De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
VerscheidenhedenSprinkhanen -In het Palästinajahrbuch des Deutschen Evangelischen Instituts van 1915 vertelt een ooggetuige van een sprinkhanenplaag, die in Maart het H. Land teisterde. De Karmel, schoon in zijn groenen tooi als de Bruid van het Hooglied, ‘is geheel kaal geworden’. Het ongedierte ‘vrat als paarden’ en verslond ‘heele salade-, erwten- en koolvelden’. Lawaai maken kon een enkelen kleineren zwerm verjagen, maar ‘als zulke zwermen kwamen, die de zon verduisterden als dichte wolken’, dan hielp niets. Daarna volgen nog de larven, die na een week of vier uit de eieren te voorschijn komen. De Regeering bedreigde met zware boete iederen mannelijken ingezetene van 16 tot 60 jaar, die niet drie kilo eieren inleverde. Doch deze maatregel had geen succes; de larven spaarden zelfs de schors van de boomen niet: ‘ze zijn als een leger Kosakken verwoestend over alle vruchtboomen getrokken. Deze beschrijving is een merkwaardige illustratie op de bekende plaats uit den profeet Joël, waarin hij Jahwehs wraakgericht aankondigt onder het pakkende beeld van een plaag van sprinkhanen, dat volk ‘groot en sterk’. De bazuin gestoken op Zion!
en alarm geblazen op Mijn heiligen Berg!
Dat alle bewoners in den lande beven:
want hij komt, Jahwehs dag, en is nabij!
Dag van duisternis en van donkerheid!
dag van wolk en van nevel!
Als morgenrood over de bergen gespreid,
is er een volk, groot en sterk;
Zijns gelijke was er nooit van eeuwigheid af,
en zal nimmer daarna zijn,
tot in de jaren der verste geslachten.
Vóór hen uit verslindt er een vuur,
en achter hen laait er een vlam.
Als Edens tuin is de aarde vóór hen,
en achter hen een woestijn van vernieling;
en ontvluchten onmogelijk!
Als d'aanblik van 'n ruiterij is hun aanblik,
en als paarden ijlen ze voort;
met het gedruisch van strijdwagens
springen ze over de toppen der bergen,
| |
[pagina 387]
| |
als het gedruisch van een vuurvlam,
die kaf verteert;
als een machtig volk
ten oorlog geschaard.
Vóór hen - de volken in barensweeën:
aller gelaat kleurt rood van gloed.
Als helden ijlen zij;
als mannen van oorlog
beklimmen zij den muur;
een ieder gaat zijn weg,
zij verwarren hun paden niet,
geen dringt zijn buur op.
Een iegelijk gaat in zijn rusting,
en stort zich in 't wapengeweld,
zonder de rangen te breken.
Zij vallen de stad aan,
ijlen den muur op,
beklimmen de huizen;
de vensters in
gaan zij als dieven.
Vóór hen uit sidderde de aarde,
schokte de hemel;
zon en maan verduisterden
en de sterren borgen hun licht op.
O. W. v. K.
| |
Schoolversiering -De Vereeniging die sinds kort hiervoor bestaat stuurde onlangs haar tweede geschriftje rond, waaruit duidelijk blijkt, hoe haar edel streven meer en meer begrip en waardeering vindt. Ruim tachtig inrichtingen van middelbaar onderwijs hadden zich in Januari l.l. bij de Vereeniging aangesloten en alles wijst er op, dat dit getal voorloopig sterk zal groeien. Bij beurten krijgen die scholen de rondgaande platenkollektie naar binnen- en buitenlandsche kunstwerken thuis, zoodat een ruime gelegenheid bestaat voor oordeelkundige afwisseling. Als het waar is, dat de meeste kunstwerken pas na herhaald bekijken volkomen tot ons beginnen te spreken - geregelde verversching der objekten valt voor de leerzaamheid en 't levendig houden van de belangstelling der leerlingen niet minder aan te raden. De Vereeniging beschikt ook over | |
[pagina 388]
| |
