| |
| |
| |
Tooneel
Die Haghe-spelers: Contanten. - N.V. Tooneelvereeniging: Roman 2e Deel. - Die Haghe-spelers: Professor Crampton. - Timbertown Dramatic Society: The younger generation; The ghost of Jerry Bundler. - Lili Green-avond.
HET eindigend speel-seizoen bracht ons bijna uitsluitend amusements-kunst en kenmerkte zich jammerlijk door een geheel gemis aan groot werk. De Kon. Ver. ‘Het Nederlandsch Tooneel’, waarvan wij hoopten, dat onder de nieuwe leiding gepoogd zou worden er een Nederlandsche instelling als het Théatre français van te maken, vooral wat betreft het vaste répertoire, bracht groote teleurstelling. De velen, die gehoopt hadden, dat Louis Bouwmeester in een hem waardige omgeving zijn creaties van Oedipus, Creon, Richard de Derde e.a. zou kunnen ophalen, kwamen bedrogen uit. Men verwachtte, dat het ‘Leidsche plein’ als eenige koninklijke, gesubsidieerde schouwburg (koninklijk zij hier alleen gebruikt als praedicaat, niet om de ruimheid der subsidie aan te geven) weer een historisch program zou samenstellen, waardoor tenminste één gezelschap geregeld gelegenheid zou bieden de voornaamste dramatische werken als inwijdende reeks voor de jeugdige schouwburggangers toegankelijk te stellen. Het repertoire-abonnement, dat vroeger veelal als een keurserie kon worden aangemerkt, bleef dan ook dit jaar verre onder peil. We herinneren ons hoe in het begin van deze abonnement-exploitatie, nu ongeveer zestien jaar geleden, op één seizoen naast uitgezocht modern werk voorkwamen: Oedipus, Antigone, Richard III, Driekoningenavond, De koopman van Venetië, Lodewijk XI en Steunpilaren der Maatschappij. Wanneer men nagaat, wat dit jaar voor het voetlicht kwam bij onze verschillende gezelschappen, dan staat men voor het treurige feit, dat het onmogelijk is met de nu gespeelde stukken een dramatische lijn van welke ontwikkelingswaarde ook vast te stellen.
Amusements-kunst voor alles en overal modern werk. De
| |
| |
volksschouwburg van Colnot en Poons is de eenige plaats, waar men door enkele opvoeringen van ‘De twee weezen’ of van ‘De Voddenraper van Parijs’ dit seizoen nog heeft kunnen zien, dat er ook vroeger tooneel is geschreven.
Bevreemdend is de tegenstelling tusschen dit moderne repertoire bij ons en de algemeen geconstateerde terugkeer tot de klassieke in de oorlogvoerende landen. Onder hen, die door verzorgd salonwerk hun reputatie voorgoed hebben weten te vestigen, behooren ‘Die Haghe-spelers’. Naast eenige moreel en kunstzinnig te betreuren stukken als b.v. ‘Amoureuse’ en ‘Maar 'n droom’ is bij dit gezelschap een veelal Engelsch repertoire van ontspanningswerken ontstaan, waarin vele van Verkade's artisten gelegenheid hebben, hun speciale gave te doen uitkomen.
‘De Speculantenkoorts’ in drie bedrijven van James Montgomery, ‘Ready money’ (Contanten) is een typisch staaltje van dat soort van stukken, waarop ons hedendaagsch publiek verzot schijnt. Modern salon- en zakenmilieu, een jongeman, die door de hulp van een gentleman-valsche-munter er bovenop komt, rechercheurs, die bedrogen uitkomen en den misdadiger aanzienlijk doen stijgen in de sympathie van het publiek, moraal: ‘De kracht van het geld is almachtig.’
Een door Hermann Schwab goedverzorgde uitvoering. Cor v.d. Lugt en Cor Ruys dragen het stuk en doen dit zeer verdienstelijk. Het publiek vindt hier een zeer inspannende uitspanning en schijnt op het oogenblik vooral dit van het theater te verlangen.
