets. Alet.
Je weet niet, hoe zenuwachtig ik me de laatste tijd voel. Ik schrik bij 't minste of geringste. Ik vind, dat de stemming in het dorp met de dag vijandiger tegenover ons wordt. We hebben eigenlijk nooit in 'n goeie reuk gestaan, omdat jij wel 'ns naar naakt schilderde.... Nou zouen ze, geloof ik, ons het dorp wel uit willen jagen. | ||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||
Fel.
Och, vrouw, niet zoo overdrijven! Alet.
't Zijn zulke honden, daar heb jij, idealist, geen begrip van. Als één durft toebijten, dan zullen ze ons allemaal aanvallen, dat zal je 'ns zien. Wat doet die flesch wijn daar? Fel.
Thilde had 'n opwekking noodig.... ik heb ze 'n glas wijn laten drinken. Alet.
Wel ja, waarom niet?... Ga je gang maar.... 't Kan niet op. We hebben 'n kelder vol! Math.
Ik heb 't niet willen hebben. Alet.
Enfin, 't is beter wijn te drinken, die betaald is, dan melk, die je op de pof moet halen. Fel.
Ik heb Thilde 'n beetje te lang laten poseeren, weet je. Alet.
Als ze 'n half uur voor mij moet werken, heeft ze pijn in d'r rug. Math.
Die pijn heb ik nu ook. Fel.
We zullen je voortaan meer ontzien, kindje. (tot Alet, die begonnen is het atelier op te ruimen) Wat ben je toch aan 't opruimen?
Alet
(ontwijkend). Nou, zoo'n beetje.... 't Is hier eeuwig en altijd 'n zooitje. Blijf je thuis?
Fel.
Als pastoor Beck niet komt, ga ik buiten werken. Ik zal maar vast het een en ander bij elkaar pakken. (Hij begint z'n schilderkist in orde te brengen.)
Alet.
Thilde, zet die flesch asjeblief gauw binnen in de kast. Je kan nooit weten, wie hier onverwacht komt binnenloopen en 't zou 'n raar effect maken, als iemand zag, dat wij nog wijn drinken. (Mathilde af.)
Fel.
Ik maak me ongerust over Thilde. 't Kind ziet er slecht uit; we moesten de dokter 'ns laten komen. Alet
(onverschillig). Ze is mager.... maar taai.... 'n Beetje bloedarmoe misschien.
Fel.
Dan moet ze staal drinken en versterkende middelen nemen.... Alet
(schamper). ....en 'n rustkuur doen of naar 'n badplaats.... Wel zeker! Maar dat kost allemaal geld. Heb jij geld?
| ||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||
Fel.
(moedeloos). Ik wou, dat ik....
Alet.
Wil ik jou 'ns wat zeggen?.... Jij moet 'ns uit hooger sfeeren omlaag komen, jij moet je zelf 'ns aanpakken en wat praktisch worden. Wij moeten zien, dat we zoo gauw mogelijk uit dit achteraf dorp weg komen en naar 'n plaats gaan, waar je gelegenheid hebt je kunst productief te maken. Fel.
M'n kunst productief maken? Alet.
Natuurlijk.... ik wou, dat jij maar 'ns 'n beetje meer eerzucht en koopmansgeest had. Jij zit maar dag-in-dag-uit te schilderen.... en of je iets verkoopt van je werk of niet, dat kan je blijkbaar geen zier schelen. Fel.
Dat is te zeggen.... met de gedachte m'n werk te kunnen verkoopen schilder ik niet.... nee.... Alet.
't Kan je amper schelen of er iemand van je werk notitie neemt. Fel.
Dat ligt er aan wie die iemand is. Alet.
Vin je 't eigenlijk niet verschrikkelijk, dat jij, op jouw leeftijd, nog heelemaal niet bekend ben? Fel.
Och, oppervlakkige populariteit laat me koud. Alet
(spottend). Jij bent iemand om 't martelaarschap voor de kunst te prefereeren.
Fel.
Als 't moet, in Gods naam. Alet.
Maar m'n lieve hemel, man, denk je dan heelemaal niet aan je vrouw en aan je kinderen? Moeten wij dan maar honger lijen? Je weet, ik heb je altijd je gang laten gaan, al heb ik me duizendmaal geërgerd aan je laksheid, je gebrek aan energie om in de wereld vooruit te komen, om je zelf te pousseeren.... we konden gelukkig zoo tamelijk rondkomen, ook zonder dat jij wat verdiende en je ontzei me het recht.... Fel.
Jawel.... jawel.... Op dat punt verschillen we van opvatting. Alet.
Ach wat. Jij hoort tot die artisten, die tevreden zijn, als ze maar beroemd worden na hun dood. Fel.
(goedig). Nou, 'n beetje eerder zou me niet onaangenaam zijn. Maar wat wou jij nou eigenlijk, Alet?
| ||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||
Alet.
Wat ik zou willen? Dat je geld verdiende met je werk, wat anders? Waarom zou je niet in relatie probeeren te komen met 'n kunstkooper? Fel.
De kunsthandel wil mijn werk niet, ten minste m'n tegenwoordig werk niet. Als ik voor de kunsthandel ging werken, moest ik m'n ideaal opgeven. Ik wil immers 'n monumentale kunst. En de opdrachten daarvoor moeten ergens anders vandaan komen. Van de Kerk, van de Staat. En die zúllen komen! Alet.
Ik help 't je wenschen. Maar in die tusschentijd? Wij kunnen onder de tegenwoordige omstandigheden daar niet op zitten wachten. Op die manier verhongeren we. Fel.
Och, als we 't nog maar 'n poosje uit kunnen zingen, Alet. De tijd, dat de groote decoratieve kunst weer in eer wordt hersteld, moèt komen en gaùw. Ik ben er van overtuigd. En dan krijg ik de opdrachten, waar ik naar verlang. Alet.
