| |
| |
| |
Verscheidenheden
WAAROM wij ons tijdschrift ‘De Beiaard’ doopten? Wanneer op Kerstnacht Amstel's beiaardier hemelklanken weet te ontlokken aan den metaalmond der Hemonyklokken, dan ontwaakt in de ziel gevoel en bewustzijn van eenheid, van harmonie, van gemeenschap, maar ook van vredige sterkte, van nationalen trots op de kunst onzer vaderen. En voelden wij Noord en Zuid niet vaster aaneen geklonken, toen Vlaanderens groote beiaardier onlangs de akkoorden der eigen muziek deed schallen over de gastvrije gouwen van het vrije broederland?
Hij is ons dierbaar geworden, de beiaard, die ons zag geboren worden en opgroeien in de schaduw der talrijke torentransen, die Nederland eens kroonden, nòg kronen met Roomsche schoonheid. Telken male, als hij het uur kond deed, begeleidde hij de doffe slagen met het wondermelodische lied, dat door de hooge lucht vèr hoorbaar uitgalmde over stad en ommelanden. Wij hoorden het juichen en huppelen over de daken in vreugdestonden, rouwen en klagen in sombere tijden, troosten in rampspoed, sterken in zwakte, wekken in dommeling, ernstig waarschuwen en bemoedigen in de ure des gevaars. En langzamerhand leerden wij dat lied beter begrijpen en vormden zich de klanken tot steeds duidelijker akkoorden, trouwe geleiders op ons levenspad.
Zóó nu dachten wij ons ook den aard en de roeping van het nieuwe tijdschrift.
Zóó dachten wij ons de taak van zijn bestuurders en medewerkers: als wakkere beiaardiers een lied van eenheid en kracht, van harmonie en vrijheid te laten uitklinken over de landen van Maas en Schelde, - een blijvende kerstgroet voor wie van goeden wille zijn......
‘En wat ge deunt dan, beiaardier,
Dat zal wel de Hemel hooren’.
J.S.
| |
Fransche loopgraventaal -
Stand en beroep scheppen sociale groepen, die door afzonderlijke talen of
| |
| |
liever taalvariaties worden gekenmerkt. In deze groeptalen krijgen de woorden veelal een eigenaardige beteekenis, maar ook worden nieuwe woorden gevormd, soms met buitengewonen durf en verrassende oorspronkelijkheid.
De groeptaal blijft, juist als zoodanig, steeds voeling houden en uitwisselen met de algemeene taal. Maar hoe intensiever het gemeenschapsleven der afzonderlijke sociale groep, hoe krachtiger de organisatie, hoe grooter de solidariteit, - des te sterker zal de integratiewet werkzaam zijn naar binnen, en des te krachtiger zal de differentiatie zich doen voelen ten opzichte der algemeene taal. De sociale groeptaal wordt er te merkwaardiger om.
De soldaten bezitten alle mogelijke vereischten tot het vormen van een stevige sociale groep en sinds overoude tijden houden zij er dan ook een groeptaal op na. Met name de Grieksche en Romeinsche soldatentalen zijn ons bekend, juist daardoor zoo gedifferientieerd, omdat het uiteraard legerkamp-talen waren. Maar het kamp moet het in intensiteit van gemeenschapsleven toch afleggen tegen de moderne loopgraven. Kan het dan bevreemden, dat het leven in de loopgraven in dezen langdurigen, moorddadigen oorlog de soldatentaal vernauwde tot een allermerkwaardigste loopgraventaal?
Een interessant staaltje hiervan gaf ons Maurice Barrès, waaraan ik enkele specimina ontleen.
De algemeene naam van soldaat is poilu: het harige, ongeschoren wezen, dat leeft in de loopgraven. Het gelaat van zoo'n wezen heet la gueule, le portrait, zijn hoofd le trognon, waarop een kepi: kébrock, pot de fleurs. Zijn lijf draagt den naam van coffre, bide, buffet, lampe, zijn beenen dien van quilles, pattes, harpions. Hij steekt ze in een kleedingstuk, dat sommigen pantalon noemen, maar bij hem en de zijnen als froc, fourreau bekend is. Aan zijn voeten, panards, ripatons, bevestigt hij de schoenen, pompes, godasses, péniches.