Toch blijkt een ietwat ingewikkelder probleem ook nog te trekken, getuige het onthaal, dat Mevrouw Heyermans-Peers' eersteling ‘Roman 2e deel’ ten deel viel. Onze roomsche bladen zijn er toe gekomen tooneelcritiek te leveren. De verschillende redacties hebben den rechtmatigen eisch niet langer kunnen ontduiken en zijn, laat ons hopen voor de logica, die struisvogel-politiek in deze laakbaar maakte, gezwicht. Dat de beoordeelaars, al staan zij ook op dezelfde principieele basis, toch steeds een persoonlijk oordeel uit- | |
| |
spreken, blijft niettegenstaande de diepzinnige vertoogen, waarmede lieden buiten de praktijk dit trachten te ontkennen, een onloochenbare waarheid.
Zoo hebben dan ook de verschillende besprekingen van ‘Roman 2e Deel’ in onze bladen, waarschuwing éénerzijds, goedkeuring anderzijds gebracht.
Dat mevrouw Heijermans talent heeft als tooneelschrijfster, blijkt uit deze eerste proeve voldoende. Gemakkelijkheid van dialoog, gevoel voor dramatische conflicten, weergave van de milieu-stemming, dat alles is aanwezig, doch vraagt om nadere uitwerking en volhouden. Hetgeen voor ons het stuk vooral afbreuk doet, is de onverklaarbare karakterwisseling, die de figuur van Henri van Dijk ondergaat tusschen het eerste en derde bedrijf. Een man met de principes en opvattingen uit I, die in II toont het karakter van Lottie voorgoed te doorvoelen, gaat niet in III op zulk een wijze te keer, omdat blijkt, dat z'n stiefkind, groot gebracht in de ‘far-west’, 's morgens om zes uur alleen paard gaat rijden.
Het geheele werk, dat soms wat gewild dramatisch aandoet, b.v. de aankleeding van het derde bedrijf, doet ons naar nieuw werk van deze talentvolle schrijfster met belangstelling uitzien. De opvoering valt zeer te loven; Julia Cuypers draagt het stuk op haar verdienstelijke wijze, al blijft voor ons haar spel steeds lijken op een wat te veel aangedikte contour. Fred. Vogeding staat haar dapper ter zijde, in dezen jongen acteur schuilt een talentvol artist met een frisch aandoende natuurlijkheid.
Van de goede bezetting moeten wij nog noemen M. Meunier-Nagtegaal, de steeds zoo sympathieke Pine Belder en de door haar onaangenaam orgaan en spel hier uitstekend op haar plaats zijnde Annie Jurgens.
Wat Eduard Verkade er toe gebracht mag hebben om het tooneelspel van Gerhard Hauptmann: ‘Professor Crampton’ bij de Haghe-spelers weer te doen monteeren, is ons niet zeer duidelijk en alleen verklaarbaar door den wensch om Jan Musch de hoofdrol te laten creëeren. Het type van dezen
| |
| |
geniaal bedoelden schilder, dien wij echter alleen leeren kennen als een zich voortdurend aan bier bedrinkenden, in den omgang zeer onopgevoeden zonderling, heeft buitengemeen weinig sympathieks. Wij doen vergeefs moeite om de diepere gronden van dit karakter te achterhalen en zoowel de innige liefde van zijn dochter Gertrud als de groote bewondering van zijn leerling Max Strähler vermogen niet ons nader tot het ‘geval’ te brengen. Daar gaat weinig uit van deze figuur, die toch naast zwakke kanten, voor alles een sterke kunst-emotie moet geven.
Opmerkelijk is het hoe dit werk van Hauptmann, indertijd een fel inslaand stuk, ons nu aandoet als een product van geheel anderen tijd. Tilly Lus, de fijngevoelige kunstenares, die wij tot ons groot leedwezen gedurende dit seizoen niet in hààr waardig werk mochten bewonderen, maakte van de Gertrud een teere creatie. Ze gaf in de door den schrijver wel wat erg sober aangegeven rol veel schoons. Van de talrijke bezetting volstaan wij met in het bijzonder te noemen Hein Harms, Hermann Schwab, B. Rannucci Beckman en de jeugdige Kommer Klein, die op het oogenblik nog meer vuur dan techniek bezit.
