De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
De internationale school voor wijsbegeerte in AmersfoortWIJ Katholieken zien vanaf de Rots onder het licht van de Openbaring alles zo volstrekt in verhouding tot de eeuwigheid, dat we soms met één slag verschijnselen veroordelen, die betrekkelik en tijdelik een waarde hebben, waarmee we zelf ons oordeel nog wel kunnen doen, al was 't uitsluitend door ons eigen zeker bezit wezenliker te leren waarderen. Iets mag op zich immers vals zijn en voor ons uitverkorenen van 't geloof verkeerd, maar een zegen voor minder bevoorrechten. Men moet de geestelike honger buiten de Moederkerk een beetje kennen, om te begrijpen hoe dankbaar sommige zoekers grijpen naar de eerste de beste korst brood, verschimmeld desnoods en door weelde-kinderen van de genade vertrapt. Wij die geen wanhopige tunnels van ontkenningen zijn doorgekropen, onderschatten gauw een enkele lichtstraal van geloof, waarmee zovelen 't levenslang maar hebben te doen. Wie geen geërfd materialisme moest uitzieken, beseft niet licht hoe iedere vorm van spiritualisme, al is 't misschien zoals sommige panpsychistiese leringen weer een vermomming van 't materialisme, een herleving betekent. Zo valt in de theosofie toch altijd een erkenning van iets goddeliks, in 't spiritisme een aanvaarden van de ziel te eerbiedigen en dus minstens één stap vooruitgang te constateren op de tijden, dat Moleschott en Multatuli de exponenten waren van de vaderlandse geest. Het lijkt dan ook alles behalve afdoende om de Amersfoortse school ineens te meten aan de internationale Parijse van Sint Thomas en naar dit absoluut criterium te verwerpen. Een redelik oordeel vergt eerst begrip van de zaak ‘e mente auctoris,’ zodat we dus de bedoeling van de stichters moeten zien te benaderen. Zoals een sekte ontstaat, omdat een groep leden zich onvoldaan voelt in de Kerk, ligt de improvizering van de vrije academie wel aan ontevredenheid met de universiteit; | |
[pagina 334]
| |
dus de heidelezingen zijn tenslotte een nieuwerwets soort hagepreken. Nu mag het feit dat verschillende leiders van de scheurschool, die de professortoga over hun profetemantel goed zou staan, bij benoemingen zijn voorbijgegaan, de tegenstelling pijnlik verscherpt hebben, - er was en is vooral een zakelike grond van kritiek op onze hogescholen, eenvoudig te herleiden tot de geregelde, bijna stelselmatige uitsluiting van 't leven in officiële wetenschap en officieel onderwijs. Angstvallig negeerden de katheders de grote vragen, die ook een halfbevroren, binnen lege methodes verschrompeld hooggeleerde wel eens in menselike ogenblikken voelde opkomen, maar dan als een schandelike zwakheid hooghartig verwees naar de gevoelsfeer van de preekstoel, om zich weer slafelik in zijn positief specialisme te gaan verliezen. Over die geestelike schaamte, die herinnert aan de kunstmatige houding van onaandoenlikheid bij opkomende jongens, is het tegenwoordig geslacht heen en 't stelt uitdrukkelik het algemene aan de orde, alles wat de onderscheiden functies van de mens en ook weer de verschillende mensen onderling verenigt, dus zowel vitaal als sociaal bevredigt. Men bedankt eindelik voor een overladen verstand zonder matig geluk, men heeft genoeg ondervonden dat de letter dood maakt en de geest levend, men haalt de wijsbegeerte, in een hoekje van de universiteit verstopt, naar het midden toe en studeert de centrale problemen, die zo lang onwetenschappelik werden genoemd. Nadat het specialisme buiten logies verband eigenlik de academie verlaagde tot het tegendeel van een ordelike school, is eenheid in de wetenschap en eenheid in de maatschappij 't streven, synthese 't wachtwoord geworden, wat zich voorlopig projecteerde in Berlage's monumentale plannen voor Beethovenhuis of Mensheidstempel, liefst een hele toekomststad, verder in toenadering van uiteenlopende partijen, in reorganisatie van 't onderwijs onder de leus aaneenschakeling en concentratie, eindelik in alles omvattende sociale systemen. De wereld bekomt van de schrik over het analytisme, dat niets deed | |
