| |
| |
| |
Boekbespreking
Hoe Jesus predikte, door J.P. van Kasteren S.J. 2e druk.
Wat Jesus predikte, door J.P. van Kasteren S.J.
(Malmberg, Nijmegen.)
TWEE simpele boekjes vol verheven waarheden, in klare taal geschreven, over onderwerpen aan niemand onzer onbekend, maar door te weinigen onder ons genoeg bestudeerd! Twee boekjes, waarvoor menige foliant of kwartijn met winst kon worden geruild, waarin voor iederen lezer zonder onderscheid van stand of richting zeer veel te leeren en te genieten is; geschreven door een Bijbelgeleerde, wiens naam ook over de grenzen met eere bekend is als medewerker aan meer dan één buitenlandsch tijdschrift of verzamelwerk; die ‘het Land en het Boek’ door eigen aanschouwing en jarenlange studie kent als slechts weinigen onder ons. Twee boekjes, die ieder land ons benijden kon, maar die niettemin op de boekenmarkt slechts matig succes schijnen te hebben: bracht het eerste deeltje het nog tot een tweeden druk, het tweede werkje kon nog altijd niet tot een herdruk geraken!
Waar ligt dat aan? Ieder uitgever pakt met graagte elk aanbod van eenig devotieboekje aan - de inhoud is van minder belang, er komt een rood kader om heen, keus en keur van bandjes, wat reclame in de dagbladen en devotie-periodieken, en de zaak loopt prachtig! Maar deze twee boekjes, zoo zonder uiterlijk vertoon, zonder reclame men ziet en kent ze niet. En toch zijn er in onze Hollandsche Katholieke literatuur slechts weinig boekjes, voor zoover ik weet, die ook maar naast deze beide werkjes kunnen staan. Zou misschien veler smaak bedorven zijn door zooveel devotie-literatuur - de goede niet te na gesproken -, dat zij voor deze fijne kostelijke gerechten geen smaak meer hebben? Maar dan heb ik omgekeerd een groot vertrouwen dat zij, wier smaak nog onbedorven is, met graagte deze zielespijs zullen opnemen. Zelfs meen ik te mogen zeggen, dat zij die nooit of nimmer devotie-literatuur lazen, die er misschien een ongemotiveerden afkeer van hadden, een groot en hoog genot zullen vinden in de lezing en overweging der beide aangekondigde boekjes.
Nu moge het waar zijn, dat zulke werkjes geen devotie-boeken zijn in den meest gebruikelijken zin des woords, wat kan toch in werkelijkheid de gezonde devotie meer opwekken en vergrooten dan te leeren hoe Jesus predikte en te overwegen wat Hij predikte?
Of zou het niet tot groot voordeel voor ons geestelijk leven zijn, als wij dieper en breeder kennis droegen van de wijze, waarop de Christus predikte: hoe Hij woorden sprak van eeuwig leven, die niet voorbijgaan bij het wisselen der tijden; hoe Hij sprak met een gansch bijzonder gezag, als nooit te voren noch later was gehoord; hoe Zijne woorden waren bestemd en geëigend voor kleinen en grooten, mannen
| |
| |
en vrouwen, slaven en meesters? Wat wij eischen voor het goed verstaan des dichters, te gaan n.l. naar 's dichters land, zou dat niet wenschelijk zijn voor het goed verstaan van den Leeraar der wereld? Zoo keurig weet pater van Kasteren ons de plaatselijke kleur van 's Heeren prediking uit Wet en Profeten, uit natuur en leven voor te stellen. Niet dan met groot profijt zal de ontwikkelde lezer dit schoone boekje ter hand nemen.