Hersenschimmen. Fel.
De opdracht van pastoor Beck is al het begin. Alet.
Ja, dat zal je beroemd maken, 'n schilderij in 'n dorpskerk! Fel.
En de muurschilderingen in de nieuwe kathedraal, waarvoor pastoor Beck me bij de bisschop heeft aanbevolen? Ik heb 'n stille hoop, dat die me opgedragen zullen worden. Alet.
Ik verwacht er niets van. Wat geeft 'n aanbeveling van pastoor Beck? Zulke opdrachten krijgen alleen menschen van naam, menschen, die reclame voor zich weten te maken. Fel.
In ieder geval ben ik pastoor dankbaar.... Alet.
Licht, dat-ie iets voor jou doet. Dit schilderij krijgt-ie voor 'n krats. Fel.
Omdat er niet meer geld beschikbaar is. Hij is anders royaal genoeg. Hij heeft me 't honorarium vooruit betaald. Maar ik wou, dat ik 't hem cadeau kon geven. Alet.
Toe maar. Fel.
Ja zeker. Want wat ik op 't oogenblik ben als mensch en als kunstenaar heb ik aan pastoor Beck te danken. Ik ben geen ontevreden zoeker meer. Ik voel me tegenwoordig | ||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||
ondanks onze armoe volmaakt tevreden, omdat ik innerlijk weer in evenwicht ben. Ik ben weer geloovig geworden en uit de schoonheid van m'n geloof put ik voor m'n kunst. Kunst met 'n verheven doel, Alet. En daarbij kan ik niet denken aan commercieel gedoe.... Ik ben vol grootsche plannen, die ik eigenlijk ook al weer aan de pastoor te danken heb.... Maar och, daar wil je toch niets van begrijpen. Alet.
Ik begrijp zooveel, dat ik alles prachtig-mooi zou vinden, als de pastoor tegelijk zorgde voor de noodige bestellingen. Maar daar merk ik nog bitter weinig van. Jij mag geestelijk in evenwicht zijn, financieel zijn we 't alles behalve. En jullie gedweep en gefantaseer.... (schrikt.) Komt daar weer niet iemand door de tuin? (Er wordt op 'n bizondere manier tegen het venster geklopt.)
Fel.
't Is de pastoor. | ||||||||||||||||||
4de Tooneel: Feliksen - Alet - Pastoor BeckPastoor.
Goede morgen. Wel, hoe staan hier de zaken? Alet.
Hoe zouen ze staan, pastoor? Gezond maar arm, moeten we tegenwoordig zeggen. Past.
Nou, met 'n goeie gezondheid en vertrouwen op Onze lieve Heer komen we al 'n heel eind. Alet.
Dat zegt ù. En dan kunt u er nog bij zeggen: Zie de leliën des velds, hoe ze zaaien noch maaien.... Maar met dergelijke frasen raak je niet uit de zorg en kan je geen mensch betalen. Past.
Niet zoo bitter, mevrouwtje! Ik weet wel, dat u heele moeilijke tijden beleeft, maar heusch, met bitterheid en opstand tegen de bestiering van God winnen we niets. Lees er Thomas à Kempis maar 'ns op na. Fel.
Ja in de Imitatio heb ik veel troost gevonden. Ik wou, dat Alet daar ook maar 'ns wat levenswijsheid uit wou putten.... Al bericht van de bisschop, pastoor? Past.
Ja, en helaas teleurstellend, Feliksen. Monseigneur kan zich met je opvatting niet vereenigen. Alet.
Dacht ik 't niet, dat 't weer mis zou zijn? | ||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||
Fel.
(smartelijk) Dus m'n ontwerp is afgekeurd zonder ook maar.... Enfin....
Past.
Ik heb je warm verdedigd.... maar ja, de smaak is zoo hopeloos bedorven, men hangt zoo aan 't oude.... En ik heb geen stem in 't kapittel. Ik hoor trouwens, dat Terbricht al aangezocht is. Die is nu eenmaal de man van de officieele kerkelijke kunst. Fel.
(eerlijk). Terbricht is 'n knappe kerel. Aan z'n techniek kan ik niet tippen.
Past.
Och kom! Wat maal ik om de dorre techniek van die man! Dat heer is je reinste fabrikant van muffe, onpersoonlijke dingen. 't Is ellendig. Alet.
Maar intusschen is Terbricht arrivé, woont-ie in 'n paleis van 'n huis. Past.
Mevrouwtje, mevrouwtje, wat staat u toch met allebei uw beenen stevig op de grond! Alet.
Ik weet niet, of 't zooveel verstandiger is, om met je hoofd in de wolken te loopen, zooals u en m'n man. Je ziet dan niet, wat er op aarde gebeurt. Past.
Dat heeft u toch mis. Als pastoor krijg ik met zooveel menschelijke, laag-bij-des-grondsche dingen te doen.... Fel.
....dat u zich dikwijls diep genoeg moet bukken om de menschen te bereiken. Past.
Daarvoor ben ik priester. En dat is 't verschil tusschen jou en mij. Als artiest mag jij eischen, dat de menschen tot je opklimmen om je te leeren begrijpen, maar m'n parochianen mogen van mij eischen, dat ik tot ze afdaal. Alet.
Als de heeren diepzinnig worden, vlucht ik naar m'n prozaïsche bezigheden. Kom u aanstonds 'n kopje koffie drinken? Past.
Nou, als de koffie klaar is, heel graag strakjes, stante pede dan. Ik moet eerst nog even zien, hoe je met de triptiek staat, Feliksen. (gaat naar de groote schilderij. Alet af.)
Fel.
Ik heb er van ochtend hard aan gewerkt. Past.
