| |
| |
| |
Anna Kasuka
DIT IS EEN KERSTVERHAAL waarin om begrip gevraagd wordt voor een paar mensen, die het slachtoffer werden van een verwarrende stroming die over Afrika is geslagen. Anna Kasuka heeft nooit bestaan, doch er zijn thans in Kongo duizenden mensen die medegesleurd worden door de golf die over het land is gekomen. Onze steun moet begrip zijn, en met dit begrip kunnen wij hen nog benaderen. Dit is trouwens de boodschap van Kerstmis: mensen zijn van goede wil om de vrede te bezitten, dit wil zeggen, trachten de anderen te begrijpen in hun dagelijks leven, in hun denken en voelen en betrachten, zonder eenzijdig te veroordelen en over te slaan tot haatgevolens van mens op mens.
Anna Kasuka is de bloem van het dorp. Zolang de bloemen bloeien wordt er veel zorg aan besteed, doch zelf blijven ze liefst zo zorgeloos mogelijk. Anna Kasuka is negentien jaar oud, kan lezen, schrijven en naaien en bezit veel natuurlijke gaven, die haar een gelukkig bestaan verzekeren.
Anna Kasuka woont in de streek der stroomversnellingen. De stroom zoekt er zijn weg tussen de bergen naar de zee met een nerveuze branding, die dag en nacht in de valleien hangt, alsof de natuur daar iets prijsgeeft van haar geheimzinnigheid, die ze elders in de stilte opsluit. In zulk een vallei woont Anna Kasuka. Uit de verhalen der ouderen is in haar een volgzame angst gegroeid tot een gehechtheid aan deze goede grond. Zij heeft er als kind haar eigen wereld zien opengaan. Alles wat gebeurde kreeg levensvorm in de omgevende natuur van bergen, wouden en stroom, en zonder hen zou nooit nog iets van waarde zijn. Nooit kan een andere wereld geven wat deze dingen haar geven: een zekere rust, en zelfs een bepaalde voldoening over de angst die uitgaat van de onuitgesproken persoonlijkheid van deze kleine wereld.
Anna Kasuka weet dat in het buurdorp, aan de andere kant van de West-heuvel, waar de banaanbomen staan, een jongen woont die werkt en spaart om voor haar een bruidschat te betalen. Een eeuwenoude baobab is er getuige van, want in zijn schaduw ontmoeten zij elkaar geregeld, op de heuvelkam die hun dorpen scheidt.
| |
| |
Anna Kasuka en Pascal Mukasa hebben jaren geleefd met deze heuvel tussen hen en hun bestaan. Ze moeten elkaar voor het eerst opgemerkt hebben toen ze toevallig samen op de missie om inschrijving vroegen voor het doopselonderricht, hij bij de mannen, zij bij de vrouwen. Maanden gingen hier over heen. Ze meenden dat ze elkaar vergeten waren. Op de dag van het doopsel zagen ze elkaar terug, want voor de mannen en de vrouwen was er slechts één plechtigheid. Beiden hadden toen een herinnering. Alles gebeurde toevallig. Een boer vraagt zich af hoe een bloem op zijn veld terecht is gekomen. Hij heeft haar daar zelf gezaaid, met het koren. We hebben schone dagen, die we onbewust hebben helpen voorbereiden. We houden van die dagen, de boer houdt van die verstrooide bloem. Anna Kasuka en Pascal Mukasa, die elkaar herkenden en in elkaar de eerste dag terugvonden die naar hun doopsel voerde: ze werden vrienden. Nu spaart Pascal opdat Anna zijn vrouw zou kunnen worden.
Sinds meer dan een half jaar spaart hij nu. Nog enkele maanden, en met Kerstmis kunnen ze trouwen. Telkens hij zijn loon getrokken heeft, rekent Pascal voor Anna uit hoeveel hij reeds bijeen heeft, en hoe groter de hoop geld wordt, hoe kleiner het aantal dagen. De dingen kunnen raar gaan, niet alleen hun toevalligheden, maar ook hun verhoudingen. Dan is zij gelukkig en telt de manen die hen van Kerstdag scheiden.
Sinds enkele tijd is er echter iets eigenaardigs gebeurd. Men vraagt zich af hoe een roofdier een bloem kan vinden die verscholen zit tussen andere gewassen. Maar dan weet men het: het heeft reeds gans het veld verwoest, en toevallig ook de bloem. Zo zou Kasuka niet onopgemerkt kunnen voorbijgaan aan hetgeen in haar land gebeurde.
