| |
| |
| |
Boekbespreking
Psychologisch experiment en introspectie door Dr. F. Roels (Utrecht. Dekker en van de Vegt.)
EEN onderwerp bij uitstek geschikt om een college in experimenteele zielkunde te openen. Het raakt immers de beginselen zelf in zooverre de methoden samenhangen met de opvatting van wezen en taak eener wetenschap. Het vraagstuk door dr. Roels in zijn eerste en openbare les aan de Utrechtsche universiteit besproken was jarenlang een onderwerp van warme polemiek. Külpe van 1895-1909 te Würzburg werkzaam - waarom men dikwijls spreekt van de methode der Würzburgsche school, ofschoon Binet ze reeds eer had toegepast - was de eerste, die het tegen zijn meester Wundt opnam en 't experiment breeder wilde uitzetten. Vereerders van den Leipziger Altmeister, die nog altijd blijft spreken van physiologische psychologie, moesten zoo'n verzet wel eigendunkelijk vinden, tenminste zij, die niet begrepen, dat men iemand beter eert door hem te beschouwen als wegwijzer dan als grenspaal. Misschien zouden concurreerende kruideniers in de Würzburger school wel naijver speuren, zooals Aristoteles' zelfstandigheid immers verdoopt is tot oneerbiedigheid jegens Plato en in Scotus een ijverzuchtige reactionair tegen Thomas is gezien. De feiten hebben intusschen Külpe genoegzaam gerechtvaardigd, zelfs heeft ook hier het verzet zijn nut niet gemist door de introspectie te louteren en binnen haar grenzen te houden. Te meer valt daarom te betreuren, dat Külpe, die eenige maanden geleden stierf, als experimentator en philosoof zoo weinig rijpe vruchten mocht oogsten. Zijn ‘Realisierung’, die beperkt bleef tot het eerste deel en een fragment uit het tweede ‘Ueber die Kategorieën’, opende interessante perspectieven en het instituut, dat München voor hem nieuw had ingericht, beloofde belangrijken arbeid.
Dr. Roels kon in den tijd, die hem was toegemeten, slechts een beknopte verhandeling leveren, slechts eenige hoofdlijnen trekken. Maar er is immers geen zwaarwichtig boekdeel noodig om den zaakkundige te kunnen onderkennen en zoo toont Roels in zijn twintig bladzijden genoegzaam zijn meesterschap. Hij is naar 't voorbeeld van zijn meester prof. Michotte een gematigd voorstander der introspectieve methode; hij wijst aan onder welke beperking zij tot wetenschappelijke conclusies voert en tegen welke dreigende fouten zij zich heeft te wapenen. 't Vermijden van het schoolsche heeft echter het systematische o.i. wat te zeer op den achtergrond gedrongen en stellig hadden
| |
| |
we verwacht, dat op de eischen uit Wundt's artikel ‘Ueber Ausfrage-experimenten und die Methoden zur Psychologie des Denkens’ een meer beperkende kritiek zou zijn gevolgd. Tenminste op den tweeden eisch: ‘elke waarneming moet, om voldoenden waarborg van zekerheid te verschaffen, meermalen onder dezelfde omstandigheden kunnen worden herhaald.’