Dat zie ik, dat zie ik.... weet je, in dit werk voel ik zoo zuiver weer de primitieve schoonheid en kinder- | ||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||
lijke vroomheid, die we maar al te veel zijn kwijt geraakt. Fel.
Dat ik die in me zelf heb teruggevonden, heb ik aan u te danken, pastoor. Past.
Of je vrouw mij daar ook dankbaar voor is? Vooral nu je in financieele zorgen zit? En toch vind ik 't m'n plicht je aan te raden door te gaan op de ingeslagen weg. We hebben 'n sociale kunst noodig, sociaal en religieus. En ‘l'art pour l'art’, we kunnen er niet mee tevreden zijn, zoo min als wij tevreden mogen zijn met het leven om het leven, omdat we aan 'n hoogere bestemming van de mensch gelooven. Nee, nee, kunst met 'n doel, met 'n strekking, kunst, die de mensch opvoert en verheft tot God, die moeten we hebben. En aan dit devies moet je trouw blijven, beste vrind, ondanks alles. Per ardua ad astra. Fel.
Ja zeker, per ardua ad astra. Maar ik heb vrouw en kinderen. Ze moeten leven. En ik sta zoo onhandig tegenover het leven. Past.
Maar er zal toch wel belangstelling voor je kunst te vinden zijn. Ik beloof je, ik zal er niet bij stil zitten, je moet geholpen worden. Fel.
Dat is juist zoo bitter: genadebrood te moeten eten. Past.
Dat hoeft zoo direct niet. M'n pogingen bij den bisschop zijn mislukt. Goed, we laten ons niet ontmoedigen en probeeren ergens anders. Fel.
U doet te veel voor me. Past.
Dat ben ik aan je verplicht. Ik heb je deze richting opgedreven, ik moet nu ook zorgen, dat je voort kunt gaan. (Er wordt aan de buitendeur geklopt.) Daar is iemand. Dan ga ik nu maar even naar binnen. (Pastoor Beck door de deur links af.)
| ||||||||||||||||||
5de Tooneel: Feliksen - KievitsKievits
(binnenkomend door de buitendeur). Goeie merge.... hier bin de spieraomen.
Fel.
Dank je, Kievits.... Wil je ze maar neerzetten?... Ja, tegen die stoel maar.... dat is goed. | ||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||
Kiev.
't Is twee vijf-en-zeuventig. Fel.
(tast in z'n vestzakje, haalt er 'n rijksdaalder uit). Ik zal binnen nog even 'n kwartje voor je gaan halen.
Kiev.
Jao.... maor d'r staon nog twee-en-twintig gulden. Fel.
(goedig plagend). Is 't wezenlijk?... Nou, die staan mij niet in de weg.
Kiev.
Maor mien wel.... wà's 't nou? Ik heb ou nou lang genog geburgd. Fel.
Nou, nou.... 't Is maar 'n grapje.... Ik zal 'ns even m'n vrouw vragen.... Heb je de kwitantie bij je? Kiev.
(de kwitantie toonend). Genog.
Fel.
(roepend aan de deur). Alet!... Alet!...
Alet
(terugroepend). Wat is er?
Fel.
Heb jij misschien even vijf-en-twintig gulden voor Kievits? Alet.
Waar is 't voor? Fel.
Och, voor spieramen en zoo. Alet.
Dat hoort niet tot mijn departement. Zaterdag maar terugkomen. Fel.
(verlegen). Ja, Kievits, 't spijt me, op 't oogenblik kan ik je niet helpen.
Kiev.
Da's 'n mooie boel. Fel.
Maar Zaterdag.... Kiev.
(vijandig). Jao, dâ kenne we, dâ smoessie: Zaoterdag terugkomme.... Maor vertel 'ns, meneer Feliksen, trekt gullie hier weg?
Fel.
Wie zegt dat? Kiev.
't Is de algemeene praot op 't durp..... Alleman zeit 't. Fel.
Daar is voorloopig geen kwestie van. Kiev.
(wantrouwend). Wâ nie is, kan worre.... D'r zijn er wel meer zoo tusschenuut getrokken.
Fel.
Wat bedoel je? Kiev.
Ik bedoel, dat ik hier niet weg goai, vóór ik m'n cente heb.... dá motte nie geleuve. Fel.
Maar je heb toch gehoord.... | ||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||
Kiev.
Jaowel, ik heb 'n heele boel geheurd.... 'n heele boel.... Fel.
Ik heb 't momenteel niet en ik kan 't niet van m'n rug afsnijen.... Kiev.
Dan motte geen werk bij mien bestelle, als ge 't niet betaole kunt.... Dat kumt niet te pas.... 't heele durp sprekt er schand af, zooals gullie tegenwoordig de menschen oplicht. Fel.
Hé, hé.... let 'n beetje op je woorden, asjeblieft! Niemand zal aan mij 'n cent te kort komen. Kiev.
Dâ lieke hè 'k al zoo dukwels heuren zingen. Dan weet ik, dat ik op mot passen. We zullen maor nie lang praoten, meneer Feliksen, m'n centen.... of iets anders van waorde. Fel.
Wat zou je dan willen? Kiev.
'n Schilderijke.... als Van Beugen de slaoger. (Feliksen maakt 'n berustend gebaar. Kievits bekijkt de tegen den wand geprikte landschap-studies.) Dees twee bevoorbeeld kunde me geven.... die vin ik heel aorig. Fel.
(gedrukt). Zoo, vin je die heel ‘aorig’. Neem ze maar.
Kiev.
Zeker, heel aorig. (Hij neemt ze van den muur, reikt Feliksen de kwitantie.) Hier hedde de kwitantie.... Nou bin we quite zullen we maor zeggen.... Maor zeg, kunde nou op dit wegske nog niet 'n wijfke of 'n menneke schilderen?
Fel.