De kamionvoerders, die uit Leopoldstad kwamen om maniok en bananen op te kopen, waren de eersten die het vertelden. Het duurde lang vooraleer Anna Kasuka het begreep. Hoe kon zij het ineens begrijpen: gans haar leven stond in het licht van de bergen, van de bossen en van de stroom, hoe zou er ooit iets anders kunnen zijn dat in haar leven en dat van haar stamgenoten ingreep? En toch is er iets heel vreemd gebeurd. Haar stamgenoten hebben ginds in de verre hoofdstad opstand gepleegd. Misschien hadden ze honger? Dan is zij zelf ook niet zo gewillig. Doch dagelijks komen tientallen kamions maniok opladen, allemaal voor Leopoldstad. Ze kunnen ginds geen honger hebben. Waarom hebben zij het dan gedaan? Anna Kasuka begrijpt het niet. Ten slotte maakt het ook haar zorg niet uit. Ze heeft haar eigen bestaan.
Maar er waren vele doden. Men noemde namen. Anna Kasuka hoorde ze, en er waren er bij die ze kende. Ze had ze het dorp weten verlaten om ginds te gaan leven, omdat het ginder beter was, beweerden ze. Dat het elders beter kan zijn dan hier in de vallei, heeft Anna Kasuka nooit kunnen begrijpen. Doch nu huilde ze met de andere meisjes en vrouwen, omdat er doden waren uit het dorp. Zo werd het ten slotte toch haar zorg.
Een der kamionvoerders had verteld dat het de schuld was van de blanken. Nu zou alles veranderen, de blanken zouden weggaan. Anna Kasuka had gezien dat er in de ogen van sommige toehoorders een vreemde gloed brandde. Ze kende dat uit sommige dansen. Dat was gevaarlijk.
| |
| |
Het was niet de eerste keer dat men in haar dorp lelijke dingen vertelde over de blanken. Dat waren toen altijd Kimbangisten geweest, volgelingen van de halfheidense sekten. Zij kende echter ook enkele blanken, en paters en zusters. Zij wist bepaald dat geen enkel van deze die ze kende kwaad zou kunnen doen aan de zwarten. Zouden er andere bestaan, die dat wel zouden willen?
Neen, Anna Kasuka kon dit niet aanvaarden, doch zij durfde er met niemand over spreken.
Een van die dagen was Pascal bij haar gekomen. Hij had haar alles nog eens verteld, een fantastisch verhaal van honderden doden, folteringen, een verhaal van haat en vernieling, maar ook van komende wraak.
Anna Kasuka had lang naar Pascal zitten kijken, zonder door enig uiterlijk gebaar haar gedachten en gevoelens te verraden. Eindelijk had ze gevraagd, of Pascal dat geloofde, en waarom het gebeurd was. Hij wist toch ook hoeveel bedrog er stak in vroegere gruwelverhalen.
- Nu is dit iets anders, had hij geantwoord. Nu zijn ze allemaal ontevreden.
- Hoe kan dat nu, zei Anna Kasuka, ze gingen naar ginds omdat het er beter was, en hier is het al zo goed. Hoe kunnen ze ginder dan ontevreden zijn?
- Jij begrijpt het niet. Wij willen de onafhankelijkheid nemen. En zolang we dat niet hebben zijn we ontevreden.
Dat was weer zo een woord. Het gebeurde meer dat ze er opving, vooral wanneer ze langs de spoorweg was en vreemdelingen hoorde, altijd van die vreemde woorden, en ten slotte gaat het om iets heel eenvoudig.
- Wat is dat, Pascal, onafhankelijkheid?
De jongen had even verlegen gezeten bij deze simpele vraag. Wist hij het zelf precies?
- Dat is alles, Anna, had hij toen geantwoord. Alles, ik zal niet meer moeten werken, jij zult schoon gekleed gaan, ik zal geen bruidschat moeten betalen, we zullen allen gratis met de trein kunnen reizen, waarheen we maar willen. - Zijn adem stokte bij de opwinding. - Alles, Anna, alles, maar eerst moeten de blanken weg; we zullen een huis hebben, we zullen gelukkig zijn, we zullen...
- We zullen zien, had Anna Kasuka ineens geantwoord, en was weggegaan.