Merkwaardig is, dat voor zoover wij weten, Roels' college voor het eerst als experimenteele zielkunde wordt aangediend. Deze wetenschap wordt ten onzent wel beoefend - Heymans' onderzoekingen worden in 't buitenland zelfs hooggewaardeerd - maar zij mist toch nog die zelfstandigheid, welke ze elders reeds jaren lang heeft veroverd. Zij zit bij ons te veel vast hier aan physiologie, daar aan psychiatrie of paedologie. Voor een deel is ze in andere landen opgegroeid uit de wijsbegeerte, waarin velen de oude waarheid zullen bevestigd vinden, dat de philosophie de moeder is van alle wetenschappen. Waarmee we in casu vrede kunnen hebben als men daarnaast de positieve scienties als vader der experimenteele psychologie accepteert. De benauwde positie, waarin de wijsbegeerte aan onze universiteiten verkeert, zal zeker hebben bijgedragen tot den eigenaardigen groei van onze psychologische studie. Niet dat we de slechte methode van onze oostelijke buren, die talrijke wijsgeerige leerstoelen aan experimentators op zielkundig gebied toewezen, ter navolging willen voorstellen - er is trouwens al een luid protest van meer dan honderd professoren losgekomen - maar een nauw contact met de wijsbegeerte lijkt mij voor de experimenteele zielkunde toch hoogst gewenscht. In de wijsbegeerte vindt de experimentator 't zoo noodzakelijke tegenwicht tegen de eenzijdigheid, die iederen specialist bedreigt. Meer dan voor andere wetenschappen geldt dit voor de psychologie. Waarschuwt Wundt, die van de biologie kwam tot de philosophie, in zijn psychologische werken niet even trouw tegen de metaphysiek als een oorlogvoerende mogendheid tegen de barbaarschheid van haar tegenstander? Wat intusschen niet belet, dat Wundt bij alle experiment zelf verdrinkt in metaphysica. Zijn waarschuwing geldt, zooals gewoonlijk, meer de stelsels die van het zijne afwijken! Of is anti-substantialisme en voluntarisme soms een natuurwetenschappelijk gegeven?
Kenschetsend voor de onzelfstandige positie, waarin bij ons de experimenteele zielkunde nog verkeert, is wel, dat twee bijdragen van Roels gepubliceerd in de verslagen van de Koninklijke Akademie, de eene over ‘Natonen’, de andere over ‘De van een valsche herkenning uitgaande inhibitie’, beide worden
| |
| |
ondergebracht onder ‘Physiologie’, wat bij de eerste nog te verontschuldigen is, omdat het een grensvraag geldt, maar bij de tweede allen zin mist, zelfs voor iemand, die ware vastgeroest in een versleten materialisme.
Moge Roels' arbeid bijdragen om de positieve zielkundige studie bij ons omhoog te brengen en zoo mee den weg bereiden tot een speciaal instituut voor experimenteele psychologie, waarmee 't buitenland immers al overzaaid is, met name Duitschland en de Vereenigde Staten.
J.H.
| |
‘Kerkgenootschappen in de Nederlanden’ door P.J.L.M. Goulmy - R.K. Boekcentrale.
Het was zeker een goede gedachte van de Apologetische Vereeniging ‘Petrus Canisius’ om een overzicht te doen samenstellen van de verschillende kerkgenootschappen, welke in ons vaderland of in onze koloniën worden gevonden. Willen wij ons met goed gevolg verdedigen tegen de menigvuldige en veelsoortige dwalingen, welke om ons heen waren en vooral wanneer wij willen trachten, die dwalenden te bekeeren tot de Eenige door God zelven gestichte en geleide Kerk, dan is het noodig, omtrent andersdenkenden en hun geloof juiste begrippen te bezitten. Anders ontaardt de apologie licht in een ijdele gelijkhebberij, waarbij het meer om onze eer dan om de eer van God en het heil der zielen te doen is, terwijl anderzijds veel vruchtelooze arbeid wordt verricht, te velde getrokken tegen vijanden, die nergens meer bestaan, en dwaling bestreden, welke al eeuwen in het graf ligt.
Maar de arbeid, aan den naarstigen statisticus van Druten opgedragen, was dan ook bijzonder zwaar. Het verzamelen van officieele gegevens en getallen was niemand beter dan hem toevertrouwd en wat in zijn werkje dienaangaande geboden wordt, heeft zeker groote waarde. De schrijver evenwel heeft iets meer willen doen en ook een overzicht geven van de verschillende leerstukken, die worden beleden, van de richtingen en partijen, die er bestaan; en dat is m.i. ver boven zijn tijd en krachten gegaan.