Van meer belang dan het hoe, is de vraag wat Jesus predikte. De kooper van het tweede boekje zou misschien eene uitlegging verwachten der leerredenen en parabels van Christus; inderdaad de behandeling dier stoffen zou aan geen beter handen toevertrouwd kunnen worden! Doch de geleerde schrijver geeft iets beters nog: hij schenkt ons eene heerlijke paraphrase van het Onze Vader. Gij kent het Onze Vader? Neen, als gij dit verheven schoone boekje in u hebt opgenomen, dan eerst kunt ge het Onze Vader kennen. Wie dit boekje heeft gelezen, begrijpt, wat van Mgr. Plantier verhaald wordt, hoe nl. twintig jaren lang het Onze Vader de stof leverde voor zijn dagelijksche overweging. Lees eens aandachtig, wat de begaafde en devote schrijver zegt over de bede: Geef ons heden ons dagelijksch brood (blz. 72-89). Hoe diep de zin van elk woord wordt weergegeven, hoe helder tevens, zoo zonder eenige overdrijving en zonder ‘inlegkunde’. Daartoe wordt een mate van Bijbelkennis vereischt, als de lezende leek wel niet zal vermoeden. Maar toch is dit alles zonder vertoon van wetenschap, aantrekkelijk eenvoudig - het tweede deeltje heeft die eigenschappen in nòg hoogere mate dan het eerste - zooals alleen de ware geleerde zijn wetenschap kan populariseeren.
Moge Nederland recht doen aan deze twee boekjes!
J. van den Dries.
| |
Het volksmisboek bevattende al de Missen en alle gebeden van het Romeinsch Missaal bewerkt door de Benedictijnen der Abdij Affligem, onder de leiding van Dr. Dom Franco de Wijels en Dr. Dom Willem van de Kamp. (1915, Bussum, Paul Brand.)
Wederom een nieuw Hollandsch Misboek! Het jaar 1909 bracht ons het Kerkelijk Leven, 1911 het Zeer volledig Mis- en Vesperboek van Doornik, 1913 het Misboek van Baarda, de drie Zondagsmisboeken van Bertens, Ruyter en Leuven, 1914 na lange vertraging door den oorlog, geeft ons Paul Brand en 1916 zal ons nog brengen... doch laat ik niet onbescheiden zijn.
Wie durft er nog aan denken, dat ons Roomsch volk niet snakt naar Liturgisch leven en medeleven!
Zou hen, die zoo gaarne over den leegen vormendienst der Roomsche praten, misschien geen vrees bekruipen, dat Paul Brand, die zoo graag
| |
| |
het oog van zijn koopers tracht te verleiden door smaakvolle uitmonstering, thans een strop zal hebben aan dezen dikken bijbel van LV en 2098 bladzijden, ook al geeft hij dien tevens meer handig uit in fascikels? Vooral in onzen tijd van réticules, die nauwelijks het duodecimootje in parlemoer met berlinzilveren slot kunnen herbergen? En dan bij de Roomschen, die toch niets zouden begrijpen van hun wel schoonen, maar puur vormelijken eeredienst?
Wij hopen het niet, wij gelooven het niet. Immers een frisch bloeiend liturgisch leven is ontwaakt in ons vaderland. De drang van den mensch naar een innig gevoeld contact met zijn Schepper, niet alleen als eenling, maar ook als lid der gemeenschap is te groot, te echt menschelijk, om zoo maar voor een oogenblik de gemoederen aan te zetten en dan te verflauwen.
't Kon misschien opgeworpen worden, dat de jaartallen van straks juist bewijzen, dat de Roomschen, hun leege uiterlijkheden moede, zich in den allerlaatsten tijd gretig werpen op dergelijke werken, pogingen om hun eeredienst te verinnerlijken, en dat bijgevolg het genoemde verwijt toch reden van bestaan heeft.