Sindsdien is er veel veranderd. Anna Kasuka herkent haar dorp en de mensen niet meer. De velden liggen verwaarloosd. Niets gaat nog. Het is niet meer aangenaam 's avonds bij het vuur. De mensen zijn achterdochtig, en er zijn steeds oproerstokers die de streek doorkruisen met beloften en haatgevoelens; de kinderen zijn ruw en opstandig, het werk vordert niet en het eten op de markt wordt duurder. Er wordt geplunderd en gemoord, en als je vraagt waarom, voor de onafhankelijkheid zeggen ze. Het land is onveilig geworden. Anna Kasuka durft de vallei niet meer verlaten, het is reeds vele maanden dat ze nog een trein zag.
| |
| |
Anna Kasuka treurt. Want dit is nog het ergste: sinds de ronselaars voor de onafhankelijkheid het land beroeren is haar Pascal geheel veranderd. Hij verwaarloost zijn werk, hij verwaarloost zijn veld, en in lange tijd is hij niet meer op de missie geweest, ook de zondag niet. En zij zelf ook, Anna Kasuka, voelt zich door hem verwaarloosd. Dan mocht ze nog denken, dat het haar zorg niet was wat er buiten haar kleine wereld gebeurde. Er is iets dat hij voor haar verbergt. De zeldzame keren dat hij nog over de heuvel komt, is hij gejaagd als een achtervolgde. Terwijl hij spreekt, kijkt hij voortdurend rond, en als hij eet of drinkt is hij precies een hagedis op een palmboom, zo zenuwachtig. Hij praat niet meer, zoals vroeger bij de baobab op de heuvelrug van waaruit zij hun beider dorpen konden zien. Er is iets. Anna Kasuka weet het. Haar jongen is een achtervolgde, en men voelt zich niet achtervolgd wanneer men een rustig geweten heeft. Zij vraagt hem waarom hij onrustig is. Hij paait haar met een paar verstrooide woorden, maar zulke woorden zijn overrijpe papajas, ze spatten uiteen, het is allemaal water.
Intussen worden de mensen in het dorp, en in de dorpen over de heuvels, steeds onrustiger. Niemand vertelt nog de oude verhalen, waaruit zij zowel hun angst als hun levenskracht haalden. Men heeft precies schrik van deze verhalen, die een verwijt zijn voor de huidige vreemde onrust. Wat gebeurt er toch? Iedereen weet het, en niemand noemt het bij naam.
Anna Kasuka treurt niet alleen, maar zij heeft ook schrik gekregen sinds de soldaten voor het eerst in de dorpen rond de heuvel gekomen zijn. Zij voelt dat er een verband ligt tussen de oorzaak van haar verdriet en de oorzaak van haar schrik: het eigenaardig gedrag van Pascal Mukasa.
De soldaten komen en gaan. Ze zien de papieren na en doen huiszoekingen. Ook bij Pascal. Men fluistert dat hij een van dezen is die mannen ronselen voor de onafhankelijkheid. Anna Kasuka's hart staat stil wanneer ze dit verneemt. Haar Pascal, een van de mannen die meedoen met die goddelozen, een van die oproerlingen. Dat kan niet. Pascal is niet zo dom dat hij een leeuw zou bevechten zonder wapens. Maar zij kent geen ogenblik rust meer.
Er gebeurt echter niets met Pascal Mukasa. De soldaten zijn al meerdere keren gekomen. Dan was het weken lang rustig. Dan waren ze daar weer. Telkens werden een paar mannen meegenomen, omdat ze geen papieren hadden. Sommigen zijn reeds terug in het dorp.
En nu zijn de soldaten er weer. Hier nog niet, maar in het dorp over de heuvel, waar Pascal woont. Straks komen ze. Deze nacht werd een deel van de spoorweg opgebroken en een opslagplaats van de staat werd geplunderd. Deze morgen reeds had Anna Kasuka het horen vertellen, toen ze water ging halen. Ze had een schreeuw gelaten, de mensen wisten precies waarom, en was dan diep in haar hut gaan huilen. Pascal, had ze geroepen, Pascal, doe dat niet... Nu is het avond. Na het droog seizoen komen de eerste regens. Een hevige wind zuigt de vallei leeg tot een warmgestookte kuip.
Ineens hoort zij vlugge voetstappen. Zij herkent ze. Pascal.
- Wat is er gebeurd? vraagt ze, als hij binnenkomt.
- Vlug, zegt hij, verberg me.
| |
| |
De angst maakt hem grijs. Wat is hij mager en oud geworden deze laatste maanden. Zij vraagt hem of hij honger heeft. Moet zij hem niet dienen? Hij heeft geen tijd. Zij vraagt anders niets. Moet zij nog iets vragen dat zij niet weet?