Bij zulk een wezen past voor het begrip ‘eten’ de term
| |
| |
becqueter. Verschijnt de kok, le cuistot, dan houdt de poilu zijn eetbakje, galetouse, bij en krijgt zijn portie rata. En dàn smullen: se taper la tête of la cloche, s'en mettre plein le col, le cornet. Wijn, pinard, is zeldzaam, men doet het meestal dus maar met water: flotte of lance.
Eigenaardig is de gewoonte aan wapenen en uitrustingsstukken persoonsnamen te geven. De ransel heet Azor, het geweer Mll. Lebel, de bajonet Rosalie. Is het bezielen van het onbezielde ook niet een eigenaardige trek van de technische zeemanstaal?
Tot slapen, pioncer, roupiller, weinig gelegenheid! Want in zijn slaapplaats ontvangt hij regelmatig bezoek van de granaten: les marmites, les gros noirs, les wagons-lits, ja zelfs le métro; de Fransche granaten blijven les obus. Dan klinkt het kommando: ‘Planquezvous’! De poilus leggen zich plat op den grond, onbeweeglijk, faut pas s'en faire! Bij geweldige losbrandingen roepen zij schertsend: C'est un pépère ........ un maous! Trommelvuur en geweergeknetter noemt men des mouches à miel, des abeilles. Angst kent men niet, on n'est pas une bleusaille. Getroffen worden heet être attigé, amoché; sterven être occis, clamecé, zigouillé. Velen sneuvelen bij den aanval met de bajonet, quand on va à la fourchette.
Meer welkom dan de eeuwige kogels en granaten zijn de brieven in de loopgraven, les babillardes: die van de ouders, des vieux; van de broers en zusters, frangins et frangines; van de vrienden en bekenden, des connaissances, die zijn achtergebleven. Soms vindt men er iets om zijn beurs te spekken. Dan ziet men de oogen, les mirettes, van den poilu glinsteren, als hij zijn morling ziet zwellen van de ronds, balles, tunes. Gelukkig zij, die geld hebben: du pognon, du pèse!
Niet altijd is het onderling peis en vree; en men begrijpt, dat bij twist en tweedracht de noodige gekruide scheldwoorden niet ontbreken. Een der meest ordentelijke, maar die toch een diepe minachting te kennen geeft, is
| |
| |
volaille! met den klemtoon op beide eerste lettergrepen; dan ook: sale embusqué!
Toch zou men zich vergissen door te meenen, dat deze loopgraventaal slechts ruwheden kent en luimige scherts. Het samenleven in die onderaardsche holen onder voortdurend levensgevaar, dezelfde faktor, die gehard maakt en de gevoeligheid doet afslijten, schept ook een zekere vertrouwelijkheid en vriendschap, die weer haar eigenaardige, typeerende vormen en uitdrukkingen bezigt. De wapenmakker, in wien de poilu het meest vertrouwen stelt, is le bon zig, degene, op wie hij steunt: le poteau. Ontmoet men hem, dan onverwijld on lui saute su' l' paletot, al draagt hij er geen meer sedert anderhalf jaar, on lui bondit su' l'poil, wat meer komform is met de werkelijkheid, on l'agraffe. De poteau komt zijn makker te hulp op het slagveld, maar tracht hem ook allerlei kleine diensten te bewijzen in het loopgraven-leven. Hij tracht ongemerkt, en douce, hem onaangenaamheden te besparen; hij verhoedt hem de se faire poisser, piper, gaffer door zijn superieuren; hij geeft hem ook den welgemeenden raad niet te veel op te snijden, faire le zouave; hij drukt hem op het hart, niet nutteloos te morren en te klagen, rouspéter, rouscailler.
Merkwaardig zal het vooral ook zijn, naderhand na te gaan, welken invloed dit loopgraven-idioom op de algemeene Fransche omgangstaal zal hebben uitgeoefend.
