De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
Verdwenen en verdwijnend RomeIN deze tijden van opzettelijke verwoesting van oud-steden-schoon blijkt de Eeuwige Stad niet minder onderhevig aan de wetten der vergankelijkheid dan welke typisch-Hollandsche veste ook. Er is de laatste vijftig jaren in dat wonderbare openlucht-museum van kerken en paleizen zoo schrikbarend met moker en houweel gebezemd, dat van 't oude romantische Rome met z'n donkere bochtige straatjes, waar Kampagner herders en pifferari zoo'n kleur aan gaven, letterlijk niets meer over is. En nog worden jaar op jaar de hechtste bouwsels, oude mooie historische monumenten en belangrijke resten van vroeger-romeinsche architektuur koelbloedig en systematisch weggebroken. Om praktische redenen natuurlijk, zooals bij de afbraak van 't XVde Eeuwsche hospitaal San Spirito, dat voor een derde brug naast de ponte Sant' Angelo moet wijken - maar ook, lach niet, om schoonheidsmotieven, waarmee b.v. de gewetenlooze slooping van het fijne, vroeg-Renaissancistische palazetto di Venezia, dat den vrijen kijk op 't hoogmoedig leelijke monumentissimo voor Viktor Emmanuel 'n beetje belemmerde, werd goedgepraat. Het erge en ergerlijke bij deze niets ontziende geweldenarijen wordt verdubbeld door die onoprechtheid, waarmee ze opgewonden worden verdedigd. Zooals bij de verandering der straatnamen al gebleken is, moet het pauselijk Rome zoo veel en zoo gauw mogelijk verdwijnen. Dat de uitbreidingsplannen van den Milaneeschen architekt Sanjust uit de bewindsdagen van Ernesto Nathan dateeren, zegt al genoeg. De mooiste en belangrijkste stadswijk der Renaissance staat hiermee op de doodenlijst, hoezeer de Associasione artistica fra i Cultori d'Architettura zich verzet, hoe heftig buitenlandsche, vooral Duitsche schoonheidsvrienden, zooals Grimm, Gregorovius en Kraus die ‘Vernichtung Roms’ in woord en geschrift brandmerken. Het pleit voor de onbevangenheid van Dr. Ludwig von | |
[pagina 350]
| |
Pastor, dat hij, terwijl de kanonnen zijner landgenooten de kerken van Venetië en Ravenna bespelen, zich bij zijn Germaansche voorgangers durft aansluiten, om de Italianen te bezweren tot staking van de ‘vredes-verwoestingen’, door henzelf in 't onbeschoten, onbevlogen Rome aangericht. Mede als uitlooper van 't zesde deel zijner pausengeschiedenis, ontwierp de in 't oude Rome als niemand wegwijze geleerde uit den overvloed van zijn materiaal een aantrekkelijk beeld van de Eeuwige Stad op 't einde der RenaissanceGa naar voetnoot1). Oude reisbeschrijvingen, teekeningen en prenten stonden hem hierbij ten dienste en 't laat zich hooren dat iemand, die van Rome's geschiedenis uit die dagen op de hoogte is als Pastor, met die hulpmiddelen ons als 't ware werkelijk door 't verdwenen Rome rondleidt. Het doel van den schrijver blijft intusschen, te toonen, wàt al uit de laat-XVIde Eeuwsche stad verdwenen is èn wat er nog van bestaat, maar ook wel vroeg of laat zal worden opgeruimd. Voor déze groep van gebouwen kon de schrijver zich natuurlijk van fotografische hulp bedienen en 't is een verdienste van den vorscher, dat hij een aantal nog-bestaande huizen van beroemde XVIde Eeuwers geïdentificeerd en veel mooie oude woningpoorten, gevelversieringen en straatornamenten alvast door speciale opnamen aan de vergetelheid onttrokken heeft. Voor de verdwenen ornamenten ging Pastor, als gezegd, voornamelijk bij de oude plaatsnijders en de artisten te rade. Niet bij de Italiaansche grooten, want het is wèl opmerkelijk, dat geen enkel kunstenaar der hoog-Renaissance zich ooit de moeite heeft gegeven iets van 't oude Rome in beeld te brengen. Michelangiolo vond zelfs het portret, dus zeker landschap en stadsbeeld beneden zich. Rafaël's werk vertoont soms op 't zooveelste plan vage aanduidingen | |
[pagina 351]
| |
van b.v. den nieuwen Sint Pieters-bouw, evenals enkele fresko's van de Sixtijnsche kapel en, later in de Renaissance, de muurschilderingen van tweede en derde rangs-goden in 't Vatikaan dit doen. Maar in deze laatste periode waren de Nederlanders met hun sterk natuurgevoel daar al werkzaam geweest, om metterdaad Carel van Manders stelling te bevestigen, dat de kracht zijner landgenooten in de natuuruitbeelding lag tegenover de Italianen, die figuurschilders waren. Pastor kon dus zijn boek over oud-Rome niet illustreeren met schilderijen, teekeningen of schetsboekkrabbels van Michelangiolo of Rafael, zooals ten onzent Frits Lugt zijn wandelingen in en om oud-Amsterdam met Rembrandt's merkwaardige schetsen kon doen. Maar dit dubbele fortuintje: een oude veste als de koningin van het IJ in 't leven te mogen terugroepen door een kunstenaar als Rembrandt, zal wel geen