Anna Kasuka beeft wanneer ze een hoofddoek omslaat. Ze vergezelt hem naar een afgelegen maniokveld, waar aan de rand een kleine hut staat tussen banaanstruiken. Het is ver. Ze zullen hem daar niet vinden. Ze gaan met grote passen, de een achter de ander. Zij draagt een mat en een deken, voor hem. Er wordt geen woord gesproken. Nog nooit sjirpten de krikris zo luid als deze avond. Het is volle maan. In andere tijden zou er nu feest zijn in de dorpen. Nu zou Pascal bij haar gekomen zijn en voor haar zijn geld geteld hebben; ze zouden gelukkig zijn omdat het bijna Kerstmis is. Wat zal er nu van komen? Anna Kasuka begint ineens te bidden. Ze wou dat Pascal het ook deed.
Terwijl ze de naamloze veldwegeltjes volgen voelt Anna Kasuka de deken op haar hoofd en ze ziet de maan die tot feesten nodigt. Een groot medelijden doet haar ineens stilletjes wenen. Pascal moet het kunnen horen, maar zijn gedachten zijn zelf veel te luid. Hij houdt geen rekening met haar aanwezigheid.
Anna Kasuka is kalm geworden, wanneer ze eindelijk ver van het gevaar zijn in de kleine veldhut. Spontaan is Pascal beginnen spreken. Alleen voor zichzelf, ter opluchting. Zelf is zij nog slechts bezorgdheid. Heel, heel ver zien ze hoe in de lage dorpen lichten door de stilte snijden. Soms horen ze roepen, en dan huilen en honden die het op elkaar overdragen. Het maanlicht en de zwoele warmte dragen het geluid ver. De heuvels houden het niet tegen.
Pascal Mukasa vertelt. De blanken zijn slecht, zegt hij, dat hoorde hij op de geheime vergaderingen. Ze moeten weg, allemaal. Dan zal het beter zijn, als de onafhankelijkheid er is. Hij zal er aan meehelpen, tot ze weg zijn. Deze nacht nog was hij bij de plunderaars. Straks zijn er verkiezingen, maar hij zal niet stemmen. Zolang er nog één blanke is zullen ze niet doen wat door hem bevolen wordt, en zij zullen wél alles doen wat hij verbiedt. Dan komt het land aan ons, hier langs de stroom tot aan de zee, en zo in gans Kongo, en zo in gans Afrika. Dan komen er grote zwarte leiders en alles zal goed zijn. We zullen zijn als de blanken.
Anna Kasuka kijkt niet naar Pascal terwijl hij spreekt. Ze heeft de mat geschikt en de deken er op. Dan zit ze onbeweeglijk en kijkt door de deuropening. Weet hij dat zij hier nog is? Ze staart in de duisternis, die gemilderd over de heuvels hangt in het licht van de maan. Soms hoort zij de danstamtam. Maar dit is inbeelding.
Ze hoort alleen de verwarde taal van Pascal, haar jongen. Is hij nog haar jongen? Heeft hij nog aandacht voor haar? Weet hij nog dat ze binnenkort zouden moeten trouwen, straks als het Kerstmis is? Hij werkt niet meer, hij bidt niet meer. Hij is in gevaar. Hoe zullen ze kunnen trouwen, als de bruidschat niet klaar is met Kerstdag? Haar vader zal haar nooit aan hem geven indien Pascal alleen maar de onafhankelijkheid heeft maar geen geld.
| |
| |
Plots horen ze een schot. Het komt uit de richting van het dorp van Pascal. Een scherpe schreeuw vervloeit in het opstijgende gehuil van honden. En dan ineens het geweeklaag van vrouwen, dat niet kan gestuit worden, door de angst niet en door de afstand niet.
- Er is iemand doodgeschoten, fluistert Pascal. Hij rilt over gans zijn lichaam.
- Ge moogt niet weggaan, zegt Anna Kasuka. Blijf hier, Pascal, blijf hier, blijf altijd hier, ze zullen u ook doodschieten.
- Er is iemand doodgeschoten, herhaalt hij. Het weeklagen van de vrouwen en het huilen van de honden bevestigen het. Anna Kasuka kijkt naar buiten en ziet alleen de maan, de heldere volle feestmaan.
- Blijf hier, zegt ze. Ik ga zien wat er gebeurd is.
