Hoe dit alles ook zij en worde, het is zaak, dat katholieken, die volop in het harde, werkelijke leven staan en leiding moeten geven aan onze sociale organisatie's, zich van een niet doctrinair, maar principieel en fundamenteel hoûvast verzekeren.
Daarom sta hier allereerst voorop, dat men èn theoretisch bij de uitwerking van sociale systemen èn practisch bij het nemen van besluiten, moet uitgaan van het individu, zooals het zich in de werkelijkheid vertoont, dus van den bestaanden historischen mensch-persoon, product van Gods Schepping naar Zijn beeld en gelijkenis. Dat concreet individu, die rëeele mensch-persoon moet zich in zijn geheel, naar ziel en lichaam, als een ondeelbaar geheel, een ‘individuum’, ontwikkelen en voltooien in zelfvolmaking. Elk individu, enkel en alleen 't individu heeft een onsterfelijke ziel van oneindige waarde. Op het geluk van ieder individu moet dus alle menschelijk sociaal streven gericht zijn.
Om wille van het individu, den werkelijk bestaanden menschpersoon is er het huwelijk en daarmée de familie, en niet andersom. Om wille van het individu is er de Staats-gemeenschap, en niet andersom. Om wille van het individu zijn er allerlei sociale organisatie's en vakvereenigingen, en niet andersom. Zegt Leo XIII het niet in een zijner en cyclieken, dat de bereiking van het hoogste individueele doel tevens het hoogste sociale doel behoort te zijn?
Met grooten nadruk hebben wij deze eenvoudige catechismus-waarheid willen neerschrijven. Verliest men dit uit het oog, dan gaat de practische werker scheef en loopt gevaar, hervormingen voor te staan, afgeleid uit philosophische abstractie's, zonder voldoende met de werkelijkheid rekening te houden.
Wanneer men nu den concreten menschpersoon gaat beschouwen, dan kan men, philosophisch te werk gaande, van dien persoon iets abstraheeren, afscheiden, wat in werkelijkheid niet gescheiden is. Men kan namelijk logisch uitschakelen van het individu, van den enkelen concreten