Naast de vermakelijke ‘Timbertown-follies’ en ‘Minstrels’ is een derde gezelschap ontstaan, dat zich meer speciaal op het tooneel toelegt, de ‘Timbertown Dramatic Society’. Het is alleraardigst, wat door deze amateurs bereikt wordt en al doet het in 't begin eenigszins zonderling aan, dat de zich zeer elegant bewegende vrouwenrollen spreken met laag basgeluid, de geheele vertooning is ons meegevallen. Zeker, het blijft kenschetsend amateurs-werk, doch de gemakkelijkheid waarmede deze zeelieden spelen kan onzen liefhebbers tot voorbeeld zijn. Het voorstukje ‘The ghost of Jerry Bundles’ éénacter van Jacobs en Rock, geeft een griezelige spook-historie, terwijl in de drie bedrijven van Stanley Houghton: ‘The Younger generation’ een aardig satyrisch blijspel is over het verschil van opvatting tusschen jongeren en ouders. Geheel de opvoering had veel succes en toonde, hoe deze
| |
| |
matrozen en onderofficieren door goede voorbereiding en flink samenspel tot een vaardig ensemble werden.
De moderne danskunst heeft ons dezen winter niet verwend. Het was dan ook voor hen, die de schoonheid van beweging en rythmiek weten te waardeeren, een dankbaar genoegen, dat Lili Green een dansavond kwam geven met medewerking van Margeret Walker en een vijftal leerlingen. Deze uitvoering was meer speciaal bedoeld als een demonstratie van het onderwijs-systeem door Lili Green op haar leerlingen toegepast. Dit maakte den avond nog opmerkelijker. Lili Green is een der beste moderne danseressen, omdat zij het princiep: ‘de muzikale gedachte en klank verlijnen’ steeds weet vol te houden. Meesterschap over haar techniek en choreografisch-zuivere vertolking paart zij aan een groot gevoel voor de schoonheid van costuum en kleur. De belichting en aankleeding gaven verfijning aan de goed-gecomponeerde dansen. Er waren naast zwakkere prestaties als ‘Schaduw’ en ‘De Heks’, beide op muziek van Debussy, in de ‘Orientale’ (César Cui) en ‘De mot’ (Brahms) onvergetelijk schoone oogenblikken. Dat er van de leerlingen veel valt te verwachten en met haar reeds goede resultaten bereikt zijn, bleek overtuigend uit eenige ensemble-nummers. Lili Green heeft van het onovertroffen Russisch ballet geleerd en tracht in aansluiting met een vaststaand systeem, geholpen door een sterk schoonheidsgevoel, deze bij uitstek gevoelige kunstuiting op te voeren tot ware schoonheid en door hare leerlingen te verbreiden.
Frank Luns
| |
Lustrum-opvoering R.K. Studenten-ver. ‘St. Thomas Aquinas’: Judith, Heldenspel van H. v.d. Eerenbeemt.
Judith's dramatiek - Bij zijn dramatischen eersteling betuigde de auteur de bewustoverwogen bedoeling, een probleem tot oplossing te brengen.
Het probleem is niet nieuw. Bij de Vondel-opvoeringen
| |
| |
is het gestadig aan de orde gebleven. De heer v.d. Eerenbeemt stelt het weer - of liever voert het van de orde af.
Het Judith-spel hebben we gezien, veel hebben we erbij genoten - doch na bezinking van eerste bevlieging dringt voor den rustiger geest de kalme vraag: Is de opzet geslaagd - en in casu: het probleem opgelost?
De auteur zegt de koren louter als symbolen te bedoelen, symbolen van stemmingen (echter ingeschakeld in de handeling), waarbij de rythmische woordzegging wordt geïllustreerd door harmonisch-gestemde muziek. Daarin zit het probleem. Dat is de bedoelde nieuwe kleur.
Moge ik beginnen met ronduit te zeggen, dat de reispeling in het eerste bedrijf mij gansch niet roerde. Integendeel mij overkroop de trieste vrees, dat dergelijke tooneelrichting voor de aangevochten bijbel-dramatiek doodend worde. In 't geheel kon ik mij niet indenken bij zoo vlakke, strakke reispeling een uitersten levensnood te verbeelden van menschen, van Joden nog wel, zoo uitgelaten van stemming als ze zijn. Geen oogenblik ervoer ik de bedoelde suggestie Joden en Jodinnen voor me te zien, worstelend, morrend, klagend.