(boos). Kievits wat ik je verzoeken mag, ruk nou uit asjeblieft.
Kiev.
Nou even goeie vrinden, heure.... As ge maor goed begriept dat ik ou 'n plezier gedaon heb. Mergen meneer Feliksen. (Af.)
Fel.
(toonloos). Goeie dag.
| ||||||||||||||||||
6de Tooneel: Feliksen - Pastoor BeckPast.
Ging daar Kievits? Fel.
(ontwijkend). Ja, die vent maakte 't me lastig. Welke kant gaat u op? Ik ga aan de heikant werken.
Past.
Ik moet naar 't dorp, dan kunnen we niet samen gaan.... Maar wat ik zeggen wou.... ik ben van Thilde | ||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||
geschrokken. Wat hoest dat kind leelijk! Moet je toch 'ns 'n dokter bij halen. Fel.
Ook dat nog. Past.
Ik zal dokter Peppers wel 'ns aansturen.... buiten bezwaar van jouw schatkist. Fel.
(afwerend). Maar pastoor....
Past.
Ik ben op 't oogenblik 'n man in bonis, amice. Ik had vijftig gulden uitgetrokken voor 'n nieuwe toog. In 'n ijdele bui verbeeldde ik me, dat ik 'n nieuwe toog hoog noodig had. Maar ik heb me daar juist bij jou in de spiegel bekeken - zoo'n groote heb ik in m'n pastorie niet - en toen zag ik, dat m'n toog nog best 'n jaar mee kan.... Die vijftig gulden wou ik Thilde geven, omdat ze voor de triptiek poseert. Fel.
Nee pastoor, dat mag ik niet aannemen. Ik weet hoe u er zelf voor zit. Past.
Onzin.... liefdadigheid naar vermogen. Fel.
Juist, maar die aalmoes mag ik van u niet aannemen. Past.
Aalmoes?.... 't Spijt me, dat ik me zoo ontactvol heb uitgelaten, Feliksen.... 't is geen liefdadigheid.... Och nee.... beschouw 't als 'n vrindendienst.... daar kan toch niets beleedigends in zijn?.... Fel.
(z'n schilderkist over den schouder zwaaiend). Nee, nee, pastoor.... U is.... (diep ontroerd) Kom laten we gaan. (Beiden door buitendeur af.)
| ||||||||||||||||||
7de Tooneel: Alet - MathildeAlet
(onmiddellijk opkomend eenigszins nerveus). Zoo, gelukkig zijn ze weg.,.. Even kijken of hier nog wat op te ruimen valt, vóór de heeren komen. Als jij hier en daar wat stof afneemt, Thilde.... (Zij begint de studies en doeken te sorteeren, die op 'n stapel tegen den wand staan in 'n hoek.) Vooral het werk van 'n jaar of tien terug zullen we voor de hand zetten. Kind, ik had nooit durven denken, dat die meneer Van der Steen op m'n uitnoodiging zou ingaan. En hij brengt een kunstcriticus mee. Wel 'n bewijs, dat 't hem ernst is.
| ||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||
Math.
't Is te hopen, dat die kunstkooper niet op de eerste plaats koopman is, want dan zal vader niet veel met hem op hebben. Alet.
Wat-ie is, kan me niet schelen. Als we maar wat aan 'm kwijt kunnen. Daarom ben ik eigenlijk maar blij, dat ik hem eerst spreek, vóór hij je vader ontmoet.... Twee goeie tijdingen met dezelfde post: Theo's aangeteekende brief en ik 'n briefkaart van meneer Van der Steen, dat-ie met de trein van elf zeven hier zal zijn.... Als de nood 't hoogst is.... | ||||||||||||||||||
8ste Tooneel: De vorigen - TheoAlet
(Theo bespeurend, die door de buitendeur binnentreedt). En.... heb je de zilvervloot binnengehaald?
Theo.
De zilvervloot? 'n Strop.... ik heb 'n reuzestrop om m'n nek gehaald, ja.... Alet.
Wat nou alweer? Theo.
't Was 'n ouwe beer van m'n boekhandelaar in Amsterdam. Alet.
Hoe groot? Theo.
Vierhonderd-en-vijftig pop. Alet.
Vierhonderd-en-vijftig gulden... vierhonderd-en-vijftig gulden. (wanhopig.) En dat zeg jij maar zoo kalm?
Theo.
't Wordt toch niet kleiner, als ik 't uitjammer? Alet.
En dat die kerel zoo'n rekening aangeteekend stuurt.... Wat maakten we ons al illusies! Theo.
Als 't alleen nog maar de rekening was.... Maar d'r is 'n brief bij, die op pooten staat. Hij eischt betaling binnen vijf dagen. Alet
(wat opgelucht). Hij kan niets eischen.... Je was minderjarig, toen je die boeken kocht en op minderjarigen is geen verhaal.
Theo.
Dacht u, dat ik 'm dat al niet lang geschreven heb? Want u begrijpt wel: 't is niet de eerste keer, dat-ie me lastig valt. Maar hij beweert, dat er 'n artikel in de wet staat, dat ouders of voogden aansprakelijk zijn voor de | ||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||
uitgaven, die de minderjarige kinderen of pupillen doen ten behoeve van hun studie. Alet.
Nou, dat wil ik dan nog wel 'ns voor de rechtbank laten komen. Daar heb ik nog nooit van gehoord. Theo
(schrikkend). Zou u 't zoover willen laten komen?
Alet.
Natuurlijk. 't Is licht te probeeren, want 't zullen toch niet alleen boeken geweest zijn, die je voor je studie noodig had. Theo.
De meesten toch wel. Math.
En waar zijn die boeken dan gebleven? Theo
(aarzelend, dan brutaal). Die boeken....? die boeken heb ik verpatst.
Alet.