[pagina 335]
| |
dan de dingen kleiner en kleiner maken, en begint opnieuw te durven, te ontwerpen, de dingen in 't groot te beschouwen, in samenhang te schikken. Er gaat een drang naar perspectief en compositie, naar harmonie in 't geestelike uit. En de tekenen daarvoor hoeven niet ver gezocht, want het beste voorbeeld van de wil om boven de actuele anarchie uit te raken tot een hierarchie van alle levenswaarden geeft het Amersfoorts program, een en al correctief op de techniese vorming aan de universiteit en blijkbaar bestemd om het kontakt, door zoveel tijdschriften tussen allerlei worstelende geesten gelegd, te bezegelen met de vlam van 't levend woord en de stroom van 't persoonlik verkeer. Immers de geestesbeweging van de laatste vijf en twintig jaar doorgrondt men niet in de academiese periodieken, de een al dooier dan de ander, enkel registrerend, zelden organizerend, nooit inspirerend, maar in kleine tijdschriften met eigen initiatief - van onder op blijft toch de wet voor alle kracht in de geschiedenis -, grotendeels uitgemond in 't oudgeboren ‘Tijdschrift voor Wijsbegeerte’. Zo telt meer dan tien dikke maandschriften 't vroeger weekblad ‘De Kroniek’, waarvan Bierens de Haan in't laatste nummer eerlik bekende, dat het niet zozeer voor de lezers diende als voor de schrijvers zelf. Die cultus van de persoonlikheid spreekt nog openhartiger in louter individueele organen als ‘Ontwikkeling’ van de ZutfenseGa naar voetnoot1) Van den Bergh van Eysinga en ‘Nieuwe Banen’ van De Hartog. Niet toevallig zijn hiermee de drie hoofdleiders van Amersfoort genoemd, die hun invloed danken aan universele gaven. Allen vaag, maar fijn van geest, hebben ze biezonder voor jongelui en heel bepaald voor dames iets schitterends, dat betovert, met name suggestief door een estheties talent. Bierens de Haan kan | |
[pagina 336]
| |
schrijven en wat zijn ‘Idee-studies’, om zijn meest gewilde boek te nemen, ook voor onmogeliks heeft, het houdt het oorspronkelike zoals enkel iemand geven kan met de vonk in zich. De anderen zijn redenaars, allebei gevaarlik welsprekend: Van Eysinga, die verzen pleegt, kwijnend, dwepend met zijn zachte stem en plechtige toon en half gesloten ogen als in direkte aanraking van 't mysterie; de muzikale De Hartog opwindend en meeslepend met zijn geweldig gebaar en heersende houding en dreigende kop. Is er één slachtoffer van zijn gaven, dan De Hartog zonder rust in zijn woelig lijf om te horen of te lezen, altijd aan 't spreken en schrijven, altijd gespannen, gedreven door zijn gezwollen toon als een leeuw voortgezweept door zijn wilde staart, zodat de meester, die hem volgens 't eerbiedig getuigenis in zijn dissertatie drong tot zelfstandig denken, Abraham Kuyper eens verklaard moet hebben: ‘De Hartog is minder denker dan vliegenier’; even fantasties als poëties in zijn exegese, even singulier als origineel in zijn apologie, even efemeer als spontaan in zijn speculaties en helaas zonder ernstige verantwoording evenredig aan zijn invloed, zonder zorg voor de gevolgen van zijn uitspraken, zonder besef van Paulus' tere waarschuwing: ‘Zie dat uw vrijheid geen ergernis voor de zwakken wordt’, zonder 't onderscheidingsvermogen van een Augustinus, die allegoriese interpretatie wist te hanteren als niemand, maar trouw vasthield aan de historiese feitelikheid als uitgangspunt van alle toelichtingen.Ga naar voetnoot1) De eerste keer dat ik Van Eysinga hoorde spreken, was in hartstochtelik debat met... De Hartog, onder wie z'n eigen medewerkers in Amersfoort nog minstens één is, die hem op zijn tijd niet laten kan te plukharen. De verschillen, de tegenstellingen zelfs tussen de leiders zijn trouwens overbekend, maar alle afstanden worden opzettelik overbrugd door een verzoenend streven, dat synthetisme en geen eclecti- | |