Bij Vondel aanvaarden wij de bedoeling de dramatisch-opgewekte stemmingen uit te vieren in evenredig-gestemde koorlyriek. Bij Smulders' Altaarwacht b.v. aanvaarden wij de figureering der extatisch onbewogen rei van de kinderkens, die schouwende engelen voorstellen en hun karakter overnemen bij rustige meditatie van het Eucharistiegeheim.
Maar bij dit spel valt het toch moeilijk levende menschen-groepen te aanvaarden in uiterste zielespanning midden in de dramatische handeling zelf gebonden in den dwang van willekeurige rhythmiek, te dikwijls zonder eenige lyrische bewogenheid, gedwongen in een verstrakkende styleering.
Ik vroeg: Waar ligt de fout? En ik bevond: in het gestelde beginsel zelf; ‘koren opgevat als symbolen.’
Een koor is niet een symbool. Bij een ding dat symbool is, moet een karakteristieke eigenaardigheid in klare betrek- | |
| |
king treden tot iets van gelijken aard. In die betrekkelijke gelijkvormigheid ligt de symbolische duiding, het beeldende relief. Een tooneelkoor heeft niet in zich zulk een karakter ristischen eigenaard. Het leent zich voor de vertolking van alle stemmingen in alle schakeering - maar dan: een vertolking in het woord, door rhythme en gebaring tot klaarder uitdrukking gebracht, maar niet gerakend over de grens van directe uitdrukking - het wordt niet een zinnelijk-zakelijke uitbeelding, een betrekkelijke figureering. De bedoelde sensatie blijft logisch-abstract, treedt niet zinnelijk-concreet voor de oogen en dus is niet dramatisch.
De symbolische beeld-kern, die de schrijver bedoelde, ligt er niet in, en daarom zij de kleurencombinatie nog zoo schitterend, zij de melodische harmoniseering nog zoo fleurig, het levende element van de dramatiek ontbeert het. Het is misschien een keurig-geweven kunstbloem - organisch leeft zij niet. Bij Vondel treedt zijne reispeling in een natuurlijk verband met zijn dramatiek als een àànschakeling aan de dramatische handeling, bij Eerenbeemt is het een heterogeene inschakeling.
V. d. Eerenbeemt dunkt mij nòg niet in zich te hebben de diepe voeling van de menschelijke psyche. Hoe kon hij het anders voorbijgaan in het dramatisch zoo zwakke eerste bedrijf met forsche karakterbeelding de zielsworsteling der benauwde Joden in fel-actieve bewogenheid te grijpen en in climax op te voeren tot de hooge zielsspanning, waarbij de aangevochten Osias aan de Gods voorziening den term van ‘vijf dagen’ te zetten waagt? Dit is toch voor de Joden karakteristiek, in het Judith-spel essentieel - en van tragiek, van diep-menschelijke tragiek overweldigend.
In dit verband treedt ook het wel bedoelde, maar veel te opvallende contrast tusschen de beelding van het Joodsche en Assyrische element in dit drama.
De Tijd-recensent heeft gelijk: voor het dramatisch gegeven gelden alleen 3e en 4e bedrijf, waar Assyrië werkt en worstelt. Daar leven menschen. Holofernes werkt en worstelt
| |
| |
wel in zeer lange, tè lange vertoogen, tè overvloedig in kwistige weelde van klank en kleur - maar toch hij is mensch. Midapsis is vrouw. Wij voelen, begrijpen, zijn ontroerd. Het Joodsche in dit drama ontroert niet, omdat het geen Joden zijn.
Ook bij dit geval stelde ik me de vraag: Waar ligt de fout? En ik bevond: in het gestelde beginsel, dat de schrijver opzet; ‘de versmelting van het menschelijke met het bovennatuurlijke element in de bijbeldramatiek geeft een verwarde psyche’.