En 't geld? Theo.
Denk je soms, als je van 'n schijntje moet studeeren, dat je dan nog 'n spaarpotje kan maken? Math.
Maar jongen, je heb toch die boeken niet gekocht om ze weer te verkoopen? Theo.
Als jullie 't precies weten willen, ja, dat heb ik gedaan. Math.
(ontsteld). Maar lieve hemel, als dat uitkwam dan.... dan....
Theo
(cynisch). Dan had je alle kans, dat ik als oplichter er achter werd gezet, ja die kans loop ik. En daarom, 't gaat hoe 't gaat, vóór den vijf-en-twintigsten moet 't geld er zijn. Hier, lees die brief maar 'ns.
Alet
(buiten zich zelf). Jongen, hoe is 't in 's Heeren hemelsnaam mogelijk?....
Theo
(kalm). Hoe 't mogelijk is? U begrijpt toch, hoop ik, dat 't altijd m'n vaste plan geweest is de vent te betalen.... Kan ik 't helpen, dat ik m'n studie op moet geven, omdat de ouwe heer 't niet meer betalen kan?
Math.
't Is in ieder geval schande, Theo. Theo.
Hou jij je mond nou maar! Wat weet jij van 't studentenleven af?.... Ik ben niet iemand om krom te liggen. Ik ben ook geen deugd-proleet, ik heb van m'n jeugd willen genieten en dat genot kost geld. En als je dan op momenten | ||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||
geen geld heb, dan maak je geld. De ouwe heer is de schuld, waarom hield die me zoo kort? Math.
Schaam je toch wat! Wat vader missen kon kreeg je. Theo.
Nou ja.... dat schijntje. Maar hij heeft nooit 'n been verzet om 't ons beter te kunnen geven.... om er iets bij te verdienen. Alet
(die den brief gelezen heeft). Waar moet 't toch met ons naar toe. Vierhonderd-vijftig gulden.... Door je eigen kinderen wordt je uitgekleed.... God, och God.... ik word er suf van. (Er wordt gebeld.)
Math.
Er wordt gebeld, moeder, kunnen dat de heeren zijn? Theo.
De heeren? Wat voor heeren? Alet.
't Gaat jou niet aan. Ruk asjeblief uit en kom me vandaag zoo min mogelijk onder m'n oogen.... 't Is verschrikkelijk. Theo
(onverschillig). 't Is mij allang goed. Ik zal m'n fortuin wel vinden hoor. Dag! (Hij slentert den tuin in.)
Alet
(tot Mathilde). Het eenige lichtpunt is, dat deze brief je vader waarschijnlijk over z'n trots heen zal helpen.
Math.
Arme vader! (Alet door deur links af. Mathilde zet haastig nog het een en ander recht, trekt zich met 'n koelen hoofdknik terug, als Alet met de bezoekers binnenkomt.)
| ||||||||||||||||||
9de Tooneel: Alet - Van der Steen - Hanlo
v.d. Steen
(van links binnenkomend, gevolgd door Hanlo en Alet). Zoo, zoo is dit het heilige der heiligen? En mogen we maar ineens 'ns brutaal rondkijken?
Alet
(zoetsappig). Natuurlijk, daar komen de heeren immers voor. Ik heb hier wat werk uit 'n vroegere periode bij elkaar gezet.
v.d. Steen.
We zullen 't wel vinden, mevrouw Feliksen. Alet.
Als de heeren misschien liever op hun gemak alleen?....
v.d. Steen.
Dat zou ons niet onaangenaam zijn. Alet.
In die tusschentijd mag ik misschien voor de heeren 'n kop koffie inschenken? | ||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||
v.d. Steen.
Och, doet u wezenlijk geen moeite voor ons. Wij hebben onze lunch in 'n café hier in de buurt besteld. Alet.
Maar 't is heelemaal geen moeite, meneer Van der Steen, de koffie is klaar.
v.d. Steen.
Nou enfin, mevrouw.... maar heusch.... Alet.
En u, meneer Hanlo? Hanlo
(verdiept in de beschouwing van de triptiek). Wat belieft u?
v.d. Steen.
Mevrouw vraagt, of ze je dienen kan met 'n kop koffie? Hanlo.
Als 't niet te veel moeite voor u is. Alet.
In 't minste niet. (dribbelt weg).
v.d. Steen.
Allemachtig, wat 'n poover boeltje. (Hij kijkt onverschillig naar 'n paar schilderijen, handen in de zakken, hoed op 't hoofd.)
Hanlo.
Nou wat zeg je van 't werk.
v.d. Steen.
Hum, ja.... och ja.... wel ja.... En hoe vin jij 't? Hanlo
(hem nabootsend). Hum ja.... och ja.... Wat ben jij toch altijd verduiveld raak in je oordeel!
v.d. Steen
(droog). Ik laat jou 't eerst aan 't woord.
Hanlo.
Nou, wil ik je dan 'ns gauw wat zeggen? Ontbloot je hoofd, want je staat hier voor 't werk van 'n groot kunstenaar.
v.d. Steen.
Maar absoluut onverkoopbaar werk. Hanlo.
Dat ben ik helaas met je eens. Als die man geen Maecenas vindt, zal-ie wel moeten verhongeren.... tenzij er voor die tijd 'n kentering komt in de algemeene smaak, of - om 't commercieel uit te drukken - vraag komt naar decoratieve kunst....
v.d. Steen.
Jawel, maar wat heb ik daaraan?... Wat doe je met 'n Hollandsche Puvis de Chavannes of Walter Crane? Niet eens geschikt voor export. Daar moet ik binnenhuizen voor hebben. Met het werk uit z'n vroegere periode zou iets te beginnen zijn. Hanlo.
't Is zeer de vraag, of ie z'n nieuwe, eigen richting | ||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||
zal willen laten varen voor, nou ja.... de gewone schilderijen-fabricatie.
v.d. Steen.
