Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 52]
| |
Dans. L. Moonens
| |
[pagina t.o. 53]
| |
Compositie L. Moonens
| |
[pagina 53]
| |
Laurent MoonensNiet ieder schilder bezit de geestelijke moed en de sterke persoonlijkheid om zich uit het aangeleerd academisme los te werken en zijn eigen uitdrukkingsmiddel te zoeken. Het ware kunstenaarsschap van Moonens blijkt uit het feit dat hij zijn vroeger, stylistisch degelijk maar op louter observatie en op de primaire schoonheidsaandoening van de haastige voorbijganger afgestemde werk heeft kunnen terzijde zetten om zich aan hogere waarden te wijden. Moonens kwam langs enkele abstracte experimenten om tot het bewustzijn van de muzikale eigenschappen van de kleur die, evenzeer trilling als de muziek, uit haar eigen substantie een inwendige, geheimzinnige kracht haalt die haar toelaat onafhankelijk van elke reële vorm als een volledige entiteit op te treden. Hij zei dan ook resoluut vaarwel aan de werkmethode waarbij tonen en schaduwen meer gehoorzamen aan de tyrannie van de ‘couleur locale’ dan aan de eigen wetten van de kleur zelf, om in een voor hem groots avontuur de schilderkunst opnieuw te construeren. Dat hij daarbij te rade ging bij diverse grote voorgangers blijkt uit de reminiscenties die in sommige doeken bleven hangen en uit de verscheidenheid van werkwijzen die in deze nog zeer korte nieuwe periode werden beproefd in afwachting dat een eigen stijl worde gevonden. De geschiedenis, ook in de schilderkunst, is een voortdurend teruggrijpen naar het verleden. Niemand zal het dus Moonens euvel duiden in het verleden aanknopingspunten te zoeken, doch zijn persoonlijkheid zal er bij winnen zodra de aangehaalde reminiscenties minder nadrukkelijk, meer geassimileerd zullen zijn. Eens deze vaststelling gedaan, kan men niet anders dan Moonens prijzen om de nieuwe wending die zijn kunst heeft ondergaan. Naast en boven enkele impressionistische werken, zeer evenwichtig en harmonisch gebouwd en gekleurd, vragen vooral zijn meer constructieve doeken de aandacht. Daarin heeft hij zich eindelijk bevrijd uit de onderworpenheid aan een romantisch of sentimenteel gegeven, om zijn kleurinstinct de vrije teugel te laten, om de kleur te gebruiken om de kleur en niet in functie van een of andere bestaande werkelijkheid. Moonens schept op het doek die andere, vreemde realiteit | |
[pagina 54]
| |
van het kunstwerk die in tegenstelling met de werkelijkheid die men meent waar te nemen maar die voortdurend allerlei veranderingen ondergaat, blijvend is en aldus van een eeuwig leven verzekerd. Het landschap wordt een voorwendsel, het ordenend schikken op een rechthoekige ruimte van vormen en kleuren wordt hoofdzaak en de artistieke magie doet haar intrede in zijn doeken. Moonens schildert niet het oerwoud. Hij treedt het oerwoud binnen, wordt deelachtig aan de glans van zijn mysterie en rhythmeert zijn aandoeningen in een expressieve ruimte die tot leven gewekt wordt door de rituële cadenza van de op elkaar afgestemde kleurvlakken. De perspectief is louter verstandelijk, de ruimte imaginair, en de kleuren en vormen ademen zuiver en vrij van elke aan hun wezen vreemde dwang. De natuur heeft haar vormen, het kustwerk heeft de zijne die, bij middel van een plastische abstractie doordringend tot in de diepste roerselen van de natuur: haar magische kracht en haar raadselachtige mythe, met deze natuur een veel intiemere toenadering tot stand brengen dan gelijk welke zuiver figuratieve illustratie het ooit zou kunnen doen. Wellicht is, in sommige doeken, Moonens ijver om zuiver te construëren zijn bezieling voorbijgestreefd zodat zij, innerlijk minder geladen, een enigszins ijle en onstandvastige indruk maken. Beschouwen wij hen als leerrijke oefeningen op de moeilijke weg die hij thans is ingeslagen en wensen wij hem goed heil bij zijn waardevolle bijdrage tot de vernieuwing van de Afrikaanse schilderkunst.
Erasmus |
|