| |
| |
| |
| |
De verderflijke tijrannij.
Wijs: Gelijk de schoone bloempjes kwijnen,
O Tirannij! verderflijk wezen,
Wier heillooze afkomst is te lezen
In 't oog, dat steeds van wraaklust braad;
Beulinne van mijn Vaderland!
Gij waart, van de allervroegste tijden,
Een hel van smart, een bron van lijden,
En bragt, door uwen ijzren roê,
Het menschdom diepe wonden toe.
| |
| |
De deugd en trouw moest voor U bukken,
Gij brak den eendragtsband aan stukken,
En plantte, daar uw moorddolk woed,
Uw troon in lillend menschenbloed.
Waar me' ooit den naam der Vrijheid noemde,
Waart gij het, die den sterfling doemde;
Ja, daar hij slegts aan vrij zijn dagt,
Hem, wreed, op uwe slagtbank bragt.
Gij smeede de allereerste boeijen,
En deed de houtmijt vlammen, gloeijen,
Waar op het bijgeloof, zoo wreed!
De schuldlooze onschuld martlen deed.
Gij dreef, op snoode moordschavotten,
Het beulenzwaard door vrije strotten.
Heeft niet uw klaauw een barneveld
Doen knielen voor uw helsch getveld!
| |
| |
Twee witten, Neêrlands steunpijlaren,
Gaaft gij in handen van barbaaren;
Van Haagsche monsters, die, verwoed,
Zich baden in haar dierbaar bloed.
Wie zweepte u voort naar Wezels vesten,
O Belgen! 't waren Neêrlandsch pesten,
In dienst der helsche Tijrannij,
Troonbouwers van de dwinglandij.
capelle stierf! o ja! hij stierf!
Maar hoe?.... Ik zwijg!.... zijn lijk verwierf
Een rustplaats, waardig aan zijn asch,
Die Vrijheid toegehelligt was.
Doch Tijrannij kon in haar' oogen,
Het graf der onschuld niet gedogen,
Zij wenkte, en haren slavendrom,
Verbrijzelde dat heiligdom.
| |
| |
Zij gunde 't overwaard gebeente
Noch rust, noch marmer grafgestèente.
De dwinglandij, zoo snood als laf,
Vervolgt de deugd, tot zelf in 't gras!
Dan, hare webbe is afgesponnen,
Der Gallen dondrende kanonnen,
Verbrijzelden haar' flangenkruin,
En maalden haren troon tot puin.
O Belgen! dappre, trouwe Belgen!
Beschermt uw Regt, Civilis Telgen!
Of sterft, eer ooit dat snood gebroed,
Uw dierbre Vrijheid sneeven doet!
Eer keert uw land tot zijn moerassen,
Waar 't heldendeugd uit op deet wassen;
Eer anderwerf, de Tijrannij
Zich vestige in uw Maatschappij.
|
|