Wanneer ze haar hoofddoek neemt, grijpt Pascal haar ineens vast. Hij schudt haar met geweld, waarachter angst en onzekerheid steken.
- Anna, schreeuwt hij, Anna, ga niet weg. Nooit meer. Ik zal werken, ik doe niet meer mee met hen, wat ze doen is slecht. Wat ik gedaan heb is slecht, Anna. Er is iemand gedood...
Anna Kasuka tracht los te komen. Hij houdt haar vast. Zo houdt een val haar prooi in de greep. Hij kijkt haar aan. Zijn ogen zijn rood van angst en van pijn.
- Anna, vraagt hij, zijt ge boos op me?
- Neen, zegt ze, ik bemin je.
- Zijt ge ook niet boos omdat ik niet meer op de missie kom?
- Ik weet dat ge zult teruggaan, zegt Anna Kasuka, gij en al de anderen. Gij vermoedt niet eens wat ge gedaan hebt. Anderen hebben u misbruikt voor hun eigen bedoelingen. Ik zie zelf niet klaar, maar alles wat hier gebeurd is, is niet onze schuld, ook de uwe niet, Pascal. Tracht alles te vergeten, en weer goed te worden.
Ze had willen zeggen: werk en spaar opnieuw, dan kunnen we trouwen, nu niet, maar misschien volgend jaar met Kerstmis. Ze zei enkel:
- Zijn we niet reeds genoeg gestraft, doordat we nu met Kerstmis niet kunnen trouwen? Maar intussen is alles weer goed tussen u en mij, Pascal.
- Zullen ze me niet doden? zegt hij aarzelend.
- Waarom? vraagt Anna.
Hij heeft haar losgelaten. Haar woorden en haar sterkte hebben hem ontspannen. Hij werpt zich op het bed, zonder op haar vraag te antwoorden.
- Ik ga nu zien, zegt ze, en verdwijnt door de deuropening, bevend in de nacht, bevend omdat ze naar weeklagende vrouwen gaat, bevend omdat ze een dode opzoekt. Of beeft Anna Kasuka omdat zij, spijts alles, gelukkig is omwille van de ommekeer bij haar jongen?
In het dorp, aan de andere kant van de heuvel, heeft Anna Kasuka alles vernomen. Zonder zich een ogenblik rust te gunnen is ze daarna teruggelopen naar de veldhut. Haar kleren zijn gescheurd, en toen ze viel stroomde het bloed | |
| |
over haar been. Maar niets kon haar tegenhouden. Slechts wanneer ze de hut nadert vertraagt zij haar stappen. Hoe zal ze het vertellen?
Wanneer ze binnenkomt, vraagt ze:
- Pascal, hebt gij een geweer in uw hut?
Zijn ogen worden groot, als stond hij voor een luipaard.
- Ze hebben een geweer gevonden bij u, Pascal.
- En... en dan hebben ze mijn moeder daarmee doodgeschoten, en mijn broers...
- Neen, jongen. Ze zochten in alle hutten naar de gestolen goederen van de opslagplaats. Toen vond een soldaat uw geweer. Het was vastgebonden onder aan uw bed. Waarom hadt ge het geladen? De soldaat heeft er aan getrokken om het los te krijgen, en toen ging het schot af. Alfons stond er op te kijken...
- Alfons, mijn kleine broer Alfons, hij is het dus die gedood werd?
- Ja, Pascal.
- Anna, het is mijn schuld, ga weg van mij, voor altijd, ik ben een moordenaar.
- Gij zijt geen moordenaar, Pascal, maar zij die u opgeruid hebben, zij die u dat geweer gegeven hebben, zij die ons klein verstand misbruiken, dat zijn de moordenaars, de moordenaars van uw broer en van ons allemaal.
Nu begint een harde tijd voor Anna Kasuka en Pascal Mukasa. De laatste is een vogelvrijverklaarde geworden. De Staat zoekt hem, en de dorpelingen zoeken hem, omdat zijn geweer een kind heeft gedood.
Er is niemand die weet waar hij is. Niemand die medelijden heeft met hem. Er is nochtans reden toe, dat gans het dorp met zijn lot meelijdt, zoals ze zich over hun eigen lot moesten ontfermen. In plaats daarvan heeft het schot de haat nog vaster vastgespijkerd in hun ogen. Een onbepaalde haat, die ten slotte geen uitweg kent omdat hij geen konkreet voorwerp heeft. De haat is verbittering geworden.