Dan moet ie 't laten.... Ik ben om de heer Feliksen niet verlegen. Hanlo.
Zeg dat niet zoo gauw! Me dunkt, dat we hier wezenlijk met 'n heel oorspronkelijk talent te doen hebben. En als jij je niet voor hem interesseeren wil.... nou dan zal ik m'n best doen dat 'n ander....
v.d. Steen.
Dat is nonsens.... wat draaf je ineens weer door! Natuurlijk ben ik wel bereid 'ns 'n tentoonstelling van z'n werk te houden.... dat kunnen we altijd wel probeeren. Maar dat zal je me toegeven: aan twee of drie bewonderaars van z'n werk heb ik niks.... en hij evenmin.... En daar ziet me dit geschilder naar uit. Alet
(met 'n blad, waarop twee koppen koffie, suikervaasje en melkkannetje). Als-'t-u-blieft heeren, bedient u zelf van suiker en melk.
v.d. Steen
(zich bedienend). Dank u zeer.
Alet
(naar Hanlo gaande, minzaam). En hebben de heeren al 'ns rondgekeken?
Hanlo.
Wij zijn druk bezig, mevrouw. Alet.
Bevalt 't u?
v.d. Steen
(zeer gereserveerd). Wat zal ik u zeggen?!
Alet
(in spanning). Zou het iets voor u zijn, meneer v.d. Steen?
v.d. Steen
(nuchter). Wat bedoelt u?
Alet
(ongerust). Of er iets naar uw gading bij is?
v.d. Steen.
Hoe naar m'n gading? Alet
(angstig, ongeduldig). Of u iets zou willen koopen, bedoel ik natuurlijk.
v.d. Steen
(kalm). Mevrouw Feliksen, mag ik misschien nog 'n beetje melk van u? Dank u zeer. Ja, wat zal ik u daarvan zeggen? Ik ben eigenlijk meer kunstverkooper dan kunstkooper, weet u, dat wil zeggen, dat ik geen kunst koop zonder de tamelijk groote zekerheid, dat ik ze weer verkoop met 'n zoet winstje.... U houdt me ten goede.... ik ben zakenman.
| ||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||
Alet.
Ik ook.
v.d. Steen
(lachend). Ook zakenman?
Alet.
Ik moet wel, want m'n man is 't allesbehalve. Hanlo.
Ha, ha!... U is dus voor het commercieele gedeelte. Meneer maakt de schilderijen en mevrouw maakt de prijzen.
v.d. Steen.
Dan heeft mevrouw het moeilijkste deel gekozen. Alet.
'n Vrouw heeft in het leven altijd het moeilijkste deel. Ik zou 't daarom heel prettig vinden, wanneer u 't me nu 'ns makkelijk maakte.
v.d. Steen.
Jawel, dat geloof ik graag.... Maar heusch, mevrouwtje-lief, u moet daarvan niet al te groote verwachtingen hebben. U weet niet, hoe moeilijk het is 'n schilder, die nog absoluut geen naam heeft, te pousseeren. 't Publiek vraagt naar de naam.... En of 't werk van uw man er in zal gaan, dat hebben we af te wachten. Hanlo
(ongeduldig). In ieder geval komt er 'n tentoonstelling van het oeuvre van uw man. Als meneer van der Steen niet wil.... eventueel....
v.d. Steen.
Ho, ho.... wie zegt je, dat ik niet wil? Ben ik niet altijd bereid in 't belang van de kunst.... en de kunstenaars?... Maar..e.... we hadden 't meer over het commercieele gedeelte, niet waar?... Wanneer uw man meer verkoopbaar werk zou willen maken.... zoo in z'n vroeger genre.... Alet.
O, natuurlijk zal-ie dat willen. Dergelijke groote werken, als er daar een op die ezel staat, worden in ons land toch niet gevraagd. Het is 'n illusie....
v.d. Steen.
Die uw man op zal moeten geven, vrees ik. Alet.
Och, we moeten in 't leven zooveel illusies opgeven. Hanlo.
Hoe komt 't toch, dat uw man tot nog toe bijna niet heeft geëxposeerd. Alet.
M'n man is verbazend bescheiden, meneer Hanlo. Hanlo.
'n Bescheiden artiest, dat is 'n zeldzaam verschijnsel. Alet.
En dan is-ie enorm streng en conscientieus. | ||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||
v.d. Steen.
Als-ie eenmaal naam heeft, zal-ie wel makkelijker voor zich zelf worden. Het spijt me, dat we uw man niet treffen, anders konden we ineens spijkers met koppen slaan. Alet.
Maar u kunt misschien wel met mij tot 'n resultaat komen. Mijn man vindt toch alles goed, wat ik doe.
v.d. Steen.
Dat is waar.... Ik vergat: u is de zakenvrouw. Hanlo
(voor het portret van pastoor Beck). Voortreffelijk is dit ook. Dit is 't leven.... (zich opwindend) Die Feliksen is 'n ras schilder! En is 't eigenlijk geen gruwel, dat zoo'n artiest, alleen omdat-ie te bescheiden is en geen verkoopbaar werk maakt, vergeten in 'n afgelegen dorp leeft, terwijl zooveel middelmatigheden, die reclame voor zich laten maken.... bah!... Wie stelt deze eerwaarde heer voor?
Alet.
Dat is pastoor Beck, die Feliksen de opdracht heeft gegeven voor de triptiek, waarvan het middelstuk daar op de ezel staat. Hanlo.
Wat 'n merkwaardigheden hier: 'n bescheiden kunstenaar en 'n kunstzinnig pastoor.... (snuffelt verder.)
Alet.
Dus, meneer Van der Steen, om tot zaken te komen....
v.d. Steen.
