| |
| |
| |
Staatkunde
OP 27 Mei j.l. heeft de jaarvergadering plaats gehad van den Algemeenen Bond van R.K. Kiesvereenigingen. Zij bood, behalve een nieuwen voorzitter, haar gewoon aspect Deze vergaderingen hebben, op uitzonderingen na, sinds jaren een vrij onbehagelijken indruk achtergelaten. Zelfs de rijkst voorziene agenda liep op een algemeene teleurstelling uit. De schuld daarvan lag niet bij de aangesloten vereenigingen. Door de vergadering van menige kiesvereeniging werd, na een geanimeerd debat, besloten, een vraag of zaak van meerdere of mindere actualiteit in de Bondsvergadering aan de orde te stellen. En menig als afgevaardigd aangewezen lid verliet de bijeenkomst, er op gebrand, te Utrecht door een wel overwogen en goed in elkaar gezette redevoering aan zijn mandaat uitvoering te geven en aldus te trachten aan het door hem te verdedigen voorstel een succes te bezorgen. Voor echter de gewichtige dag aanbrak, verscheen de beschrijvingsbrief van de hand van het Bondsbestuur. En met een koelheid, die akelig placht af te steken tegen de warmte, welke uit zoo menig geestdriftig gedaan voorstel straalde, bleek dan door het Bondsbestuur over een groot deel van het vergaderingsprogram reeds het doodvonnis te zijn gestreken door zijn in 3, hoogstens 5 regels vervatte afwijzende praeadviesjes. Voor de afgevaardigden, belast met de verdediging van zulke hartelijk tegemoetgetreden voorstellen, was natuurlijk de aardigheid van de zaak af. Enkelen nochtans verzamelden ter vergadering zelve nog al hun moed en hun beste argumenten, in de stille hoop, hun auditorium op hun hand te krijgen. Maar zoodanige poging was reeds door het overwicht van den Bondsvoorzitter, gerugsteund door de eensgezindheid van het Bestuur, bij voorbaat tot vruchteloosheid gedoemd. Zoo zijn jaar na jaar, van kiesvereeniging na kiesvereeniging, voorstel na voorstel, gekelderd; en heel wat uitingen van gezond politiek leven hebben aldus tegen dezen steeds verneinenden Geist hun hoofd gestooten.
| |
| |
Toch hadden de voorstellers en de kiesvereenigingen het gelijk niet aan hunne zijde. Waarschijnlijk niet in het bezit van een der zeldzame exemplaren van het Reglement beseften zij niet, dat de Bond geen politieke organisatie is, in welke men alle onderwerpen van politieken aard mag ter sprake brengen. En zeer zeker hadden zij niet het recht te denken aan eene organisatie van de katholieke staatspartij. De Bond is niet de katholieke staatspartij, ook niet de vertegenwoordiging daarvan, hij is uitsluitend het orgaan van een groot aantal kiesvereenigingen, federatief, volgens art. 2 van het Reglement, verbonden, tot het beperkt doel ‘de samenwerking der katholieke kiezers te bevorderen, bij verkiezingen van leden der Tweede Kamer’. Door het karakter van den Bond als adviseerend lichaam ad hoc uit het oog te verliezen, is men er toe gekomen, hem te willen spannen voor een uitgebreide taak als: systematische politieke opleiding en voorlichting der kiezers, centraliseering der inwendige propaganda, bevordering van de interlocale samenwerking tusschen de kiesvereenigingen, bestudeering van en stelling nemen in de zoogenaamde middenstands- en landbouwvraagstukken, actie naar buiten, zorg voor standenvertegenwoordiging in het parlement, een en ander totaal vreemd aan zijn doel.
Hadden de voorstellende kiesvereenigingen dus formeel ongelijk, de eigenlijke fout heeft blijkbaar geschuild in art. 2 zelf. De groote beperking, welke deze Reglementsbepaling aan de werktaak van den Bond oplegt, is historisch èn te verklaren èn te verdedigen. Maar de vele jaren, die sinds het oprichten van den Bond zijn verloopen, schijnen, zoo de verschijnselen niet bedriegen, de verwijding van zijn keurslijf noodzakelijk te maken. Dat hij nog een andere roeping heeft, dan die zijne oprichters voor hem hebben weggelegd, het levend bewijs daarvan is, dat welhaast geen enkele der aangesloten kiesvereenigingen niet in den loop der jaren een of meermalen met art. 2 in botsing is gekomen. De natuur ging blijkbaar boven de leer.