Dit beginsel is niet waar. De Godswerking in het menschelijke is immer een aanpassing aan de natuur. Zij verhoogt wel, maar verstoort niet de natuur. Even goed als bij ons Christenmenschen onze menschelijke werkzaamheid onder invloed van Gods gratie een bovennatuurlijk karakter heeft, maar toch onze werkzaamheid in diepe wezen en ontwikkeling menschelijk blijft - even goed als bij de heilige schrijvers onder den invloed der inspiratie hunne persoonlijke eigenaardigheid ongerept blijft in het stijlkarakter van nature hun eigen - zoo treden ook de Godsmannen in het Oud-Verbond als menschen op, menschen in hun zwakheid en sterkte, menschen in worsteling en ondergang of zegepraal.
Het natuurlijke en bovennatuurlijke staat vast in harmonie.
Wie een van beide uitschakelt, doet onrecht aan de werkelijkheid. Onverward treden beiden op in ééne menschelijke psyche. Wel kan een van beiden naar de bedoeling des auteurs in klaarder relief worden gezet, maar aan het menschelijke te kort doen om bovennatuurlijke inwerking, is en blijft een derogatie aan de natuur - aan het bovennatuurlijke te kort doen om het menschelijke karakter is derogatie aan Gods ordening. Gods werking is immer harmonisch, in ongerepte eenheid. Hij beeldt zijn bovennatuurlijke werking in menschelijken vorm - is dus ‘logisch’, ook ‘dramatisch logisch’, zoodat ik voor mij v.d. E. niet toegeef, dat de Bijbel dramatisch onlogisch is.
Jammer dunkt me, dat de jonge auteur zich in dit ver- | |
| |
warrende beginsel heeft vastgewerkt. Is dit de reden niet, waarom hij het Joodsche element zijner tragiek tracht te verduiken in zijne koor-symboliek, een symboliek die niet werkelijk is?
De Judith-figuur zelf is mensch - maar wel eigenaardig, zoo gauw de Joodsche priesters in het tweede bedrijf eindelijk van het dak zijn afgetrokken, dàn speelt de vrouw, dàn begint het drama - eerder niet.
De dichter v.d. Eerenbeemt aanvaardde mijne hulde voor dezen eersteling.
A. van Delft
| |
Judith's vertooning -
Het was voor den jongen, talentvollen dichter Herman van den Eerenbeemt zeker een buitenkansje, dat het vierde lustrum van St. Thomas hem gelegenheid bood, zijn eerste tooneelproduct te doen opvoeren. Droeg de geheele vertooning het cachet van een lief hebberij-opvoering, dit mag niet op de eerste plaats geweten worden aan de medewerkende amateurs, onder wie zeer goede krachten waren, doch treft vooral den bouw van het werk, de door den auteur geëischte regie-opvattingen en de weinige verzorging. Hetgeen voor een dramatisch werk in vertooning boven alles noodzakelijk is: één stijl, waaruit de gewenschte atmospheer voortkomt, ontbrak. Niettegenstaande een realistische, forsche tekst, met verschillende fraaie beelden en goed-loopende verzen, heeft de auteur gemeend de opvoering van zijn werk twee-stijlig te moeten houden. Het volk der Joden is gestyleerd en rythmisch van beweging, dat der Assyriërs zuiver realistisch. Deze tweevoudigheid van vertolking gaat niet alleen tégen den tekst in, doch werkt verbijsterend op den toeschouwer, doordat er een algemeene verwarring tusschen de verschillende opvattingen moest ontstaan en ook degelijk ontstond. Er was geen éénheid, zelfs niet in het meervoudig bedoeld systeem. Waarom b.v. in het eerste bedrijf, dat in Bethulia speelt, de rhythmisch-symmetrische figuren gehuld in realistische kleeding en doen spelen in een niet gestyleerd, doch hoogst-armoedig natura- | |
| |
listisch fond-décor? Waarom in het derde bedrijf, realistisch bedoeld, het gevolg van veldheeren gestyleerd in twee rechte rijtjes uniform uitgedoschte soldaten? De decoraties van II en V (2) leverden het bewijs dat er absoluut geen volgehouden opzet aanwezig was; alle symmetrie bleef hier weg en men verviel weer in het arm-realistische genre, getuige de stijlvolle borstwering, de dakversiering (geschilderd en echbgroen door elkander) en de paar naturalistische boomen in het slottableau. Wat de