Zoover zijn we nog niet. Ik ben bereid 'n tentoonstelling voor uw man te organiseeren. Alet
(terneergeslagen). Dat is heel vriendelijk, maar daar zijn we op 't oogenblik niet mee geholpen. (aarzelend aanvankelijk) Ik moet.... 'ns open met u spreken. We zijn door 't faillissement van de Zuider-Bank, waar Feliksen met z'n geld inzat, in financieele moeilijkheden geraakt. 'n Afschuwelijke toestand, meneer! We zijn nu wel gedwongen, en zoo gauw mogelijk liefst, geld te maken van de schilderijen van m'n man.
v.d. Steen.
Zoo gauw mogelijk...?! Du sprichst ein groszes Wort gelassen aus. U verbeeldt zich toch, hoop ik, niet, dat de menschen zich zoo maar opeens zullen verdringen om 't werk van uw man te koopen? U zult geduld moeten hebben en met kleine prijsjes moeten beginnen. Alet.
Maar wil ù dan niets koopen? M'n hemel, we zullen schappelijk.... | ||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||
v.d. Steen.
Gunst nee, mevrouwtje-lief, daar kan ik wezenlijk niet aan beginnen. Ik zou, als dat bekend werd, zooveel aanbiedingen krijgen van schilderijen tegen lage prijsjes, dat ik geen seconde rust meer zou hebben. Alet
(kort). Dan kunnen we ons onderhoud wel als geeindigd beschouwen. Ik zal me wenden tot 'n collega van u, bij wie ik 'n heel goede introductie heb....
v.d. Steen.
Wie, als ik vragen mag? Alet.
Wat kan u dat interesseeren?
v.d. Steen
(spottend). O ja, u is zakenman, dat vergat ik. (na eenig nadenken) Wat ik wel voor u doen kan, mevrouwtje, uit liefde voor de kunst, is dit:.... Om u uit de brand te helpen, zou ik u desnoods 'n zekere som kunnen leenen, waarvoor u mij dan 'n aantal schilderijen in pand geeft, met het recht die te verkoopen, natuurlijk.... Enne.... misschien zou ik ook wel genegen zijn met uw man 'n contract aan te gaan, wanneer over eenige tijd blijken mocht ten minste....
Alet.
O, als u dat zou willen doen, dan waren we voor 't oogenblik geholpen.
v.d. Steen.
Maar....e.... 't spreekt vanzelf, wanneer ik uw man dat geld leen, dat ik dan ook de conditie stel, dat-ie voor 't vervolg ook enkel en alleen door mijn bemiddeling z'n werk verkoopen mag. Want het zou niet billijk zijn, dat 'n ander met de verdienste ging strijken - ik bedoel geldelijke verdiensten - nadat ik hem eerst met veel moeiten en kosten bij het publiek had geïntroduceerd. Wat zeg jij, Hanlo? Hanlo
(bladerend in 'n portefeuille). Met de commercieele kant van de zaak wil ik niets te maken hebben, dat weet je, ik heb trouwens 't gesprek niet gevolgd.
Alet.
Maar ik ben 't volkomen met u eens, meneer Van der Steen.
v.d. Steen.
Hoeveel geld zou u noodig hebben? Alet.
Duizend gulden.... en hoe eer hoe liever.
v.d. Steen.
Zoo, is daar zoo'n haast bij? Nou ik heb 't geld bij me. | ||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||
Hanlo.
Ik stel voor om te gaan déjeuneeren.
v.d. Steen.
Ga jij maar alvast vooruit, als jij zoo'n honger hebt en bestel voor mij 'n beafsteak met gebakken aardappels. Ik kom direct. Hanlo.
Goed. Mevrouw Feliksen tot aanstonds, want ik hoop straks in de gelegenheid te zijn met uw man kennis te maken. Alet.
Heel graag, meneer Hanlo.
v.d. Steen.
'n Beafsteak met gebakken aardappelen en zoek er 'n licht Rijnwijntje bij uit, zeg. Hanlo.
Ik zal er voor zorgen. (Af.)
v.d. Steen.
Om nu maar alles achter elkaar af te handelen, lijkt het mij 't beste, dat ik even 'n voorloopig contractje opmaak, dat kan uw man dan teekenen, zoo gauw als hij thuis komt en dan kunt u het geld in ontvangst nemen.... direct als u verkiest. Alet.
Zal ik pen en papier voor u gaan halen?
v.d. Steen.
Doet u geen moeite. Ik heb alles bij me. (Haalt 'n vulpenhouder en papier uit z'n portefeuille.) Als ik 'n puntje van de tafel mag gebruiken.
Alet
('n stoel bijschuivend). Gaat u zitten.
v.d. Steen
(schrijvend). Hoe heet uw man?
Alet.
Felix Feliksen.
v.d. Steen.
Felix Feliksen, kunstschilder.... ter eener zijde.... Pierre Louis van der Steen, kunstkooper.... zijn overeengekomen.... met als onderpand.... hum.... laten we zeggen 'n twintigtal.... nader door tweede ondergeteekende uit te kiezen schilderijen.... is gerechtigd deze schilderijen ten toon te stellen en te verkoopen, zoo eerste ondergeteekende in gebreke blijft.... binnen drie maanden na dagteekening dezelve in te lossen.... verbindt zich eerste onderge.... uitsluitend en alleen door bemiddeling van tweede ondergeteekende.... Zoo, ik heb 't maar ineens op zegel geschreven. Uw man hoeft aan de condities niet te tornen.... Alleen op deze, trouwens uiterst billijke condities ben ik bereid u die duizend gulden te verstrekken.... U begrijpt, | ||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||
ik heb toch nog risico genoeg. Nu, mevrouwtje, ik ga naar ‘de Zwaan’. Ik verwacht uw man daar, wanneer-ie tenminste op m'n voorstel ingaat. Adieu mevrouw.... (afscheid.)