[pagina 337]
| |
cisme wil heten, al verdient het even goed Kuyper's klassiek brandmerk van ‘verflauwing der grenzen’. De Spinoza-verwante Bierens de Haan koketteerde er als predikant mee, 't alternatief modern of orthodox te boven te zijn, wat natuurlik de Hegelaar Van Eysinga, die op moderne domineesvergaderingen een dialectiese prikkeling zocht in veroordeling van de modernen, nog bewuster doet. En De Hartog? De man die voor stampvolle zalen voordrachten houdt over ‘het wezenlik verschil tussen modern en orthodox’? Vijftien jaar volg ik zijn ontwikkeling van heel dichtbij, van hart tot hart als een broer van een broer en 't zijn niet alleen de rumoerige polemieken om hem heen, 't zijn vooral zijn eigen verwarde verklaringen, die 't me met de dag ondoenliker maken om zijn standpunt te bepalen. Bepaal het standpunt van een zwierende zwaluw! En wist ik niet, wou 'k niet vast vertrouwen, dat hij als een zwevende vogel toch in 't stille nest, in 't heiligdom van zijn geweten thuis hoorde, waar zijn devotie Goddank zijn theologie 't zwijgen oplegt, dan moest ik wanhopen hoe hij zich kerkelik nog rechts wil richten, wat het noodlottig misverstand verergert, waarin zijn deelneming aan de Amersfoortse school en zijn vertrouwelike samenwerking met de anderen weer ontelbare bewonderaars van zijn kracht verwarren zal. Het bedenkelike van 't geval is dat, waar bij gemis aan een gemeenschappelik beginsel alles op de personen aankomt, juist die personen in een aureool van nevel staan, een nevel van romantiek en aardmystiek als Van Eysinga, van karakteristiek en metafysiek als Bierens de Haan, van gnostiek en, nu ja, sofistiek als De Hartog. Dat de hoofdleiders essentieel estheten zijn, geeft hun met de geheimzinnige wijding, die nog van 't predikantschap uitgaat, het verleidelike, inzover hun suggestieve energie 't onweerstaanbaarst hun eigen persoon bedwelmt met woorden, die misschien de duizelige diepte, maar niet de openbarende klaarheid van de goddelike wijsheid hebben. Zeker, een Schaepman was ook een geboren kunstenaar, meer dan zij, en hij bleef als zij | |
[pagina 338]
| |
primair retories, naar Van Deyssel in zijn jeugd scherp betoogde; alleen was zijn persoonlikheid louter een bezielende vorm voor eeuwige ideeën, die hij veilig aan de gemeenschap overdroeg, omdat hij ze zelf van de gemeenschap kreeg; achter al zijn klaterende redevoeringen zat het onaantastbaar gehalte van een levensbeschouwing, eindeloos boven de grenzen van zijn elastiese verbeelding verheven en daarom zijn dichten en denken, zijn zeggen en zinnen vervullend van een vruchtbare werking, waarin zijn volk waarachtig delen mocht. ‘Men kan nooit teveel geest hebben’, zei Sint Theresia geestig, waarbij de geniale heilige, die wij nog eens als patrones van de psychologie hopen te vereren, wel haar heiligheid als inhoud onderstelde. En zo mag een spreker zich zo subjectief uitdrukken als hij wil, wanneer hij maar een vaste objectiviteit voor basis houdt. Maar die verhouding missen de intellectuele leiders van Amersfoort; ze lijden aan oorspronkelikheid - trouwens vrij kort van adem - zonder doelmatigheid, blinken als ééndagvliegen in de zon, die morgen schijnt over hun opvolgers, even ijdel en vermetel in hun vlucht naar heel andere richting. Zoals Bierens de Haan zijn Dante laat zweven buiten de bodem van de Kerk, zoals van Eysinga de romantiek losmaakt van de middeleeuwse geest, zoals De Hartog het Evangelie ‘suprahistories’ vervluchtigt boven 't feit, zo isoleren deze mannen zich in hun arme schaduw als énige lijst. Liever de eersten in 't dorp van hun sekte dan de tweeden of zoveelsten in 't Rome van de mensheid, voelen zij zich op leven en dood gedrongen tot stichting van iets, al is 't maar een part van een partij, dat tenminste hun naam draagt en hun naam alleen. Dan hebben ze geleefd, dan hebben ze bewezen ‘persoonlikheid’ te bezitten, dat modern eufemisme voor wat in hoger licht gewoon zelfzucht heet. ‘Wie zijn leven vindt, zal het verliezen en wie zijn leven verliest om mij, zal het vinden’, wat de voorstanders van vrije vertaling ook wel in hun eigen geval zó laten weergeven: ‘Wie de school van de Meester - en dat is zijn Kerk - volgt, wordt de leraars van de | |
