Bataafsche liederen, voor vaderlandsche jongelingen en meisjes(1795)–Anoniem Bataafsche liederen, voor vaderlandsche jongelingen en meisjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Iets uit de oude doos. Broer Breeroo sprak, het kan verkeeren. Dit bleek ook aan twee barsche Heeren, Die streefden naar het Britsche strand, Twee Willempjes, twee aardsche Goden, Die hier vrijmagtig, trotsch geboden, Verhuisden eens naar Engeland. O! de eerste die van hier ging vaaren, Was rijk voorzien van Waterschaaren, Een gantsche vloot voer met hem meê, Een heiërleger tochtgenooten, Vergulde Slaven, trotsche Grooten, Verzelden hem op 't ruim der zee. [pagina 79] [p. 79] 't Was alles rijk in glans en orden, Geen wonder, Hij moet Koning worden, En praalen op den Britschen troon. En wat de witte zielen praaten. Haar oogzalf kon geen blinden baaten, De wreedsten dood was hunnen loon. Een Tweede voer ook herwaard heenen, Maar zag zijn lieve vrienden weenen, Hij stapte in eene Visschers Schuit, En moest das door de ruime baaren, Gelijk een arme drommel vaaren, De Vrijheid lachte 't Ventjen uit. Dus ziet men hoe het kan verkeeren, Zijt dus geraade trotsche Heeren, Legt uw verwaandheid aan een kant; Of gij vaardt ook als een dier Goden, Die willekeurig hier geboden, Als slegte Visch naar Engeland. Vorige Volgende