Op bestuurlijk gebied:
stelt vast dat het zo geroemd beschavingswerk in Kongo grotelijks te danken is aan Vlaamse missionarissen en ambtenaren;
drukt er zijn verontwaardiging over uit dat, na 65 jaar bestaan van onze kolonie en na 42 jaar Belgisch bestuur, de Vlamingen als dusdanig nog altijd in grote mate genegeerd worden;
vraagt dringend aan de regering om zo vlug mogelijk een einde te stellen aan deze voor de Vlamingen vernederende toestand, rekening houdend met de totaal gewijzigde toestanden in het moederland;
wijst er de Vlaamse kolonialen op dat Goeverneur-Generaal Rijckmans in brief nr 2.962 van 11 maart 1939, verklaard heeft dat de Vlamingen in de kolonie vrij hun taal mogen gebruiken in alle dienstbetrekkingen met hun oversten, collega's, ondergeschikten en partikulieren;
spoort de Vlaamse kolonialen aan om, zonder aarzelen en zonder uitstel, van bedoelde vrijheid gebruik te maken;
dringt bij de Minister van Koloniën aan om onmiddellijk de erkenning van die vrijheid te bevestigen en de nog gestelde beperkingen op te heffen, en dit ook in het belang van de dienst;
dringt aan bij de leiding van de C.V.P. dat zij het wetsvoorstel, houdend een Taalstatuut voor de Kolonie, dat voorgelegd werd door de Katholieke Vlaamse Landsbond, onverwijld aanhangig zou maken bij het Parlement;
doet een beroep op al de Vlaamse parlementsleden opdat zij met alle krachten dit wetsontwerp zouden verdedigen en... eindelijk stemmen.