een kollektie gipsafgietsels, die voor de kale hallen en gangen onzer scholen van groot belang zijn. Bovendien wordt met de uitgave van oorspronkelijke wandprenten begonnen, waardoor de Vereeniging in de Nederlandsche scholen vooral een nationaal versieringselement hoopt te brengen. Van deze reeks is de eerste plaat, een gekleurde steendruk, naar S. Moulijns Voorjaar in de Betuwe, verschenen: een tastbare aanduiding, hoe de ‘nuttige’ maar dikwijls onmogelijke schoolprent van vroeger als een onderwijsmiddel van óók artistiek belang gaat worden begrepen. Door de nieuwste uitgaven van bijbel- en katechismusplaten hebben tot dusver o.a. de Katholieken getoond dit inzicht te bezitten. Daarom verwondert het te meer, dat er onder de 83 scholen, die bij de Vereeniging voor Schoolversiering zijn aangesloten, nog zoo weinig katholieke zijn. In de gepubliceerde lijst tellen we alleen de kolleges van Katwijk, Nijmegen en Roermond. Al nemen we aan, dat verschillende onzer seminaries, kweekscholen, gymnasia en H.B. scholen voor jongens en meisjes zelf met ruimte over de noodige middelen beschikken, om hun lokalen geregeld met mooie, duidelijke en leerzame foto's, chromo's, litho's en gipsbusten te versieren, dan moeten er toch, dunkt me, méér dan drie overblijven, die de georganiseerde hulp en voorlichting der Vereeniging met voordeel kunnen gebruiken. We hebben alle hoop, dat hier eerder onbekendheid met doel en middelen der Vereeniging dan onderschatting van haar groote pedagogische waarde in 't spel is en durven dus verwachten, dat onze katholieke inrichtingen van middelbaar onderwijs niet alleen van de groeiende Vereeniging zullen gaan profiteeren, maar ook door ruimer steun zich 't recht op een invloed ten goede zullen weten te verwerven. B.H.M. | |
Engelandmoge al het land zijn van het Methodisme, Duitschland wint het in methodisme. Wat ook de buitenlander smale over het Pruisische maszregeln en de Duitscher lachend over zijn eigen vereinsmeierei spotte, het een en ander is niets anders dan een uitvloeisel, een uitwas als men wil, van den aangeboren zin voor stelselmatigheid. Als men weet, dat zelfs ontspanningen als een bierkommerz en dergelijke nog gereglementeerd zijn, begrijpt men, dat een behoorlijk uitspreken, althans beklemtonen van vreemde eigennamen den kosmopolitischen Duitscher niet onverschillig is. Germania docet daarom aan hare kinderen om te zeggen Granàda, Mallòrca, Santandèr | |
[pagina 389]
| |
(Sint-Andries), Gibraltàr, Bilbào, Algecìras, Badajòz, Alessandrìa, Bèrgamo, Brìndisi, Carràcas, Calderòn, Don Alvàrez de Tolèdo, enz. Al maken wij 't nu niet zoo bont als de Engelschman, die den klemtoon op een plaats pleegt te stoppen, waar niemand hem zoeken zou, toch is er bij ons noodeloos veel stelselloosheid in de beklemtoning van vreemde namen. Waarom niet als regel: heelemaal verhollandscht, of heelemaal zooals in de taal van het land? Wat voor zin heeft het b.v. Italiaansche en Spaansche namen uit te spreken en Fransch te beklemtonen? Cordòva, Florance, Modèna, zoo zeggen we de Fransche mode na, hoewel 't Còrdova, Florense en Mòdena moest zijn. En als de Franschman het goed zegt: Pavie, dan zeggen wij 't weer verkeerd: Pàvia. Zoo verhaspelen we Gonzàga en Loyòla in Gònzaga (liefst Gònzega) en Lòyola - tenzij men Lwàjola zegt, alsof Sint-Ignatius een Franschman was. En hoe men er toe kwam, om van Paraguày en Uruguày te maken: Paraguee en Uruguee, weet de hemel. Terwijl Paragwaai en Urugwaai, royaal op z'n Hollandsch, heel wat dichter bij de goede uitspraak zou staan! Haagsch-doenden spreken ook van Don Zjuan, overloopend van jus, in plaats van Don Chwan of Hollandsch Don Jan, en zelfs van Zjezwiet, waarmee 't doorzichtige van den naam Jezuiet afgaat. Van Santiàgo de Compostela maken wij Santìago, al weten we best, dat het Sint-Jakob beduidt. Dat Diègo en Jàime ook al Koos is, zou men zoo niet zeggen. De vierde vorm van den Spaanschen Jakobsnaam, Jàcobo, lijkt er meer op. Vreemd klinkt het ook, hoe bij dezen populairen landspatroon het Sint zóó met den naam is samengesmolten, dat niet alleen in 't Evangelie naast Pedro en Juan gesproken wordt van Santiago, maar ook de menschen voluit Santiágo, Heilige Jakob, worden genoemd. - Dat