Toegegeven kan worden, dat de onkunde met de Liturgie de devotie van ons volk wat verwaterd heeft, dat er misschien ongezonde uitwassen in partikuliere devoties of in bijdevoties te constateeren vallen. Doch, het moge allervreemdst klinken, ik voor mij geloof, dat die opmerkingen vooral moeten gemaakt worden op de tweede helft der XIXde eeuw. De verzameling van oude Kerkboeken, die de Bibliotheek van de Liturgische Vereeniging in het Aartsbisdom Utrecht sinds enkele maanden aanlegt, kan dunkt me reeds hieromtrent eenige aanwijzingen geven. Immers in 1767 had Antwerpen een Roomsch Misboek, in 1828 had Utrecht en het volgend jaar Amsterdam een Zondagsmisboek. Epistel en Evangelieboeken, waarin de collecten, secreten en de post-communio's waren opgenomen drukte Gent in 1797 en 1798 en 's-Bosch in 1809; terwijl een R.K. Priester, ‘die 20 jaren rector in de oude talen is geweest’, in 1852 te Venlo een tweede editie van een dergelijke uitgave zag verschijnen. Ik spreek niet eens van kleinere werken, die gedeelten van het Missaal betreffen, de Goede Week b.v.; niet van de tallooze edities van Zondagscholen, enz. Ook oude Katechismussen hebben soms groote lessen over den uitleg der ceremoniën. Een werkje is nog vermeldingswaard: het curieuse boekje ‘Het evangelische Visnet bevattende sommige veranderde liedjes uit hetzelve, andere uit de Evangelische Triumpwagen, Zingende Zwaan, passende op alle Sermonen der Zondagen en geboden Feestdagen door het gansche jaar’. Het is waar, dat de poëzie, waarin het evangelie-verhaal wordt bezongen allererbarmelijkst is - is echter Datheen zooveel mooier? -, dat de ‘allerbekendste stemmen’ nu niet heel kerkelijk waren, te oordeelen naar
| |
| |
aangiften als deze: Philip kwam Philander tegen, of Catharina wilt hier kiezen. Doch het bewijst, dat er in dien tijd door het volk getracht werd mede te leven met het Kerkelijk jaar. Deze enkele boekjes bewijzen niet veel, dat geef ik graag toe, maar mij dunkt, zij noodigen een bibliograaf van beroep uit om eens een stelselmatig onderzoek te beginnen en de oorzaken op te sporen van de te groote individualizeering der devotie in de laatste vijftig jaren.
Doch ik moest spreken over het Missaal van Paul Brand. De uitgave in één band is erg onhandig, echter uitstekend geschikt voor kloosterzusters, kloosterbroeders enz. Maar voor den gewonen kerkganger is het te dik; daarom is het ook in een veel dunneren band verkrijgbaar gesteld, waarin dan telkens naar den tijd van het jaar andere fascikels gelegd kunnen worden. Aan de meeste Missen gaat een korte algemeene verklaring vooraf van de gebeden en gezangen; ook de epistels en evangelies zijn voorzien voor een groot deel van een verklarend woord. Een enkele maal wordt door 'n cursief zinnetje de tekst verklarend onderbroken. Op het verband der Romeinsche Staties en de misgebeden wordt terecht zeer sterk de aandacht gevestigd. Hoewel men in de vertaling soms wel eens wat meer het poëtisch, dus gevoelselement - voor een gebed een hoogst gewichtig ding - weergegeven zou wenschen, is en blijft het werk een schitterende prestatie van drukker en bewerkers; wij hopen dat een tweede uitgave hun de gelegenheid zal geven aan dit desideratum te gemoet te komen.
Culemborg.
W. van Koeverden.
| |
De Jordaan. Amsterdamsch Epos door Is. Querido, I en II. (Mij. van goede en goedkoope Lectuur, Amsterdam).
Onder 't voorbehoud, later, als het ‘epos’ kant en klaar is, een uitvoeriger oordeel uit te spreken, mogen we er nu wel een enkel woord aan wijden als aan een onzer weinige literaire uitgaven van de laatste decenniën, die er wezenlijk bij het volk zijn ingegaan. De voor Holland fenomenale opgang van dit letterkundige werk achten we zóó bizonder, dat we al om deze eene reden in een nadere beschouwing zouden willen treden. De vraag dringt zich op, of het gunstig oordeel van 't publiek in een werkelijke schoonheidswaarde van 't boek gegrond is? En 't antwoord dunkt ons, dat een aanzienlijk deel van Querido's machtig debiet op rekening van min of meer ongezonde nieuwsgierigheid en sensatie-zucht dient gezet. Het oordeel van de ‘menigte’ kan een boek kenmerken tot volkslektuur, maar waarborgt niets van zijn literaire beteekenis.