J.S.
| |
De middaghoogte -
Deze naam, waarmee zich aandient een ‘bond van vereenigingen’, wier doel is aan te toonen, dat de Godsdienst door de Wetenschap wordt gehandhaafd, reageert op ‘De Dageraad’, de titel van het weekblad, dat als motto voert ‘bestrijding van den godsdienst in al zijn vormen’.
‘De dageraad der bezinning, aldus het bestuur van den bond, acht mogelijkerwijze religieus geloof onmogelijk, maar de middaghoogte der klaarste wetenschap herstelt integendeel religie en haar uiting Godsdienst weer in eere’.
| |
| |
Als de brochure, waarin de voorzitter Dr. A.H. de Hartog 'n pakkende propaganda maakt voor zijn vereeniging, tevens haar cardiogram geeft, dan betreuren wij te meer het verspillen van zooveel kostbare levensenergie. Want de middaghoogte zegt geen speciale godsdienstige richting voor te staan, maar ‘wenscht de wetenschap in den meest algemeenen zin des woords te doen spreken, zoodat orthodoxen, modernen, theosofen, gereformeerden enz. kunnen samenwerken’. ‘Een pantheïst, een deïst, een theïst, zie, ieder van die kan hier terecht’. Alleen ‘wie atheïst is, zulk één staat tegen ons’.
Dat is ten slotte weinig meer dan de middaghoogte van neutraliteit met het negatieve program: anti-materialisme. Is Godsdienst alleen een wiegelen op gevoel, laat dan de bond zich aansluiten bij de hopeloozen, die in de muziek hun religie vinden; dan hebben ze geen last van ‘namen’, waarvan de Hartog zegt, dat hij er ‘niets mede van doen heeft’. Is Godsdienst meer, dan zullen deze Godszoekers de consequentie moeten aanvaarden van een beter omschreven synthese van wetenschap en religie. In de neutrale lucht kan geen ‘waarheid’ adem halen en aan haar negatie zal de bond moeten sterven. Mochten de zieke hongerlijders naar den Oneindige, die zooveel edele trekken dragen, een onderdak vinden in het ‘hôpital des âmes’, zooals Huysmans Christus' Kerk doopte!
J.H.
| |
Een moderne Archimedes -
Een merkwaardige uitzondering op de tegenstelling tusschen wetenschap en oorlogsgeweld vinden we in de werkzaamheid van den bekenden assyrioloog der Jeruzalemsche bijbelschool, den gemobiliseerden Dominicaan, Paul Dhorme.
In napoleontischen geest heeft hij weten te profiteeren van de expeditie naar Gallipoli, om onderzoekingen te doen omtrent het oude Elaios of Eleonte. Het ingraven, dat de moderne oorlog eischt, veranderde hij in opgraven. En Dhorme heeft succes gehad van zijne onderneming,
| |
| |
‘si crâne et si française’. Misschien het mooiste succes van den Gallipoli-tocht.
's Morgens om zes uur trok hij er met de poilus op uit om zijn oorlogsbuit binnen te halen. waarbij de vijandelijke granaten hem kwamen helpen en 's avonds werd bij kaarslicht den Hebreeuwschen bijbel of Homerus gelezen, die hem den troost brachten: ‘que les expéditions au temps de Josué et d' Homère (étaient) moins différentes de la nôtre qu' on ne serait tenté de le croire’.
‘J'ai déjà déblayé des cornes funéraires, des sarcophages où j'ai recueilli avec des os pulvérisés des vases d'une finesse et d'une conservation à faire pleurer le p. Vincent’, zoo schrijft hij triomfantelijk en een anderen keer: ‘Cette semaine encore, j'ai déblayé cinq beaux sarcophages enfouis sous le sol et j'ai sauvé un certain nombre de vases à parfum, de plats à anses, de cruchons superbes, sans parler de trois statuettes d'argile et de deux bracelets’. ‘Mes dernières trouvailles ont été deux belles statuettes de femmes, genre Tanagra, que tout le monde admire beaucoup. En même temps une coupe historiée, noire sur fond rose, représentant des scènes de cavalerie’.