| |
| |
Terecht heeft het Hoofdbestuur er vaak op gewezen, dat de Bond is een vrucht van een moeilijk tot standgekomen compromis. Sommige kiesvereenigingen schijnen hare aansluiting te hebben afhankelijk gesteld van de zelfbeperking, welke de Bond zich zou opleggen en die in het bovenomschreven doel is geformuleerd. Dat het Bestuur vooral in den aanvang angstvallig heeft gewaakt tegen aanslagen op dit onderpand van wederzijdsche liefde en genegenheid ligt voor de hand. Doch men vergete niet, dat ook de inzichten in den aard en omvang eener samenwerking van kiesvereenigingen aan evolutie onderhevig zijn. In de bescheiden samenwerking heeft men elkander leeren kennen en waardeeren, men heeft de vruchten geplukt van die eenheid en tevens ondervonden, dat zij aan de zelfstandigheid der aangeslotenen niet te kort doet. Dat alles heeft de begeerte naar meer doen ontwaken. Men voelt instinctief, dat de Bond als centraal lichaam meer kan en meer moet doen voor en ten behoeve van het katholieke volk als staatkundige gemeenschap. Wel is het Bondsbestuur aan de tegenwoordige strevingen reeds ten deele tegemoetgekomen door het in studie nemen van bijvoorbeeld het kiesrecht-, het defensie- en een deel van het belastingvraagstuk, doch daarmede kan men kwalijk volstaan.
De katholieken hebben als richtsnoer in het staatsbeleid te aanvaarden de katholieke beginselen. In de praktische politiek nu komt men vaak met die beginselen alleen niet verder, wanneer men niet weet, op welke wijze en in welke normen zij in de wetgeving behooren te worden belichaamd. Onder vele gewichtige zaken meer, zal ook een fundamenteele verbetering van de maatschappelijke en van de staatsorganisatie tot den wetgevenden arbeid van de komende tijden behooren. Het is van overwegend belang, tijdig de zich voordoende vraagstukken van katholiek standpunt te beschouwen en te trachten althans in de hoofdzaken tot overeenstemming te geraken. Daarbij is het niet voldoende alleen deductief te werk te gaan. Het Katholieke volk zal,
| |
| |
steunende op de maatschappelijke wenschen en behoeften, en zich grondende op de realiteit van het leven, zich in zijne verschillende geledingen hebben uit te spreken. En die aldus verkregen bouwstoffen zullen kunnen dienen om ze te verwerken tot specifiek katholieke desiderata. Als de Bond meer nog dan tot heden in deze richting zou kunnen werkzaam zijn, zou hij, naar mijne persoonlijke meening, beter aan de eischen van het oogenblik beantwoorden. Hij zou daarmede tevens bereiken verheffing van het politiek inzicht bij de katholieken en versterking van hun geestelijk bewustzijn, en, door het scherper afteekenen van de grenzen, die ons scheiden van onze politieke tegenstanders, het gevoel van eenheid en saamhoorigheid versterken en het gevaar van verbrokkeling verkleinen.
Zijn stem bepalende ten opzichte van bovenstaand denkbeeld hoede men zich tegen twee uitersten. Het eene is het drijven naar een zoogenaamd beginsel- of staatsprogram. Zoo ooit, dan zijn hiervoor thans de tijden zeker nog niet rijp. De ondervinding door andere partijen met zulke programs opgedaan zij een leerzaam en tevens een waarschuwend voorbeeld. De zucht om alle mogelijke onderwerpen van staatszorg en staatsbemoeiing dikwijls in onderdeelen eens en voor vaststaande in een bepaald shibboleth vast te leggen, heeft al menigmaal geleid tot het samenstellen van uitgebreide verlanglijsten, die als vrucht van onbezonken en louter theoretisch oordeel, slechts berouw en verdriet hebben opgeleverd. Zoodanige opstapeling moet noodwendig leiden tot teleurstelling. Elk politiek vraagstuk behoort in het kader van zijn tijd te worden bekeken.
Aan den anderen kant is het ook verkeerd, zich te veel te hechten aan het bestaande en beducht te zijn voor het loslaten van standpunten, al hebben die tot heden hunne goede diensten bewezen. Dit zou leiden tot verstijving en verstarring; wil de Bond bloeien, dan moet hij groeien. Vooral nu de onderwijskwestie hare oplossing nadert, en de daarmede verband houdende leuzen niet meer in dezelfde
| |
| |
mate als voorheen hare samenbindende kracht zullen kunnen uitoefenen, schijnt het meer dan ooit geboden te zoeken naar nieuwe vereenigingscentra.