Toch meen ik, dat er een aardig kringetje overblijft, dat om zijn genot aan Querido's volkspsychologische ontledingen de zóó spoedige heruitgaven van den roman heeft mogelijk en noodig gemaakt. Wat den schrijver aan gebrek in konceptie, verwarde afspinning zijner gedachtedraden en gezwelg in woord-lawaai kan verweten worden, door zijn Jordaan heeft hij, overtuigender dan door z'n vorige boeken, bewezen,
| |
| |
dat hij de geheime en geheimzinnige wegen naar de ziel van 't kleine volk weet. Wéét in werkelijkheid, dus niet fantaseert of droomt, maar uit eigen aanschouwende meeleving en uitvorschende doorgronding kent. Querido heeft, ter wille van zijn wijddoelende kunst, er letterlijk middenin gezeten. Hij beschrijft de gore buurtjes van den Jordaan zooals een Jordaner zelf, die schrijven kan, het zou moeten doen.
Mag dit een deugd heeten, het is meteen, oppervlakkig en misschien ook wel dieper gezien, de bedenkelijke kant van dit van leven lillend volksrealisme. Zoo weinigen immers de groote stadsachterbuurten zoeken, zoo weinigen zullen er op gesteld zijn, uit een roman van zóó brutale realistiek en tegelijk zòò langen adem de vieze geurtjes en platmondsche praatjes dier stegen en sloppen op te snuiven en aan te hooren. De sfeer, waar Querido zijn legers binnenvoert, blijft er een, die bij velen om haar maatschappelijk èn moreel beneden-peil walging moet wekken. Ik zou dan ook graag eens willen weten, hoevelen der gretige koopers en welke vooral de twee verschenen deelen van bladzij tot bladzij hebben uitgelezen! Ik durf gissen: verreweg de kleinste en zeker niet de beschaafdste, meest intellektueele of zedelijk hoogste helft.... En met te meer grond valt dit te raden, omdat de schrijver het zijn lezers op den duur te moeilijk maakt, om hem tot 't eind getrouw te blijven. Dit is vooral de fout van 't eerste deel. Dat is eindeloos langdradig; 'n aaneenrijging van scènes, waarvan kausaal verband en logische uitgroeiing dikwijls héél twijfelachtig schijnen. Mijn indruk was, dat we op eigen gelegenheid den boel gerust door elkaar konden halen zonder ergens den draad der gebeurtenissen te breken. De fout van Querido's ontwikkeling, welke al zijn werk kenmerkt, de wanorde, bandeloosheid en uiteenspatting naar links en rechts van zijn vaak stralend-geniale inspiraties zit den grootsch-aangelegden en naar de hoogste dingen hunkerenden schrijver ook bij zijn epische Jordaan-schepping zeer voelbaar in den weg.
Daarbij komt - in 't eerste deel - zijn al te angstvallig nageteekend Jordaansch. Voor taalgeleerden 'n buitenkansje, blijven die bladzijden voor den gewonen mensch onleesbaar, zèlfs voor Amsterdammers, zelfs voor hen, die 't smaakrijke, drastische, kleurige plat van Groot-Mokum kunnen waardeeren. Deze bemerking schijnt den schrijver meer gemaakt en door hem aanvaard te zijn, want voor het tweede deel geldt ze in veel mindere mate zoodat het oneindig genietbaarder is dan het eerste. 't Staat ook psychologisch hooger en peilt de moreele verzwakkingen dier proletarische zielen minder cynisch. In alles lijkt Querido hier vlotter op dreef: hij zit er meer in en staat er tegelijk meer bòven. De chaotische overmaat van zijn materiaal was hem blijkbaar niet meer zòò de baas, als toen hij beginnen moest daarin de orde te scheppen, welke voor een boek in z'n hooge beteekenis geeischt wordt. Als die betrekkelijke kalmte bij den voortgang van 't werk beklijven mag, zal 't ‘epos’ er ongetwijfeld aan winnen in artistieke beteekenis.
B.H.M.
| |
Rome I door Louis Couperus (L.J. Veen, Amsterdam).