Mogelijk dat de buit, die naar Parijs gevoerd is, daar voorloopig minder geestdrift heeft gewekt dan wat gevangen Turken, maar in ieder geval blijft deze onverwoestbare wetenschapsdrift een curieuze illustratie bij het ‘noli turbare circulos meos’.
J.H.
| |
In het vaderland
der Wissenschaft geniet Herr Lehrer-Seminar-Direktor Dr. Wilh. Erbt de welverdiende reputatie van een buitengewoon deskundige te zijn op het gebied der panbabylonistische astraal-mythologie. Wat deze heer reeds in deze nieuwe wetenschap gepraesteerd heeft, overtreft alle verbeelding. Zoo heeft hij eenige jaren geleden het Evangelie van Sint Marcus ‘onder handen’ genomen. Laatst gaf hij een zwaarwichtig werk uit, zwoel van wetenschap: Jesus. Die Entstehung des Christentums dargestellt.
| |
| |
Daarin wordt beweerd, dat Capharnaum aan de Middellandsche Zee gelegen was, en dat de berg Carmel de gewone plaats van Jesus' prediking was. Ook weet hij, dat Jesus de zee is overgestoken naar Cyprus. Maar de Petrus-partij heeft het meer van Genesareth daarvoor in de plaats gesteld. Eene Jacobus-partij is in 't Evangelie van Sint Lucas aan 't knoeien geweest en heeft er allerlei tweedehands-legenden ingelascht. Het grondschrift der Apocalyps is waarschijnlijk vervaardigd door Joannes den Dooper. - In zijne voorrede zegt de schrijver, dat het hem ‘höchst gleichgültig’ is, of men zijne resultaten aanneemt of niet. Och ja, de ware wetenschap is bescheiden! Voor onzen Bolland om jaloersch op te worden!
J.v.d.D.
| |
Herwonnen kunstwerken -
Wanneer de aangekondigde ‘kunstbelasting’ ons niet bedreigde, zouden we met onverdeelde vreugde gewagen van twee waardevolle kunstwerken, die de laatste maanden in Friesland en Noord-Holland werden teruggevonden.
Het eerste is een beeldje van heel bescheiden afmeting, dat uit een Friesche terp bij Dokkum te voorschijn kwam. Naar ons dunkt, stelt het Sint Denijs voor, die immers wordt gezegd na zijn onthoofding 2000 passen te hebben geloopen met z'n hoofd in de handen. Maar wijl eenzelfde wonder van meer dan tachtig martelaars verhaald wordt (de zgn. cefaloforen of hoofddragers, zie o.a. de Essays en Studiën in vergelijkende Godsdienstgeschiedenis van Prof. Schrijnen bl. 66), zou ook een ander dan de beroemde eerste Bisschop van Parijs kunnen zijn voorgesteld. We hoorden al gissingen over een Nederlandschen heilige.....! Alles is mogelijk, maar voorloopig lijkt 't ons het meest waarschijnlijk, dat we in deze afbeelding van een Bisschop-Martelaar Fransch werk voor ons hebben, en wel, zooals de snit van den mijter en de gestileerde faktuur der kasuifel-plooien aanduiden, uit den bloeitijd der Fransche Gothiek, d.i. ongeveer 't midden der XIIIde Eeuw. Men
| |
| |
weet, dat Friesland destijds bizonder rijk aan bloeiende kloosters was, vooral van Benediktijnen en Norbertijnen, die er, volgens Huet en Blok, in den breedsten zin de beschaving brachten en nauwe betrekkingen onderhielden met 't Fransche kultuurleven. De gissing, dat de monniken beeldjes als het hier besprokene uit Parijs naar 't Noorden meebrachten, ligt daarom tamelijk voor de hand.
Het beeldje, op 't oogenblik in 't bezit van Ds. Bakels te Sint Anna-Parochie, is te koop. Zou 't Aartsbisschoppelijk Museum misschien....?
