geverfde bosschen en kartonnen rotsen, maar volop werkelijkheid d.w.z. echtheid is, moeten we daar niet 't zelfde eischen van de spelers? Waarom bij daglicht èn zoo nabij èn tusschen de natuur: de ònnatuur van 't vette schmink, 't rauwe schreeuwen en 't verzen-zèggen, dat ‘zingen’ heet bij harpsnaren van touw, terwijl de eigenlijke harp achter de rotsen bleef? Heeft de jonge David geen schoone zangstem, zoek dan een David, die even mooi is, èn zingen kan. Zelfs Sephanja, de hofzangeres, deed niets dan.... spreken!
Het derde bedrijf voldeed me 't minst: het was te lang. In 't tweede deel wordt Sauls dood gemeld, en lijkt daarom, vooral na de titelverandering van Saul en David in Saul's Verwerping onmisbaar, maar kreeg 't publiek na de hevige samenspraak van Saul en Jonathas, waarmee het eerste deel sluit, niet den indruk, dat 't stuk geëindigd was? Wil dit bezwaar ondervangen worden, dan moet Doëg (Coen Hissink) gauwer volgen, om het tweede deel in te zetten, dat blijven kan als in 't eerste de spook-scène bekort wordt. De grauwe heks met haar jongensstem begrijnst ons zóó lang, dat we aan haar ergheid gewend raken en ons bij 't gezeur van Saul en Doëg ‘Wie heeft dit gezegd?’ enz. knap vervelen. Ook de geest van Samuel treft niet meer in deze omlijsting, en om Shakespeare's geesten te laten rusten, hoeveel aangrijpender is Vondels voorstelling van Samuels verschijning in Gebroeders, met dat korte lugubere slot:
Zoo sprak de geest en nam de wijk:
De vorst was 's anderendaags een lijk!
Een paar oordeelkundige coupures in het derde bedrijf zal dit fraaie spel, zoo knap geschreven, zoo mooi gemonteerd, zoo levend uitgebeeld, doen winnen in dramatische waarde en kracht.
18 Juli 1916.
B.H. Molkenboer O.P.