Men werke ook niet te zeer met het spook der scheuring in de katholieke partij. Zoo inderdaad in de onderscheidene deelen van het katholieke volk verschil van gevoelen mocht bestaan over belangrijke punten van staatsbeleid, die toch eenmaal aan de orde zullen moeten komen en dus onder de oogen gezien, zal het beter zijn, tijdig en op omzichtige wijze te streven naar een eenheidsformule dan te eeniger tijd te moeten beleven, dat door onvoldoende voorbereiding de meeningen op het beslissend oogenblik wanhopig verdeeld zijn en een herstel dier geschokte eenheid niet meer te bereiken valt. Wie aan scheuring denkt, vergete daarbij niet het gevaar van afschuiving en afglijding naar de uiterste rechter- en linkerzijde onzer tegenstanders, waartoe het niet zetten van eenigszins vaste grenspalen helaas maar al te gemakkelijk kan leiden.
Krachtens besluit van de jongste Bondsvergadering zal het Bestuur thans eene commissie hebben te benoemen, die de wenschelijkheid en mogelijkheid der uitbreiding van het Bondsdoel moet onderzoeken. Hare taak is eene gewichtige. Toch zal zij, naar mij toeschijnt, gemakkelijker tot overeenstemming en conclusies komen dan sommigen en wellicht ook het Bondsbestuur zich voorstellen. Slaagt zij in haren arbeid, dan zal deze ongetwijfeld aan de katholieke partij van Nederland ten goede komen.
A. 21-6-1916.
J.R.H. van Schaik
| |
Vlaanderen en de oorlog -
In den tragischen tijd, welken België doorstaat, verschijnt het lot van het Vlaamsche volk dubbel tragisch. Het had, toen de oorlog uitbrak, het aanlichten gezien van een tijd vol bekoring: hard werk, opbruisschend levend en grootsche vooruitzichten. Maar het had nog geen gelegenheid gevonden om in de vreugd der voltrokken overwinning het leed van zijn lang- | |
| |
durige miskenning te vergeten. In de bewuste kern van zijn jonge beschaving, was dit nawee zelfs zeer scherp en het ongeduld hoog gespannen. Plots, onverwacht, werd aan binnenlandschen strijd en beweging een einde gesteld. Lijk een spelend kind door een misdadiger naar zijn eer wordt gevraagd en van woede, bij weigering, in een afgrond geslingerd, zoo plofte Duitschland na een schandelijk verzoek, ons land van de weelde in alle verschrikkingen. Tegenover de nood des levens bleef voor onderlingen afstand geen ruimte. Als één man, sprong het volk te weer en nam post bij zijn koning. Ook in Vlaamsche kringen was aarzeling noch afwijking. Want al was het front nieuw, onze traditie is oud: noch dwang, noch oneer; en honderden van onze vurigste en meestbelovende jonge mannen hebben uit eigen aandrang, vrijwillig dienstgenomen zonder andere bijbedoeling, dan het eerbiedwaardig verlangen om door onvoorwaardelijke trouw de staatkundige onaantastbaarheid te toonen van ons maatschappelijk ideaal en door het onschatbaar offer van het eigen leven de volle rechten van ons vaderlijke gemeenschap vrij te koopen....
De trouw van Vlaanderen aan het Belgisch vaderland is geen oogenblik geschokt geworden. Op Vlaanderen, aan zwaar noodlot gewoon, viel zelfs de eerelast om in een strijd van ongekende bitterheid en ongedachte langdurigheid het overgroote aandeel te dragen in de landsverdediging en Vlaanderen heeft de onvertroostbare ramp gekend, voor het behoud van onze zedelijke integriteit, het meest onvergankelijks van zijn stedenschoon te moeten zien vergaan. Wie of ooit het hart zal hebben om aan ons Vlaamsche volk te verwijten, dat het voor België zijn plicht niet heeft gedaan?
Maar ongerept is onze vreugde om dees heerlijke plichtbetrachting niet gebleven. Er zijn misstappen begaan, die ons nu bedroeven en later zorg zullen baren. Wanneer de oorlog, zooals alle vooruitzichten het lieten voorzien, na enkele maanden ware afgeloopen; wanneer vooral de ellendige bezetting van ons land niet zulken omvang en niet zulken
| |
| |
duur had aangenomen, zou het inzicht bij sommigen niet zijn vertroebeld geworden, en waren onze krachten onverdeeld gebleven tegenover elke gebeurtenis, die onze aandacht zou opeischen.