Jaren en jaren van gezette studie zouden noodig wezen om te dezen opzichte iets te leveren, wat aan strenge wetenschappelijke eischen kan voldoen. Immers is het daartoe niet voldoende, een aantal protestantsche geschriften te bestudeeren. Vooreerst missen deze vaak zelf de noodige objectiviteit. Zelfs al nemen ze daarvan het air aan, gelijk de meermalen door kap. Goulmy geciteerde brochurenreeks ‘Kerk en Secte’, dan
| |
| |
nog zijn het vaak niet veel meer dan propagandageschriften, waarin de aanhanger van een of andere partij van zijn eigen overtuiging een geflatteerd beeld geeft en andere meeningen scheef en verwrongen afteekent. Juist zulke litteratuur dient met zeer kritisch wantrouwen worden behandeld en niet zonder de uiterste omzichtigheid gebruikt
Maar er is nog iets anders. In het protestantisme leven allerlei denkbeelden, die wel door groote groepen en breede kringen onder het volk worden voorgestaan, doch bijna nooit door de officieele en officieuse woordvoerders worden aangehangen. Daarover ontbreekt dus litteratuur en voor den buitenstaander, vooral voor den katholiek, blijven ze ten eenemale verborgen. Het kost zelfs den meest belangstellenden predikant, die voortdurend in en met zijn gemeente leeft, vaak de grootste moeite om te achterhalen, wat de menschen, wier huizen hij bezoekt, eigenlijk gelooven en telkens doet hij de meest verrassende ontdekkingen. Zonderlinge ideeën, ook hoogst eigenaardige normen van moraal, fantastische combinaties en nooit-vermoede uitleggingen van de H. Schrift ontmoet hij voortdurend en die brengen ook hem in verbazing en verwarring.
Hoeveel te minder moet dan een katholiek dit alles weten en verstaan, waar die zich zelfs niet volkomen in de protestantsche mentaliteit indenken kan. Veelal meent hij, dat Lutherschen als het ware het geloof van Luther, en Calvinisten dat van Calvijn zouden overnemen, terwijl in werkelijkheid de hervormers niet worden beschouwd als menschen wier gezag in geloofszaken moet worden aanvaard, maar als voorbeelden van individueele en subjectivistische vrijheid, die men alleen navolgt in zoo verre men dat zelf belieft, met alle afwijkingen en consequenties, welke men noodig acht.
Het is een vraag, waarop het antwoord nog moet worden gegeven, of het protestantisme overal hetzelfde karakter bezit en of we hier wellicht met een typisch Nederlandsch verschijnsel te doen hebben. Onze anarchistische volksaard kan daarbij van invloed zijn geweest en ook de bijzondere wijze waarop de reformatie hier is ontstaan. Tegelijkertijd immers deden zich Nederlandsche hervormingsverschijnselen voor en werden er vreemde ideeën, van weer onderling verschillend karakter, geimporteerd en daardoor ontstond natuurlijk een chaos van denkbeelden, die ons goede vaderland tot een uiterst vruchtbaren bodem voor sectevorming heeft gemaakt.
Dat b.v. in het jaar 1715 alleen de Coccejanen werden verdeeld in: Bekkeriaenen, Vlakkiaenen, Kartesiaenen, Leenhovisten,
| |
| |
Schoristen, Hattemisten, Roelisten, Libertijnen, Spinozisten, Periodische, Typische, Profetische en Oeconomische Coccejanen mogen we zeker op gezag van dr. A.W. Bronsveld wel gelooven, maar werpt een schel licht op den toestand, zooals die hier te lande steeds is geweest en ook in de latere decennia volstrekt niet beter geworden. Want het daarop gevolgde Rationalisme, de Groninger school en het Modernisme hebben de geesten nog meer in verwarring gebracht en tegelijk allerlei reacties in het leven geroepen, waaronder de gezangenstrijd, de afscheiding, het réveil, de ethische richting en de doleantie kunnen worden gerekend. Voor den buitenstaander is het zeer moeilijk om daarin den weg te vinden.