Aan het initiatief van pastoor van Baaren van Akersloot zijn we de terugvinding en 't herstel van een portret van zijn voorganger Nicolaus Stenius, door Frans Hals in 1650 geschilderd, verplicht; de Gebr. Douwes te Amsterdam komt de niet geringe eer van de kundige restauratie toe.
Frans Hals was de zestig en den vollen bloei van zijn kunstenaarsloopbaan al te boven, toen hij den 45-jarigen geestelijke uit 't Noord-Hollandsch gehucht met dit prachtig konterfeitsel vereeuwigde. De ruige vegen van zijn Hille Bobbe en zingende drinkers, het uitdagend postuur van zijn adellijke heeren, zijn grootscheepsche, van een breeden Hollandschen lach doorklonken kolveniersvendels, àl die wereldsche uitbundigheid van Frans' wèllevenskonste schijnt zoowel door zijn klimmende jaren als onder den peinzenden blik van 't eerbiedwaardig Akerslootsche model verstild en verplechtigd tot een vrome kalmte in 't gouden binnenlicht der landelijke pastorie, bedachtzaam en sober gepenseeld, maar met die volle rijpe kracht, die stralend-eerlijke openhartigheid, die we van onze kranigste zeventiende-eeuwers gewoon zijn.
In dezen pastoor Nikolaas van der Steen herkennen we zonder moeite een lid van die Hollandsche sekuliere priesterschap, die met eere den fellen plakkaten-tijd doorstond en bij alle vervolging hier en afval ginds nooit versaagde in heiligen ijver. Even gezond van ziel als stoer van lijf en
| |
| |
leden, vertegenwoordigt ook hij als een pracht-type Oud-Hollands priesterwaarde, een pastoor die zijn herderstaf bij tijden graag verwisselde met zijn polemische pen en ook daarom zielsverwant mag heeten aan Leonard Marius, die ‘zweette en zwoeghde in waerheits ackerbouw’. Hém en Vondel en àl het Hollandts-Katholijke der kleurige XVIIde Eeuw voelen we van zelf om ons heen, als we ons verdiepen in 't bezien van dien forschen, licht blozenden, fijngesneden mannenkop, goud-zonnig beschenen tegen den donkeren fond, dien kop met 't hooge blanke voorhoofd boven twee even zachte als ernstige oogen, waarrond de herderlijke zorgen staan ingegroefd. Even kijkt de werker op van zijn arbeid (is hij bezig aan een verslag voor den Vicarius de la Torre of met zijn verdietsching van 't Concilium Tridentinum?), waar de groote, ja plompe, maar o zoo daadkrachtige handen op rusten, de rechter in vaardige schrijfhouding, de linker sterk verkort, een virtuositeit van den altijd kranigen schilder, die 't levendig portret aan pittigheid winnen doet.
Ondertusschen, bij allen rijkdom van leven, treft deze schilderij door haar weldadigen eenvoud. In z'n simpele zwarte talaar met smallen witten boord gehuld, de achtbaren kruin gedekt door een zwarten kalot, lijkt de priester wel gezeten op een kloostercel. Zijn schrijftafel is een houten lessenaartje met 'n looden inktpot: ziedaar de heele stoffage! Geen boeken en geen bladen, tenzij één enkel, geen meubel op den achtergrond, geen sier, geen speling van licht! 't Is alléén de dorpspastoor met z'n schranderen kop en zijn bezige handen, maar die, kop én handen, zóó raak en karakteristiek, dat we 'n even diepen eerbied voelen voor de hooge ziel van den afgebeelde als voor de ínborende, ernstige kunstkracht van den toch niet àltijd vroolijken Frans. - Inderdaad: dit nieuw ontdekte portret - waarvoor al, vergeefs, 25 mille geboden werd - is een onbetaalbare, want ten hoogste welsprekende aanwinst voor onze Nationale Kunst.
| |
| |
Het portret zal nog eenigen tijd te Amsterdam en Rotterdam tentoongesteld blijven, om dan na jaren van vergetelheid naar de pastorie van Akersloot terug te gaan.