[pagina 339]
| |
wereld te wijs’. Kunnen zij nog werken aanbevelen behalve die van elkaar, dan mogen ze Foerster's uiterst actueel en internationaal en wijsgerig ‘Autorität und Freiheit’ gebruiken als handboek bij hun verdieping van levensinzicht. Wat trouwens de ernst van dit streven verdacht maakt is de willekeur in 't kiezen van de leraars, waarbij bepaald met het begrip wijsbegeerte werd gespot. Het hoort eenmaal tot het karakter van de onderneming om geen vakgeleerdheid als maatstaf te stellen, maar men moet het woord filozofie, door de Grieken toch geheiligd, in de meest alledaagse betekenis van ‘filozoferen’ nemen, wil men begrijpen hoe sommigen de uiterst verantwoordelike post van priester bij deze waarheidsdienst toekomt. Kent men krasser kontrast dan tussen de overgevoelige theosofen en de abstracte begripsleer van de Hegelaars? Beiden zijn tot bevruchting onder één dak gebracht! En zo opvallend de afwezigheid is van Bolland, die al zijn ondermeesters licht in zijn vestjeszakje bergt, zo waarschijnlik is de aanvaarding van de theosoof J.A. Blok berekend op zijn kringen, waarvan Van Eeden, Borel en Brouwer - de wiskundehoogleraar, die de verbeeldingskracht van Newton's Apocalypsbeschouwingen schijnt te willen overtreffen - anders de belangstelling al voor een eigen academie vragen. Ook een Lodewijk van Mierop is éénoog-koning in zijn humanitaire beweging, waarbuiten hij hartelik mag gewaardeerd worden als een hervormer, een asceet, een held - en ik voor mij zou nog sympathieker naam gebruiken - alles wat men wil, alleen geen denker. Zijn reeks bladen en brochures vanaf ‘Vrede’ tot ‘Levenskracht’ geven geregeld de toewijding van zijn edelmoedige ziel te vereren, maar laten nergens de werking bewonderen van een sterke kop. En arme, arme hoorders met vertrouwen in de wijsgeer P. Tideman, die, als redacteur van ‘De Nieuwe Gids’ begonnen, in Den Haag als Kloos' paladijn schandaal schopte voor Verlaine, om levenslang als agitator in alles en nog wat schandaal te blijven schoppen, tot hij als propagandist van Bolland het intellectueel beeld van | |
[pagina 340]
| |
twaalf ambachten dertien ongelukken voltooide! Ik zou Bierens de Haan's oordeel over een bekend Hegelaar: dat hij geen kritiese maar een polemiese geest was, toepasselik vinden op Mr. Tideman, als dit haantje de voorste ooit een teken had gegeven van waarachtige geest. Al valt uit die deels tegenstrijdige, deels veranderlike geest van de leiders dus de onmogelikheid van een beslist slagen te voorspellen, des te meer nu 't schisma al maanden vóór 't begin is uitgebroken, daarmee is de betekenis van de merkwaardige poging niet uitgeput. De intellectuele resultaten dienen rustig afgewacht, ofschoon 't moreel effect wel min of meer is te voorzien. Behalve de meerderheid van ijdele nieuwsgierigen zullen er bezoekers zijn, die door de persoonlikheid van een leider worden aangetrokken of afgestoten. 