En toch zal het noodig wezen voor een vruchtbare apologie om er iets meer van te weten, dan thans het geval is. We moeten beginnen met het huidige protestantisme in onze denkbeelden goeddeels los te maken van hetgeen er voor drie of vier eeuwen is geschied, wijl het in dien tijd zooveel heeft beleefd, dat er tusschen de reformatie en onze dagen nauwelijks nog eenige band kan bestaan. Alleen wat woorden en termen zijn er overgebleven, die meer misleidend zijn dan dat ze den weg zouden wijzen. Zeer terecht zeide een spreker op een modernen-vergadering onlangs, dat ‘de waardeering van leerstellingen vooreerst een gansch andere geworden is dan ten dage van Luther’ en in de rubriek Kerknieuws de N.R. Ct. kon men naar aanleiding van het eedsdebat lezen:
‘Wie van de Hervormden of Gereformeerden, de Lutherschen en de Remonstranten niet meer weet, dan wat de schoolboekjes hem in de jeugd hebben geleerd, verklaart zonder schroom, dat de Hervormden de Drie Formulieren van Eenigheid, de Lutherschen de Augsburgsche Confessie en de Remonstranten de Remonstrantie belijden. De ervaring moge deze opvatting logenstraffen, het geeft niet; voor het groote publiek schijnt er niet zooiets te bestaan als godsdienstige ontwikkeling, doch blijven de opstellers der klassiek geworden geloofsbelijdenissen de maatstaf, waarnaar men de geloovigen indeelt. Blijven de Doopsgezinden ten eeuwigen dage krachtens nun ‘godsdienstige gezindheid’ tegenstanders van den eed, waarom hen dan niet eveneens ten eeuwigen dage beschouwd als dienstweigeraars uit beginsel? En waarom dan niet alle Hervormden zonder onderscheid aansprakelijk gesteld voor den inhoud der Dordtsche leerregelen, of de Remonstranten en Lutherschen gebonden gehouden aan de letter, onderscheidenlijk van Uitenbogaert en Melanchton?
‘Zou het van lieverlede geen tijd worden, zijn denkbeeld te dezen opzichte te verbeteren, en in te zien, dat onze tegenwoordige kerkgenootschappen slechts een uitwendigen band vormen tusschen personen van de meest uiteenloopende geloofsovertuigingen? Deze band moge naast administratief belang eenige traditioneele gehechtheid vertegenwoordigen, een betrouwbare maatstaf omtrent iemands godsdienstige
| |
| |
overtuiging verschaft hij niet langer. Dan kan hiervoor nog beter dienen de vereeniging op grond der geloofsrichting, die een scheidingslijn trekt dwars door de oude gezindten heen, en een nieuwe groepeering tot stand brengt, van de oude volslagen onafhankelijk. Met te onderzoeken, hoe te eener zijde de vrijzinnige ter andere zijde, de rechtzinnige geloovigen, zij mogen aan voorts, Doopsgezind, Remonstrant, Hervormd of Luthersch heeten, over zeker vraagstuk denken, zou men althans aan de geschiedkundige ontwikkeling op godsdienstig gebied recht laten wedervaren en bovendien veel misverstand uit den weg ruimen.’
En de schrijver maakt de zeer treffende opmerking, dat het dienstweigeringsmanifest niet zooals men verwachten zou door Doopsgezinde, maar juist in hoofdzaak door Hervormde predikanten geteekend werd.
Terwijl dezer dagen te Leiden een Remonstrant is benoemd tot professor voor de meest Hervormde studenten.