De omstandigheden konden echter niet slechter worden gekozen, dan ze geweest zijn en het is niet te verwonderen, dat misgrepen gedaan zijn. Het contact tusschen regeering en volk werd verbroken, het gevolg van ons politiek leven uiteengerukt, de openbare opinie beroofd van haar gewone organen, de grenzen alleen nog geopend voor geruchten en berichten, waar of valsch, welke het gemoed van den Vlaming moesten ontstemmen, en op alle hoeken van de straat stelden zich verleiders op om hem in bekoring te voeren. En met dit alles, de verbijsterende ongewisheid over de toekomst en het aansluipende wantrouwen door de handelingen van ons eigen staatsambtenaren gevoed....
Maar zóó menschelijk vooruitzicht te kort schiet, volg Uw geweten. Plicht is ook wijsheid. En de plicht, welke door duizenden van onze Vlaamsche jongens nu reeds met een rood zegelmerk is voorzien, is voor Vlaming en Waal het gemeenschappelijk vaderland in onverbreekbare eendracht en met gelijke edelmoedigheid te verdedigen. Al werden steeds onze taalrechten miskend, er is niemand van ons, die er aan gedacht heeft zijn staatshoorigheid op te zeggen. Wij hebben niet alleen gebruik gemaakt van alle grondwettelijke staatkundige middelen om onze gedachten te doen doordringen in onze wetgeving en in ons staatsbeleid, maar wij hebben ons steeds op ons burgerlijke gelijkberechtiging beroepen om aan onze taaleischen onmiskenbare rechtstitels te verzekeren. In het uur van gevaar, heeft het land dan ook het recht van ons te eischen, dat wij zijn zaak gestand blijven en den hem opgedrongen strijd blijven voeren met onverminderde en onvoorwaardelijke getrouwheid. Ik zeg het land en niet de regeering, maar de regeering als wettelijke draagster van het gezag vertegenwoordigt het land en de vraag der aanhankelijkheid zou alleen dan aan een onderzoek kunnen
| |
| |
onderworpen worden wanneer de regeering zelf oogenzienlijk door misbruik van gezag, het land zou willen rukken uit zijn natuurlijke loopbaan.
Trouw aan 's lands zaak is ook trouw aan ons eigen Vlaamsche volk. Ik zou dees gedachte kunnen belichten naar verschillende zijden en de meest duidelijke zijde is wel, dat alleen in een hersteld en van iedere groote mogendheid onafhankelijk België de geestelijke toekomst van ons Vlaamsche volk gered kan worden. Maar ik wil alleen met eenigen nadruk betoonen, dat alleen de onverkreukbare trouw aan België van aard is om de trouw tusschen leiders en menigte te bewaren, om te verhinderen, dat er door dezen oorlog eenige verwijdering zou komen tusschen ons gewone Vlaamsche volk en de bewuste bewerkers van zijn eigenaardige heropleving. Het zou mij te ver voeren, indien ik wou treden in beschouwingen over het wezen der Vlaamsche beweging en bijzonderheden aangeven over de middelen en mogelijkheden van zijn heropstanding. Maar voor mij staat het vast, wij kunnen het Vlaamsche volk niet redden tegen zichzelf in, wij zullen het niet bevrijden met buitenlandsche machtsgrepen. Onze vervreemding is zelfvervreemding, onze zwakheid hoofdzakelijk eigen schuld. Wanneer het Vlaamsche volk zichzelf van binnen zal willen verlossen van zijn verfransching, genezen van zijn zieleblindheid, zal het geen moeite ondervinden om, in een bevrijd en vrij België, zijn rechten te handhaven en een openen weg naar grootheid en voorspoed te vinden.