tooneelbouw betrof, zochten wij vergeefs naar de vijf noodzakelijke verhevenheden. De onevenwichtigheid trof ons in deze opvoering voortdurend. De muzikale begeleiding van het gesproken woord, op zichzelf voorzeker een merkwaardige proeve, is o.i. hier op een lastig te verantwoorden wijze aangebracht. De begeleiding van lied en dans, zelfs de muzikale bewerking van het apotheotisch slottableau zijn logisch, doch hoe te verdedigen de muziek in V (1) waar onder geheel dezelfde omstandigheden (bespiegelende uiting der reien) in I van geen muzikale onderlijning sprake was? De rhytmische beweging en het spreken op muziek kan, mits uitgevoerd door lieden die hiervoor talent en veel oefening bezitten, voorzeker tot een diepe kunst-sensatie voeren; dat beide pogingen hier mislukten, is dan ook geen veroordeeling van het kunst-genre doch moet worden toegeschreven aan het materiaal waarmede werd gewerkt. De stipte gelijkmatigheid der bewegingen is een eerste vereischte, waaraan niet werd beantwoord. Voor hen die weten hoe moeilijk het reeds is om een natuurlijke beweging op het tooneel te doen uitvoeren, zal het geenszins verwondering wekken dat amateurs deze gestyleerde gebaren, waarvoor een drietal studiejaren bij Dalcroze als fondament kunnen dienen, noch gelijktijdig. noch aesthetisch maakten. Ook de op muziek gesproken tekst beantwoordde niet aan het gestelde doel, daar aan de twee eerste eischen niet werd voldaan: er was geen harmonie in het klank-gehalte der stemmen en de woorden waren totaal onverstaanbaar.
Hetgeen als directe ondersteuning van de bedoelde gesty- | |
| |
leerde uiting had moeten dienen, aansluiting hiermede van snit en kleur der costumes, lijn en tint der decors ontbrak, en hier komen wij op het terrein van de regie, die wij tot onzen spijt onvoldoende moeten noemen. Plaatsgebrek noopt ons slechts eenige punten aan te stippen. Dat de als acteur hoogst verdienstelijke Willem van der Veer niet heeft getracht, bij zijn eerste proeve van regie alles beter te verzorgen, verbaast ons. Hij, die de inventaris van het decor-magazijn van den Stadsschouwburg tot zijn beschikking had, stelde zich tevreden met een oud stelletje doeken, waarvoor véél beter was te vinden. De costumes, van allerlei genre, waren evenmin stijlvol als fraai van kleur. Dat er kleurschakeering in de opstelling van groepen bestaat en dat de belichting op het moderne tooneel een groote factor is, werd geheel over het hoofd gezien. De kleurengamma in I en V (2) bestond niet, de twee koehoorns in IV, waar een gedempt licht voor de handeling noodzakelijk is, zetten de meer dan vijf meter hooge tent (!) in volle verlichting. De logische ineenzetting van de mise-en-scène leed aan dezelfde, voor een vakman onverantwoordelijke slordigheid. Ter bekorting slechts één voorbeeld uit hetzelfde bedrijf. Nadat de liefdes-scène tusschen Holofernes en Judith zich heeft afgespeeld ten aanschouwe van het gansche leger (de voorhang van de tent was geheel open gehaald) trekt Holofernes de Heldin met zich mede - op straat, buiten de tent. Judith keert terug, grijpt een zwaard en doodt Holofernes, buiten, vóór de tent, vermoedelijk naast den schildwacht, dien men zich daar toch denken moet. Dat hier één oogenblik ernstig over het regieplan gedacht is, kan men niet wel aannemen.
Het failliet van twee stijlen in een stuk, dat homogeen van tekst is, bleek ook hier duidelijk. Zoodra de gestyleerde Judith haar geestelijk hoogtepunt heeft bereikt: de verleiding van Holofernes, is zij genoodzaakt realistisch spel te geven.