Men kan werkelijk gerust zeggen, dat de grenzen der oudere Kerk genootschappen met de lijnen der diverse belijdenissen ongeveer nergens meer samenvallen. Schrijver dezes heeft nooit iets gevoeld voor Luther, noch voor zijn persoon, noch voor zijn leer en toen hij met de geschriften van dien hervormer bekend werd, was het een vrij sterke antipathie, die hem beving. Maar toch heeft hij met gerust geweten wel eens in een Luthersche kerk gepreekt en zoo gebeurt het meermalen dat Hervormde predikanten optreden in Kerkgenootschappen, die eigenlijk in theorie vijandige organisaties zouden moeten heeten.
Wanneer men weet tot welke kerk iemand behoort, kan men nog volstrekt niet zeggen wat hij nu eigenlijk gelooft; de grenzen der overtuigingen loopen dwars door de officieele belijdenissen heen. Bij de nieuwere Kerkgenootschappen, de Gereformeerden (afgescheidenen en doleerenden), de Baptisten en Irvingianen staat de zaak wel eenigszins anders, maar ook daar vallen verschijnselen waar te nemen, die op toekomstige scheuring wijzen.
In de opsomming der Kerkgenootschappen zooals die in het hier besproken werkje wordt gegeven, ontbreekt nog wel een en ander; zoo vinden we de Darbysten of Plymouthbroeders nergens vermeld en evenmin de echt-Nederlandsche secten der Oud-Gereformeerden, der Ledeboerianen, der Gereformeerde Gemeenten onder het kruis, terwijl er nog meer van die kleinere kerkjes bestaan, veel belangrijker voor de kennis van het Nederlandsch Protestantisme dan Anglicanen en Grieksch-orthodoxen, waartoe slechts vreemdelingen behooren. En waar adventisten en Mormonen zijn genoemd, hadden ook andere veel uitgebreider groepen en stroomingen niet mogen ontbreken; theosophen en monisten en aanhangers van de christian science,
| |
| |
terwijl ook het spiritisme en de vrijmetselarij te belangrijk zijn om ze voorbij te gaan. Wil men ze niet tot de kerken rekenen - maar zijn dan de Broedergemeenten, de Vrije gemeenten en doopsgezinde organisaties wel kerken volgens ons begrip van dit woord? - dan hadden ze toch onder de richtingen en partijen moeten worden genoemd.
En zeker hadden daarbij de religieuze socialisten moeten worden gerekend, die als een soort ethische materialisten reeds vele aanhangers tellen en vermoedelijk een belangrijke toekomst tegemoet gaan. Reeds jaren lang zijn vele predikanten socialist en is ook hun prediking en arbeid op socialistische beginselen gebaseerd. Er zijn zelfs reeds twee groepen onder deze geestelijke socialisten ontstaan, die als de ethische en de aesthetische kunnen worden aangeduid, terwijl de ethischen weer uit linkschen en rechtschen bestaan, naar gelang ze afkomstig zijn uit modernen of orthodoxen kring. Van deze laatsten is Enka de leidster. De aesthetische hebben óók al een tijdschrift, het Nieuwe Leven, waarin gebroken is met het ‘hemelideaal’. Voor hen is de aarde geen middel, maar doel. En ook de ideeën van Goed en Kwaad zijn voor hen geen afgesloten begrippen.
Ook de zeer eigenaardige Woodbrookers-beweging, die al een eigen retraitenhuis in ons land bezit, en waaraan vele predikanten medewerken, verdient veel aandacht.
Kap. Goulmy onderscheidt in de Hervormde Kerk vijf richtingen: de orthodoxe, de ethische, de Evangelische, de confessioneele en de moderne. Het is moeilijk in te zien, wie buiten de confessioneelen en de ethischen nog tot de orthodoxen kunnen worden gerekend. En de ethischen moeten minstens in tweeën worden gesplitst. Dr. Kromsigt verdeelt ze in objectieven en subjectieven.