men bij ons geen weg weet met de uitspraak van den vermaarden Monjuich is begrijpelijk. Bij de landslieden zeggen ze Monsjoe-ièk. Nog begrijpelijker is onze besluiteloosheid, als wij tegen een berg opzien gelijk de Mexicaansche Popocatepetl, daar wij in 't algemeen geen Aztekisch verstaan. We spreken Mexico nog niet eens goed uit, want dit is de oude Spaansche schrijfwijze, en die x luidt als onze keel-ch. Vroeger schreef men dan ook Don Quixote, maar tegenwoordig Quijote en Mejico. Wij maakten er Kiesjot van, - waarschijnlijk omdat Cervantes' meesterstuk hier via Parijs kwam. Altoos nog beter dan het Engelsche Kwikset uit misverstand van de schrijfwijze Quixote. De spelling van het | |
[pagina 390]
| |
Spaansch is overigens zoo eenvoudig en redelijk mogelijk. Onze echte Hollandsche ch kan de buitenlander haast niet te pakken krijgen. Hij vindt die (daarom?) leelijk. Het heet een overblijfsel uit onzen Spaanschen tijd, en de Spanjaarden, zegt men, hebben hem weer van de Arabieren. Zeker is het, dat men in Tanger keelgeluiden kan waarnemen, ergens achter uit het strottenhoofd gekucht, waardoor het tamste Nederlandsche paard op hol zou slaan. Daar leert men de orthodoxe beklemtoning van Alcàzar en dergelijke arabische woorden, die met het lidwoord Al beginnen, dat dus nooit den klemtoon heeft. Verder valt er te merken, dat men bij ons alleen Alchimìe, Alhàmbra, Aluin en Alcoof goed uitspreekt, daarentegen Almanàk, Alkalì (dus niet kàli-zouten), Alkermès, Alkohòl, Alkoràn moesten zeggen, en heel onze Algebra in Algèbra diende te veranderen. Doch nu stoppen we, anders moppert de lezer misschien: wel allemachiès, die albèdil wil nog, dat dat we allèmaal Almèloo gaan zeggen. L.L. | |
Volkstaal en kultuurtaalGa naar voetnoot1) -De volkstaal wordt veelal gelijkgesteld met taaleigen of dialekt. Dit is nu onjuist. Tegenover het taaleigen staat de algemeene taal, of landstaal. Deze ontstaat meestal uit een tongval en is het gewrocht van 't staatkundig, maatschappelijk, kerkelijk en letterkundig overwicht van zeker gewest, partij of richting. De Nederlandsche algemeene taal of landstaal ontstond in Limburg en onderging achtereenvolgens den overheerschenden invloed van Vlaanderen, Brabant en vooral van Holland. Zoo werd ook eens het dialekt van het Ile-de-France de Fransche omgangstaal, zoo werd in het Oude Griekenland het Attisch de omgangstaal of Koine. Maar tegenover de volkstaal of vulgaire staat de beschaafde - in de beteekenis van hooger beschaafde - taal of kultuurtaal. ‘Algemeen’ wijst op het orgaan van de verschillende tongvallen in een centraal dialekt; ‘beschaafd’ wijst op het verschil in spreken tusschen de hoogere en lagere standen der maatschappij. De volkstaal is uiteraard en in de normale gevallen slechts spreektaal, de kultuurtaal is beide: spreektaal en kultuurtaal. Nu kan men wel zeggen, dat de algemeene taal hooger staat dan het taaleigen in sociale waarde of beschaving. Maar dit neemt niet weg, dat ook het taaleigen zijn volks- en kultuurtaal heeft. In kultuurdialekt gestoken zijn niet alleen tallooze dicht- en prozawerken van Westvlaamsche, Friesche, Limburgsche en | |
[pagina 391]
| |
Geldersche schrijvers; maar kultuurdialekt spreken ook de beschaafde kringen van menige Nederlandsche stad, waar de algemeene taal, het ‘algemeen beschaafd’, wèl in openbare bijeenkomsten, maar lang niet algemeen als omgangstaal zelfs in de meest gegoede families gebezigd wordt. Het algemeen beschaafd is dus niets anders dan een kultuurdialekt, dat zich tot landstaal heeft weten op te werken. De volkstaal is een realiteit, al vertoont zij tal van schakeeringen en afwijkingen. De kultuurtaal volgt wel een bepaalde norm, - al is zij blootgesteld aan verschuiving bij verschuiving der maatschappelijke verhoudingen. Maar voor duizenden is zij toch een abstractie, een