Couperus heeft een reeks boekjes geopend, die hij zoo onfraai als pedant noemt: ‘Van en over alles en iedereen’ - een titel, welke even
| |
| |
herinnert aan 't legendarische werk van Pico della Mirandola: over alle weetbare dingen et quibusdam aliis. En onze Haagsche auteur, die al een tweedeelig boek over de blanke steden onder de blauwe lucht, over Italië, op de stadig groeiende lijst van zijn ‘Oeuvre’ heeft staan, begint hier bij 't begin, bij Rome. 't Is een samenlezing van dagboekbladen en feuilletons, meest uit Het Vaderland, d.w.z. naar Haagschen, hoofschen smaak. Verwacht dus maar geen sublieme beschouwingen over Kunst en Oudheid, Politiek of Historie; o neen, deze kleine honderd pagina's behelzen enkel luchtige, vluchtige babbeltjes over den allerbuitensten kant van de Eeuwige Stad. Ze bereiken allerminst de hoogte van een causerie, in de klassiek-literaire beteekenis, welke Sainte Beuve dat genre gaf, neen zelfs niet die van Scheltema's causerie over Italië, waarbij voor 't minst van indrukken en ‘gedachten’ sprake was. De schrijver heeft trouwens een dergelijke hoogte voor zijn verheven onderwerp niet begeerd. We mogen, zegt hij, zijn schetsen en praatjes lezen ‘in bed of in bad, thuis of in den trein, in den tuin of in de rookkamer’. 't Is bijna ál te ideëel! - Intusschen willen we gaarne bekennen, dat voor lieden, die dikwijls gevaar loopen zich in die gelegenheden te vervelen, de schuim-lichte opstelletjes van den ‘caro signor Luigi’ aangename lektuur zijn. - Maar daarom dan ook maakt Willem Kloos zich nogal belachelijk, door twintig groote bladzijden van zijn Nieuwen Gids vol te schrijven met flauwe lofliedjes op dit heusch niets beduidende boekske, waarbij hij even gretig z'n Duitsche belezenheid in prikkelende literatuur ontlaadt als zeurig zit te kerkvaderen tot de christelijke geestelijkheid. Als die maar eens het Christendom naar de interpretaties van den braven Couperus wou begrijpen, ja ja! We kennen dat!
B.H.M.
| |
Ontvangen Boeken -
Handboek der Nederlandsche Taal door Dr. Jac. van Ginneken S.J., deel I en II (Malmberg, Nijmegen); ‘De Nieuwe Wijsbegeerte,’ een studie over Henri Bergson, door Dr. J.E.H.J. Hoogveld (Dekker & van de Vegt, Utrecht); Jacob Grönings S.J.: De Lijdensgeschiedenis Onzes Heeren Jezus Christus (Dekker & van de Vegt, Utrecht); Sint Willibrord door Fr. Willibrord Lampen O.F.M. (Dekker & van de Vegt, Utrecht); Losse Bladen uit het Geschiedboek van het Bisdom van Haarlem door B.J. Post (Théonville, Leiden); Stekelblaadjes, vrij naar het Duitsch van Sebastian von Oer door Bas. van Kesteren O.C. (Théonville, Leiden); Pieter Cornlisz. Hooft en Constantijn Huygens door Dr. H.H. Knippenberg (Romen, Roermond); De Gezondheid, populair geneeskundig blad (Morks, 's-Hage); Schoon-Nederland, geïllustreerd blad tot bevordering van het vreemdelingenverkeer (A.L. van Schaik, Bussum); Nijhoff's Index op de Nederlandsche periodieken (Nijhoff, 's-Hage); Calderon: De Geheimen der Mis, uit het Spaansch vertaald door J.M.J. Knaapen (Teulings, 's-Bosch); Francis Thompson: De H. Ignatius van Loyola (Dieben, Leiden).
Verder een tegel voorstellende de H. Maagd, naar ontwerp van Gustaaf van Kalcken bewerkt door de firma N.V. Bouwstoffen voorheen A.E. Braat, Amsterdam.
| |
| |
GODEFROID KURTH †
| |
| |
NIKOLAAS STEVIUS
DE TERUGGEVONDEN EN HERSTELDE SCHILDERIJ VAN FRANS HALS - 1650
| |
| |
HET BIJ DOKKUM GEVONDEN
SINT-DENIJS-BEELDJE
|
|