‘Vooral in onzen tijd komt nu die tweeërlei richting steeds duidelijker uit. De subjectieven schuiven al meer op naar links en komen zoo terecht bij de alle kerkbegrip prijs gevende evenredige vertegenwoordiging. Ze zijn dus kerkrechtelijk-modern en het is te vreezen, dat velen straks ook dogmatisch-modern zullen worden, zooals nu reeds enkele hoofdmannen de ‘verzoening’ beginnen te loochenen en voor zgn. ‘evangelische’ (Groningsche) vereenigingen beginnen op te treden.
‘De objectieven willen daarvan echter niets weten. Zij handhaven met kracht hun standpunt tegenover de modernen en komen niet alleen op voor het ethisch, maar tevens voor het objectief karakter der waarheid. Zij verzetten er zich met kracht tegen om onder de subjectiviteit te worden gerangschikt.’
Wie de Evangelische richting een middenpartij noemt en kap. Goulmy heeft verleid hetzelfde te doen, doet aan den aard
| |
| |
van deze partij onrecht in zekeren zin, want de Groningsche richting heeft een geheel eigen karakter. Ze is, hoewel eenigszins verwant aan de Duitsche Vermittlungstheologie, een echt Nederlandsche richting, die niet op Calvijn en Luther, maar historisch zich op Wessel Gansfort en Erasmus baseerde en grooten invloed op het protestantisme in ons vaderland heeft gehad. Vooral haar leer van de apokatastasis, waardoor in navolging van oude ketterijen de eeuwige straffen der hel worden geloochend, heeft helaas een zeer verslappenden en vervagenden invloed geoefend; terwijl de Evangelischen wel sterk den nadruk leggen op de vereering van Christus, en Zijn opstanding uit de dooden belijden, maar gelijk van Oosterzee zeer terecht opmerkte, in hun christologie feitelijk niets anders dan Arianen zijn. Ook de Evangelischen dienen in linkschen en rechtschen te worden onderscheiden.
En dit is in nog veel sterker mate met de modernen het geval. Daar is in de laatste jaren vooral onder de jongeren een afkeer waar te nemen van wat de modernistische ‘kerkvaders’ leerden en uit de ontevredenheid, die een groep ‘malcontenten’ deed ontstaan, is een geheel nieuwe serie van denkbeelden opgenomen. Het modernisme trouwens, wel eens teekenend ‘een elastieke ketterij’ genoemd, geeft uit zijn aard aanleiding tot het vormen van steeds nieuwe opvattingen, wijl het negatief is en feitelijk in niets anders bestaat dan in een stelselmatig wantrouwen tegen alle openbaring, elk wonder, alles wat bovennatuurlijk zou moeten heeten.
Eigenaardig is zeker, dat volgens modernistische begrippen de geloovige protestanten eigenlijk niet goed protestant zijn, maar drie kwart Roomschen en zoo kon men onlangs nog in het Nieuw Theologisch Tijdschrift lezen, dat ds. G.J. Vos Azn. en dr. A.W. Bronsveld ‘nochtans in beginsel, en dus feitelijk met hun “kerkelijk karakter”, trouwens met heel het oud-protestantisme op Roomschen bodem staan.’
Het is een droevige verwarring. Kap. Goulmy concludeert dan ook met volle recht, dat een chaos als het protestantisme onmogelijk de door God gewilde Kerk wezen kan.
G. Bruna
| |
Ontvangen boeken -
Wijngaardeniersters door Madame Cecilia, vert. door Anna de van der Schueren (Paul Brand); Leerboek der Alg. Geschiedenis door J, Kleijntjens en Dr. H.F.M. Huijbers (Malmberg); Judith, Heldenspel door Herman van den Eerenbeemt (Vink, Beverwijk); Belang en Recht, Red. Henriette Goudsmit; De Bestedeling door J.A. Vesters (R.K. Boekcentrale); De Gelukzalige Bernardinus Realino door R. Bouman (Bekker, A'dam); Claude Lightfoot door Francis Finn, vert. door J.J.G. Wahlen (R.K. Boekcentrale).
|
|