tweeden stadsbeschrijver ergens ter wereld beschoren zijn. Rome alvast mist bij al zijn overstelpenden rijkdom de weelde van een jeugdportret door z'n grootste eigen leerlingen gedaan. De eer daarvan lieten de goden aan hun pigmeëen, de buitenlanders, en natuurlijk ònze landgenooten die hun koorts naar 't ‘antijckse’ door stadsgezicht op stadsgezicht koelden. Zóó komt het, dat in de Romeinsche musea San Luca en Corsini veel leerzame en dikwijls fraaie veduten van 't oude Rome hangen, afkomstig van de Nederlandsche Romanisten en XVIIde Eeuwsche bentvogels: dat de Romeinsche én Berlijnsche prentenkabinetten tal van teekeningen bezitten van den Hollandschen Maarten van Heemskerck (1498-1574), die boven allen ijverig was in de ruïnen van de antieke Stad te kopieëren. Van van Heemskerck, die als eenmaal veelgezocht schilder van altaarstukken bij de tegenwoordige kunsthistorie in 'n kwaden roep van manierisme staat, werd om de archeologische waarde zijner oppervlakkige stads-schetsen eerst de laatste jaren werkgemaakt. Zijn ‘Römische Skizzenbücher’ van 't prentenkabinet te Berlijn werden in 1911 door Hülsen en Egger | |
[pagina 352]
| |
uitgegeven (nieuwe ed. 1913) en in 't zelfde jaar schreef Leon Preibisz een boek over hem.Ga naar voetnoot1). De meeste illustraties van Pastors Die Stad Rom zu Ende der Renaissance zijn dan ook reprises van Van Heemskerck naar 't eerste werk, behalve de toelichtende tekst die, eenigszins saamgedrongen, maar door en door kundig, alleen door een historicus als Pastor zóó geschreven kon worden. Andere artisten ‘deutschen Ursprungs’, die, zooals de schijver verzekert, ‘mit echt deutschen Fleisz’ 't antieke Rome voor ons in afbeeldingen hebben vastgelegd, en waarvan enkele werken ter verluchting werden opgenomen, zijn de Noord- of Zuid-Nederlanders Hieronymus Cock en Hendrik van Cleef, wiens zichten op Rome door Theodoor Galle werden gegraveerd. Naast deze geeft Pastor eenige teekeningen en etsen van Franschen als Etienne du Pérac, van den Italiaan Giovan Antonio Dosio en naar de Cento Vedute di Roma antica, bij Bartoli te Florence in 1911 uitgegeven. Niet alleen deze publikatie maar ook de reeks fraaie prentbriefkaarten van Roma sparita, die me uit de Romeinsche boekwinkels heugt, bewijst, dat de Italianen, wakker geschud door belangstellende vreemdelingen, voor het oude stadsmooi van Rome hun oogen beginnen open te doen. Het is een weelde, Dr. von Pastor in de verborgen schuilhoeken van de begraven stad te volgen. Niet alleen het uitwendige maar ook het binnenste der gesloopte huizen wordt ons door woord en beeld geopenbaard. Van buitengewoon belang acht ik van Heemskercks teekeningen naar de XVIde Eeuwsche antiek-verzamelingen, die koud en kleurloos gedaan mogen zijn, maar tegelijk in hun inventaris-achtige nauwkeurigheid ons een juist en bevattelijk beeld geven van de embryo's der pompeuze marmer-museums, waar 't moderne Rome zoo rijk aan is. | |
[pagina 353]
| |
Evenwel, bij al het genot, dat een rekonstruktie van 't poëtische romantische verdwenen Rome, zooals Pastor ons hier voor den geest toovert, meebrengt, bekruipt ons toch een zeker gevoel van onvoldaanheid, nu we weten, dat dezelfde opzet met Nederlandsch materiaal nog zóóveel grootscher had kunnen worden uitgevoerd. We maken den vermaarden geleerde daar geen verwijt van, integendeel juicht ieder, die Rome kent en liefheeft, zijn initiatief toe. Maar als we naast het feit, dat uitlandige werken van Nederlandsche kunstenaars door buitenlanders worden verbreid, het andere feit stellen, dat ons eigen land in musea en partikuliere verzamelingen nog een vrijwel onbekende schat van oud-Romeinsche veduten door XVIde en XVIIde Eeuwsche vaderlandsche schilders rijk isGa naar voetnoot1), dan kunnen wij den wensch niet weerhouden, dat eenmaal een ondernemend uitgever 't goed geluk moge treffen, om voor de verzameling, toelichting en verspreiding van dat kostbare materiaal een of meer kundige Nederlandsche geleerden tot samenwerken bereid te vinden. In onze Europeesche, ja wereldverstaanbare taal, de taal van penseel en graveerstift, moge dan klaarder blijken wat het Rome der na-Renaissance voor onze kunstenaren en ons land geweest is, dan de schamele oud-Hollandsche literatuur over Rome en Italië te vreezen geeft. Waar alle landen van Europa in hun respektieve hulp aan de wetenschappelijke en artistieke ‘Restitutio Urbis’ de inlossing van een eere-schuld schijnen te zien voor wat ze zelf aan Rome danken, mag Holland, dat óók tot erkentelijkheid verplicht is en zich zoo edel wreken kan, allerminst in gebreke blijve blijven. Het mooie boek van Pastor over ‘Roma sparita’ moge daartoe een prikkel zijn!
B.H. Molkenboer O.P. |
|