Alleen Anna Kasuka weet waar Pascal is. Tweemaal per week zoekt ze hem op met eten en met haar goedheid. Het eten krijgt ze op de missie, de goedheid vindt ze in het bouwvallig kerkje. Ze heeft met de pater gesproken, en hij beloofde hen te helpen. Er moet omzichtig te werk gegaan worden, niet zozeer voor de Staat dan wel voor de dorpelingen.
De dagen gaan, de weken kruipen. De mensen van het dorp vermijden Anna Kasuka, omdat ze de verloofde is van een moordenaar. De mensen kunnen wreed zijn, en ten slotte stampen naar hun eigen leed. Want de pijn van Anna Kasuka is de pijn van haar volk.
Anna Kasuka voelt een vreemde kracht in zich, en de laatste dagen gaat ze graag boven op de heuvel, bij de oude baobab. Dan kijkt ze langs beide kanten en ziet de twee dorpen. Ze behoort aan beide. Doch de dorpen aanvaarden haar niet, maar zij bidt; misschien komt met Kerstmis de vrede over het land. Het is een blinde hoop.
| |
| |
Het land wordt niet rustig. De tijd rond de verkiezingen was rumoerig. Overal opstootjes en nieuwe doden. De mensen hebben geen houvast meer. Tegenover hun verste verleden zijn ze beschaamd, het jongste verleden heeft naamloze verlangens losgeslagen die driften werden, gedragen op grote woorden van woelmakers. En nu willen zij in de nabije toekomst nog alleen de vervulling van deze verlangens, die zij onafhankelijkheid noemen.
Anna Kasuka heeft medelijden met haar volk. Zij voelt aan zich zelf hoe moeilijk het is de nieuwe gebeurtenissen te begrijpen en er boven uit te kijken. In de lange avonden van haar eenzaamheid kan zij ineens gelukkig zijn, alsof een schone oplossing voor al deze pijn zeer dichtbij is.
Zo is het Kerstmis geworden. Vandaag zou er in het dorp groot feest geweest zijn bij haar huwelijk. Maar het is allemaal anders geworden. Wie zal zeggen of het niet beter is? De pater had beloofd haar en Pascal te helpen, maar het is niet wat zij in haar zorgeloos bestaan had gedroomd. Kerstmis is niet het einde van onze zorgen, zei haar de pater gisteren, maar het is de belofte van een nieuw leven, indien we van goede wil zijn. Het kan dus het begin zijn van een grote heilige zorg.
- We zijn van goede wil, pater, had ze geantwoord, Pascal en ik. Hij zou zo graag naar de mis komen op Kerstdag.
Maar dat kan niet, het is te gevaarlijk voor hem. Er zijn nog te veel mensen die de boodschap niet begrepen hebben. Zie, Anna, zolang er nog mensen zijn in uw land die de boodschap van de goede wil niet begrepen hebben, zolang zijn we hier nog dringend nodig. Ik beweer niet dat ze van slechte wil zijn, dat is iets anders. Maar er zijn nog duistere machten die hen de ogen gesloten houden voor het licht dat de herders op Kerstnacht wél hebben mogen zien.
En nu zitten ze hier, in de schuilplaats van Pascal: de pater, Anna Kasuka en haar vader, en Pascal. Dit is het verzoenend werk van de pater, het werk van zijn liefde en zijn begrip voor de mens. Hij zal hen huwen, dus toch op Kerstdag. Aan de vader heeft hij de bruidschat uitgekeerd: voor een schoon geluk zijn geen offers te groot. De gewestbeheerder zal het dossier van Pascal klasseren: in een jong land mag men nooit naar het verleden zien, alleen de toekomst is van belang.
Deze nacht nog zal de pater hen wegbrengen naar een streek waar ze niet gekend zijn. Daar zullen ze een nieuw leven beginnen, het leven van de vervulling der Kerstbelofte. Aan hun eigen vervulling zullen ze deze van hun landgenoten binden.
Het valt beiden hard hun dorp te verlaten, hun bossen en heuvels en de stroom. Zij zullen het lied van de stroom in hun hart meedragen, en waar zij ook een trein zullen zien zal hij de groet meebrengen van hun dorp. Nooit hadden ze vermoed hun geboortestreek te moeten verlaten. Maar nu moet het. Toen hadden ze hun kleine zorg, deze van hun klein bestaan. Nu hebben zij hun grote zorg: het welzijn van hun land en hun medemensen, waarvoor zij zich willen inzetten, opdat er vrede kome over het land dat zij beminnen.
L.C.A.
|
|