't Eerste geval leidt waarschijnlik noodlottig tot een blind aanvaarden van zijn toevallige levensbeschouwing, 't tweede kan leiden tot zo'n ernstige teleurstelling in de éne persoon, van wie men alles verwachtte, dat het slachtoffer vervalt in volslagen scepticisme, zoals zelfs met enkele volgelingen van Newman na zijn bekering gebeurde. Stel u voor, dat Van Eeden solidair gebleven was met Amersfoort en stel u verder voor, dat hij 't ook nog was met zijn ‘Johannes Viator’, waarin hij letterlik orakelde: ‘Alleen de liefde voor het kind, het ongeborene, maakt lijfsverlangen goed’. Verbeeld u nù, dat Lodewijk van Mierop, die in zijn huweliksmoraal juist het omgekeerde verkondigde of door zijn tweelingziel Felix Ortt verkondigen liet, n.l. dat man en vrouw de liefde verlagen met aan een kind te denken, verbeeld u dan, dat de leider van ‘Rein Leven’ dezelfde cursus meeleidde, - wat werden de goede vrijzinnigen, waarvan feitelik de geloofsbelijdenis erin bestaat om één mens boven allen te vertrouwen in plaats van allen boven één, 't kind van de rekening! Wij Christenen voelen dit tenslotte als het tragiese van allerlei aristocraties spelen met de geest van ons volk, dat er zielen op het spel staan. Wie daarvoor gezonden is, mag het anathema | |
[pagina 341]
| |
roepen tegen Amersfoort, als er maar geen triomfantelik alleluja op farizeeuwse toon door heen klinkt. Ik voel me eerder geroepen tot eigen gewetensonderzoek, dat misschien een of ander geestverwant met het mea culpa laat instemmen. Voelen wij zelf geen verantwoording bij 't onverantwoordelik drijven van anderen? Doet de nieuwe school op intellectueel gebied niet evenals het Heilsleger op sociaal terrein een werk, dat eigenlik de taak van ons was, aan wie in de zegen van de Openbaring ook de zorg voor zijn verbreiding is toevertrouwd? Broeders, brandt de goddelike waarheid ons wel zó op 't hart, dat die vanzelf onze mond uitstroomt als lava uit de geraakte berg? ‘Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken’, dat bidden, zingen wij in de psalm, om dan ook, als we 't spreken laten, de wereld vat te geven op ons geloof, dat niet genoeg in werken leeft. Welgedaan in zalige zielsrust, vervallen we tot onzalige geestesrust, gaan we groot op Roomse gemoedelikheid, Roomse genoegelikheid en wijzen elkaar de somber zware rimpels van zoveel worstelenden buiten 't veilig thuis van de Moederkerk als afschrikkende tekens, die onze makkelike zekerheid bevestigen. We zijn doordrongen van de plicht, dat rijkdom verplicht tot meedeling aan armen, zonder die les toe te passen op onze geestelike weelde, waarvan we nauweliks wat kruimels uit ons venster strooien. Zalig de bezitters! Is dat ondankbaarheid voor onze voorrechten of alleen onkunde met die diepste ellende? Neen, we zijn geen volle Roomsen, als we ons benauwd vasthouden aan de Rots en daar geen vuurtoren planten voor de dwalenden. die we zelfs met een reddingboot tegemoet hebben te gaan. Maken we op de Rots geen plaats voor allen, dan is 't de Rots van Petrus, de mensevisser, niet meer, maar hoogstens de rots van Mozes, die uitsluitend voor zijn eigen volk water sloeg en dan nog aarzelend. We hebben tegenwoordig een neoscholastiek in de moedertaal, maar mogen we al vertrouwen dat die de landgenoten heeft gepakt, zoals de sprekers van Amersfoort pakken? | |
[pagina 342]
| |
Ik herinner me hoe Prof. Gallée ons op college voor boeken, die de universiteitsbibliotheek miste, verwees naar de boekerij van een groot-seminarie en dat ik, als Katholiek bestemd om de weg te banen, niet eens voor mezelf toegang vond. Zijn we nu wel zo ruim de tijd ontgroeid, dat er onder onze geloofsgenoten geen wijsgerige werken verschenen dan in kloosterlatijn, alsof er een diciplina arcani viel te handhaven tegenover het oog van profanen? We houden ons uit doodsangst voor besmetting het minste vreemds van 't lijf, al kunnen we, wat we in de literatuur van de dag niet ontdekken, dadelik horen in 't snikken en snakken van een eenzame menseziel, die uit de grond van zijn bestaan bidt: ‘Ik geloof, Heer, help mijn ongeloof!’ Er zullen er God weet hoeveel naar Amersfoort gaan, omdat ze geen weg wisten naar Rome, waarheen wij Roomsen ze nooit hebben geroepen met ons woord, nooit getrokken met ons voorbeeld, nooit gedrongen met ons gebed, nooit verlicht met onze genade. ‘En hoe zullen ze geloven wie ze niet hoorden? En hoe zullen ze horen zonder spreker?’ Gerard Brom |
|