Wij hebben ons slechts tot eenige opmerkingen bepaald en nog, wij schreven deze alleen neer, omdat we overtuigd zijn van den dramatischen aanleg van den auteur Herman
| |
| |
van den Eerenbeemt en met droefheid zouden zien dat zijn gemis aan praktische tooneeltechniek hem als schrijver onspeelbaar zouden maken; want, naast veel te lange passages en een overlading van beeldspraak, heeft hij in zijn eersteling getoond, dat er in zijn woord-kunst talent schuilt voor dramatisch werk.
Een woord van groote lof voor de opvoerenden. Onder hen waren velen die nooit de planken betraden en allen hebben met inspanning gearbeid om alles te geven wat in hen was. De hoofdrollen waren in handen van beroeps-artisten. De Judith van Nettie Huffstadt was ons een vreugde. Wel hadden wij ons deze forsche bijbelsche figuren anders belichaamd gedacht, doch juist daarom brengen wij haar hulde, omdat zij door haar mooi geluid en volgehouden opvatting eenheid tusschen gestalte en uitbeelding heeft weten te brengen. Van deze zeer jonge actrice mogen wij in de toekomst verwachtingen koesteren.
Marie Jansen, vocaal-dramatisch artiste met een sterk uitbeeldingstalent, heeft aan de Midapsisrol een groot relief weten te geven, haar gebaar was af en toe niet strak genoeg (een technische fout van bijna alle opera-artisten) doch zeer fraai van technischen bouw, haar stem helder en mooi van klankmodulatie, ook deze kunstenares moet voor het tooneel bewaard blijven.
Coen Hissink, een acteur van den krachtigen en oprechten stam, heeft van Holofernes een figuur weten te maken die ons bijblijft. Zijn uitbeelding, rauw en sterk-geschakeerd, is een groote steun geweest voor het werk-zelf en de auteur mag Hissink dankbaar zijn voor zijn zeer persoonlijke toewijding.
Over de verdere verdeeling valt niet veel te zeggen. Jammer dat de Ozias-rol, door onvoorziene omstandigheden, door den Heer N.N. moest worden opgenomen. Zoowel de slechte beweging als het galmend zeggen der verzen hebben dezen rol geen goed gedaan. Ook de heer Zijlmans, Achior, was erg zwak. Een goede noot voor Charmi, Micheas, Vagao,
| |
| |
de eerste drie koorleidsters en den hoofdman der wachters. Hulde ten slotte aan hen die met zooveel moeite deze grootsch opgezette vertooning hebben voorbereid en met name aan den heer Carl Romme, voorzitter van de tooneelcommissie. De danseres Ansiele Sydow, die men met weinig fijngevoeligheid als groote attractie van deze voorstelling heeft willen lanceeren, heeft een compositie van Hub. Cuypers, een zestal jaren geleden buiten elk verband met dit tooneelwerk om geschreven, op Holofernes' feest ten beste gegeven. Dat hier geen sprake was van eenig Oostersch karakter spreekt onder deze omstandigheden van zelf, zoodat wéér de éénheid en atmospheer werden geschaad.
Het princiep der moderne danskunst, de verlijning der muzikale gedachten, blijft deze danseres geheel vreemd, zoodat dit choreografisch intermezzo elke bedoeling miste.
Als slotconclusie het volgende: al mag hier geen sprake zijn van iets ‘baanbrekends,’ zooals men in jeugdig enthusiasme ons voorspiegelde, toch moeten wij oprecht dankbaar zijn voor de opvoering van ‘Judith,’ daar hier een éénige gelegenheid aan een jong auteur is gegeven om zijn werk vertoond te zien. Waar de dichter van dit heldenspel bewijs van talent heeft gegeven, zal hij zijn sterke en zwakke zijden uit deze voorstelling hebben kunnen opmaken. Hij blijve zijn vereeniging hiervoor dankbaar.
Dat wij op het verzoek van den auteur aan de pers om een ernstige behandeling zijn ingegaan, door het neerschrijven van eenige zuiver technische beschouwingen, zij een hulde aan het ontluikend talent. Wij volgen het werk van den schrijver Herman van den Eerenbeemt met belangstelling.
Frank Luns
|
|