maatstaf, die aangeeft hoe in beschaafde kringen gesproken mòet worden. Zij is als een wetboek, dat gewijzigd kan worden volgens de eischen van den tijd. Terwijl de volkstaal vrij is en ongebonden, is de kultuurtaal binnen enge grenzen beperkt. De volkstaal is doorgaans gedifferentiëerd: zij houdt vast aan overleverde taal, aan plaatselijke vormen en uitdrukkingen, aan zegswijzen, die in de kultuurtaal aldra voor verouderd gelden en dus zoo ongeveer voor minderwaardig. Deze is integreerend van aard, streeft naar eenvormigheid, vermijdt het te individuëele, het ongewone, het platte, het onwelluidende. Het te bijzondere lijkt haar tegenover sprekers uit andere kringen onheusch, het onkiesche stootend en hinderlijk. Zij heeft grootere sociale waarde dan de volkstaal, die over het algemeen op hooger natuurlijke kunstwaarde kan bogen. Immers, de volkstaal is kleurig en karakteristiek; daarentegen verliest de kultuurtaal vaak in expressieve kracht, wat zij wint door polijsting in netheid en door vereenvoudiging in vaardigheid. Maar welke de voortreffelijkheid der volkstaal ook zijn moge, - overal waar zij een ernstigen strijd te voeren heeft met de kultuurtaal, moet zij de vlag strijken. Wij zien dan ook dagelijks de volkstaal terrein verliezen, elk onzer in zijn naaste omgeving. En evenzeer moet de dialektische kultuurtaal onderdoen voor de algemeene kultuurtaal. Dit blijkt wel het duidelijkst uit den taalstrijd in België. Het is mijn vaste overtuiging, dat de zoo rechtmatige eischen der Vlamingen in veel ruimere mate zouden zijn ingewilligd, wanneer zij tegenover de Fransche kultuurtaal van meet af aan een algemeene Nederlandsche kultuurtaal hadden gesteld. Hier kant zich weer het practisch belang tegen de kunst. ‘De taal is de taal gelijk de sterren sterren zijn’, schreef Guido Gezelle; en waar zijn verdediging wordt opgenomen door Hugo Verriest, schrijft deze: ‘Moet hij daarom als particularist gedoemd worden, | |
[pagina 392]
| |
dan is elke vogel te bossche en te velde een particularist, en de nachtegaal de grootste van allen’. Maar die betooverende verscheidenheid heeft met het oog op praktisch nut wellicht te lang de noodige kultuurkrachtige eenheid tegengehouden. Ik weet zeer goed, dat heden ten dage de voornaamste Vlaamsche voormannen vrij wel de algemeëne Nederlandsche kultuurtaal bezigen. Ik zeg ‘vrij wel’, want het ligt in den aard der zaak, dat de Vlamingen bij voorkeur zullen putten uit den rijkdom der Vlaamsche tongvallen, en dat hun spreken en schrijven de meerdere expansieve kracht en soepelheid zal vertoonen, die het zuidelijk volksgebied met zijn Keltischen grondslag eigen is. Maar toch ook zóó slechts vermogen zij een evenwaardige, in elk geval gelijkgeaarde taal te stellen tegen de algemeene kultuurtaal der Waalsche provinciën. Niet zoozeer de vasthoudendheid aan de dialekten heeft de Vlamingen parten gespeeld, maar veeleer de verkeerde, kortzichtige gevolgtrekkingen uit het feit, dat sommige dezer dialekten zich tot hoogstaande literaire kultuur-dialekten hadden ontwikkeld, getuige de taal van een Gezelle, Streuvels en zoo vele anderen: deze namelijk, dat bedoelde tongvallen ook in voldoende mate kultuurkrachtig zouden blijken in den strijd met het Fransch. En waar in België zelf ter aaneensluiting een kultureel centrum met voldoende overwicht ontbrak, daar bleef het zich-aansluiten aan de Noord-Nederlandsche algemeene kultuurtaal de eenige aangewezen weg. Maar laten wij niet te streng rechten. Het taaie vasthouden aan eigen idioom, óók waar het gemeenschappelijke belangen geldt, heeft iets licht- verklaarbaars, ja iets groots, iets edels: het weerspiegelt de volksziel met haar trotsche zelfbewustzijn, dat ook de kleinste der kleinen siert. Slechts vergete men niet, dat in dit zelfbewustzijn kracht en zwakheid liggen beide. J.S. |