B.H.M.
| |
Kunstbelasting -
De aangekondigde belasting van schilderijen heeft begrijpelijk de pennen van velerlei kunstminnenden in beweging gebracht. Dr. Bredius, die 't dreigement uitte met zijn partikuliere verzameling het land te verlaten, noemde eenige gevallen op, die, heelemaal niet denkbeeldig, in concreto aantoonen, tot wat alleronbillijkste gevolgen de belasting voeren zal. Een lang pleidooi ertegen voert ook Jhr. H. Teding van Berkhout in het Bulletin van den Oudheidkundigen Bond, waarin hij o.a. zegt, dat ‘de vrees voor beperking van de kunstproductie niet ongegrond is.’ Deze uitlating kan men met ongeveer gelijk recht een zwak als een belangrijk punt in zijn redeneering noemen. Belangrijk nl. in zoover de wet ongetwijfeld de voortbrenging van ‘goede kunstwerken’ belemmeren zal, en in dezen zin moet de schrijver ook wel zijn waarschuwing bedoeld hebben. Maar zwak dunkt ons het argument, in zoover het den verdedigers van 't belastingvoorstel het geduchte wapen in de hand geeft, dat argumentum ad hominem heet. Want ook den beschermers der ‘echte’ en ‘ware’ kunst zou een middel tot vermindering der ‘kunst’-produktie over de gansche esthetische èn onesthetische linie niet anders dan welkom moeten zijn. Wie de over- en overvolle tentoonstellingen van de Onafhankelijken en van Sint Lucas te Amsterdam de laatste jaren heeft bekeken, zou om de beperking dier àl driester voortwoekerende kunst-vervalsching en kunst-onteering, welke op dergelijke expositiën hoogtij vieren, de harde wet-Treub eerder moeten toejuichen dan betreuren. - Ondertusschen spreekt het van zelf, dat mèt dat slechte en belachelijke ook het goede en ernstige kunstwerk onder de belasting te lijden krijgt en daarom blijft de moeilijkheid van den Heer Teding van Berkhout in hoofdzaak gelden.
Het liefst zou het ons zijn, als de Regeering, die vóór zestig
| |
| |
jaren bij monde van Minister Thorbecke verklaarde, dat kunst haar zaak niet was, zich maar konsekwent aan dat toen sinistere woord hield en zich met de kunst in 't geheel niet bemoeide. Waar 't immers duidelijk is, dat onze vaderlandsche kunstenaren niets van de Overheid te verhopen hebben (denk aan het artikel van Prof. A.J. der Kinderen over ‘Een Nationaal Geschenk’ in De Gids van December 1911), daar moeten zij óók niets van de Regeering te vreezen krijgen!
B.H.M.
| |
Tentoonstelling Pieter Aertzen -
Al behoort deze tentoonstelling van Januari l.l. tot het verleden, we meenen ze toch nog even te mogen memoreeren als een daad, die gelijk M.V. in Het Handelsblad opperde door soortgelijke gevolgd moest worden. Prof. der Kinderen wist in z'n Akademie met veel moeite, maar welwillend door verschillenden geholpen een kleine fijne expositie te maken van Pieter Aertzens her en der verspreide schilderstukken. Ook werk van zijn meester Allaert Claes en zijn leerling Joachim Beucklaer was vertegenwoordigd, zoodat we ons makkelijk een denkbeeld konden vormen van groei, bloei en invloed van den populairen XVIde Eeuwschen zedeschilder, dien de Amsterdammers niet anders kenden dan als Langen Pier. De voor iedereen toegankelijke tentoonstelling, welker leerzaamheid door een beschrijvend kosteloos kataloogje verhoogd werd, was gearrangeerd om de plaatsing van Aertzens standbeeld, door Th. van Reyn onlangs vervaardigd, aan 't Stedelijk Museum kunstzinnig te vieren. Het fraaie modelé van den begaafden beeldhouwer verdiende die fijne hulde. Bij de onthulling van zijn beeld van den Amsterdamschen bouwmeester Bilhamer rekenen we alvast op 'n soortgelijken jubel!
B.H.M.
|
|