Alet
(hem uitlatend). Bij voorbaat m'n dank.
v.d. Steen.
Volstrekt geen dank. Ik ben altijd bereid artisten te helpen. Op m'n tijd kan ik ook Maecenas zijn. (Af.)
| ||||||||||||||||||
10de Tooneel: Alet - FeliksenFel.
(van links binnenkomend, terwijl Alet aandachtig het contract overleest). Wie waren die twee heeren?
Alet
(schrikkend.) Gunst man, je laat me schrikken. Ik wist niet, dat je thuis was.
Fel.
Allang. Ik ben dokter Peppers wezen halen voor Thilde? Alet.
Hè, voor Thilde? Fel.
Hij heeft d'r onderzocht; allebei d'r longen.... Alet.
Groote God.... Wat nou? Fel.
Volslagen rust.... versterkende middelen.... Alet.
Allemaal dingen die geld kosten. Fel.
Ik ben er kapot van. Alet.
Waar is de dokter? Fel.
Weg. We wouen je niet storen. Wie waren 't? Alet.
Meneer Hanlo.... Fel.
De kunstcriticus? Alet.
.... en meneer Van der Steen, 'n kunstkooper. Fel.
(suf). Hoog bezoek.
Alet.
Ik had meneer Van der Steen geschreven en meneer Durveen, die laatst 'n schilderij van je gekocht heeft en 'n goeie klant van 'm is, heeft 'n goed woordje voor ons gedaan. Fel.
Zoo. En? Alet.
't Kon toch zoo niet langer, Feliksen. Fel.
(zwaar ademend). Nee, 't kan zoo niet langer.... Voor Thilde niet!
Alet
('t contract overhandigend). Lees dit maar 'ns, dan weet je alles.
Fel.
(na het aandachtig te hebben gelezen). Als ik dit papier teeken, heb ik me zelf verkocht.
| ||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||
Alet.
Kom, kom.... zulke dikke woorden! Meneer Van der Steen is zoo'n charmante man en hij was uit over je werk, meneer Hanlo trouwens ook.... Vooral over je vroeger werk. Fel.
Natuurlijk, dat is verkoopbaar.... maar dat is ook werk, waar ik me bijna voor schaam.... Duizend gulden? Waarom duizend gulden? Alet.
Och, je weet nog niet alles. Dit is de aangeteekende brief, die Theo heeft gekregen. (Haalt den brief uit haar zak, en geeft hem Feliksen.)
Fel.
(lezend). Vierhonderd-vijftig gulden voor boeken. Waar zijn die boeken?
Alet.
Heeft-ie alweer verkocht.... om aan geld te komen.... Ja, 't is fraai! Fel.
Om aan geld te komen.... Oplichterij? Alet
(vergoelijkend). Hij moest van zoo weinig rondkomen. In ieder geval, dit geld moet onmiddellijk worden betaald.
Fel.
Dat spreekt.... Maar dit contract teekenen kan ik niet.... ik kan 't niet doen.... 't zit vol voetangels en klemmen.... En die laatste conditie.... Ik lever me volslagen over.... Alet.
Maar m'n hemel.... alle schilders, die 'n contract hebben met 'n kunstkooper, zijn toch in hetzelfde geval.... Is 't niet billijk, dat meneer Van der Steen, die ons nu uit de moeilijkheid helpt, wil, dat je voortaan alleen met hem zaken doet...? De eene dienst is de andere waard. Je blijft toch vrij man? Fel.
Dat zal ik juist niet meer zijn.... Och, jij begrijpt er niets van, Alet.... Jij doorziet die meneer Van der Steen niet.... Als artiest ben ik weg.... Alet
(ongeduldig). Kom, wat 'n nonsens! Maar al zou dat zoo zijn: je heb plichten tegenover je vrouw en je kinderen en dus heb je niet het recht de hand af te wijzen, die ons uit de ellende wil trekken. Je denkt alleen maar aan jezelf, jij zou er geen been in zien om ons allemaal te laten verhongeren voor jouw kunstidealen. 'n Ander zou God danken, dat ie uitkomst zag. We kunnen nou eenmaal op
| ||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||
geen andere manier uit de brand raken. Wees blij, dat ik iemand gevonden heb, die je helpen wil, waarachtig. Fel.
Ik zal 'ns met die meneer gaan praten. Alet.
Dat kan je doen. Maar hij heeft me gezegd: aan deze condities hoef je niet te tornen. Als je teekent, zal hij ons die duizend gulden direct uitbetalen. Fel.
't Lokaas. Alet.
M'n hemel, heb jij dan iemand anders, die ons met duizend gulden helpen wil.... ons, die stikken in de schuld! En denk je niet aan de toekomst van Theo.... als 't uitkomt, wat die gedaan heeft.... en aan Thilde, die handen vol geld zal gaan kosten! Fel.
(met 'n snik) Thilde.... arme meid.
| ||||||||||||||||||
11de Tooneel: Vorigen - MathildeMath.
(hevig verschrikt uit deur links) Moeder.... moeder.... daar is Boons met de deurwaarder.
Alet.
Heere God.... Hoor je 't, Feliksen.... met de deurwaarder.... Zal je nou teekenen?.... Zit nou niet zoo suf! Teeken dan.... hier is pen en inkt.... Teeken, in 's hemels naam.... (huilend) Thilde, zeg jij nou toch ook....
Fel.
(tot Mathilde, heesch). Nee.... nee.... zeg jij niks! (Hij teekent. Alet rukt hem het contract uit de hand, ijlt door buitendeur af.)
Math.
(haar arm om Feliksen) Vadertje....
(Doek.)
(Slot Volgt) A. Jurriaan Zoetmulder |
|