Wij begonnen vóór den oorlog, zoo duidelijk reeds de hulp te voelen van ons eigen macht, want het volk begon algemeen te luisteren naar onze opwekkingen, naar onze waarschuwingen, naar onze strijdbevelen. Indien onze Vlaamsche volkskracht reeds in het stadium der definitieve aansluiting ware gekomen, indien de vier millioen Vlamingen in gesloten orde rondom hun Vlaamsche aanvoerders stonden of zelfs indien het gemeenschappelijk rasgevoel bij allen wakker was, zou het - afgezien van de zedelijke beginselen - voor
| |
| |
de toekomst van onze beweging minder beteekenis hebben of eenige misstap begaan wordt. Maar in de zuiver voorloopige phase waarin de ontwikkeling van onze taalbeweging zich nog bevindt, is elke handeling, welke het gemoed van ons volk voor onze aansporingen minder toegankelijk kan maken uit den booze gehaald. En men moet gewis geen diepzinnig volkspsycholoog zijn om te beseffen, dat er in het hart van ons volk een geweldige haat is ontbrand door de vloekwaardige aanranding van Duitschland en dat alwie onder de verdenking zal staan met den overweldiger te hebben geheuld of geliefhebberd, aan den openbaren afkeer zal worden prijsgegeven.
Deze zware verantwoordelijkheden behoefden ons Vlaamsche arbeidzaamheid geenszins lam te leggen en ik meen het als een verdienste te mogen opeischen, in de dagen der algemeene ontreddering, het eerste teeken tot opwekking en samenwerking aan de Vlaamsche schrijvers te hebben gegeven. Maar onze werkzaamheid moest zich, in mijne oogen aanpassen bij de tijdsomstandigheden en in bestendigen eenklank blijven met de vaderlandsche noodzakelijkheden, zooals ik ze reeds heb aangegeven. Binnen deze engere grenzen, was ruimte genoeg om den meest overmoeibaren arbeidslust te bevredigen, zoowel binnen als buiten het bezet gedeelte. Onze soldaten op het front en in de instructiekampen, onze dertig duizend geïnterneerden in Nederland, onze honderdduizenden van Vlaamsche uitgewekenen, hunne kinderen en onze studenten, hebben in Engeland en Frankrijk, voortdurend honger geleden aan geestelijke versterking, welke zij alleen in onze Vlaamsche taal kunnen smaken en in de eerste plaats van hun eigen stamgenoten verwachten. Zelfs in Nederland bleef, niettegenstaande de hulpvaardigheid van onze Nederlandsche weldoeners, ook voor ons nog genoeg te doen over en in het bezette gedeelte, gaf de gedwongen werkeloosheid een uitmuntende gelegenheid om door lezingen en volksonderricht, door een actieve deelneming aan de werken van onderstand in voeling te blijven
| |
| |
met het gemoed van ons stedelijke en landbouwende bevolking. Dit werk op groote schaal ondernomen, zou in onze volksklassen tijdens den oorlog den ondergrond hebben verbreed, op welken wij naderhand ons Vlaamsch ontwerp van volksverheffing ongehinderd zouden hebben opgebouwd.
Deze gematigde houding hoefde ons niet te beletten om met alle kracht de opene of bedekte aanvallen af te wijzen aan welke onze Vlaamsche gedachte van de onverbeterlijke franschkiljons heeft blootgestaan, maar wij zouden alle fouten op den kerfstok van onze tegenstrevers alleen hebben gelaten en ons crediet na den oorlog met hun tekort hebben vermeerderd. Het moest ons evenmin beletten om door voortgezette studie en gemeenschappelijk overleg, ons voor te bereiden, om na den vrede, oude en nieuwe rechtseischen met vereende en verhoogde kracht te stellen, indien wij van regeeringswege niet de verdiende tegemoetkoming ondervonden, maar het was niet de tijd om nu nieuwe vraagstukken, zooals bestuurlijke scheiding, welke nog in een groene schil zaten en slechts zaad van verdeeldheid onder ons konden geven op te werpen en de geringste politieke scherpzinnigheid moest voorkomen dat de vervlaamsching van de hoogeschool te Gent, op welke al onze strijdkrachten voor den oorlog waren samengetrokken en welke ook na den oorlog ons eerste eisch blijft, aan de handen van onze bloedvijanden zou worden toevertrouwd.
Deze gedragslijn getrouw te blijven vereischte echter, te midden van de geweldige aanvechtingen waaraan ons Vlaamsche gemoed in den loop van deze lange en bange oorlogsmaanden voortdurend blootstond, groote zelfbeheersching en vertrouwen in onze eigen Vlaamsche volkskracht. Bij een zekere hoeveelheid van onze strijdgenooten hebben beide ontbroken. Door de gebeurtenissen verbijsterd zijn ze overgeslagen tot wanhoopspolitiek, zij zijn gaan spelen op leven of dood.
(Wordt voortgezet)
Frans van Cauwelaert
|
|