Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
R.M. Rilke en Pol de MontGa naar voetnoot(*)UIT navraag en persoonlijke opzoekingen hebben wij moeten constateren, dat de betrekkingen van R.M. Rilke met de Nederlanden zo goed als niet gekend zijn. Hier en daar wordt er weliswaar iets aangehaald, dat er zou kunnen op wijzen, dat b.v. zijn reis naar Vlaanderen niet honderd procent onbekend is, maar tot nog toe werd dit alleszins belangrijk onderwerp niet definitief aangesneden, laat staan uitgediept. Om niet te spreken van de letterkundigen en kunstenaars van den lande, met wie hij in betrekking stond of wier werk hij kende en apprecieerde. Hetzelfde kan worden gezegd van 's dichters kortstondige betrekkingen met Pol de Mont (zelfs in het standaardwerk van Dr F. Meir over deze laatste wordt er niets over vermeld). Op dit punt nader in te gaan, is het doel van de volgende bladzijden.
Na 1884 is de folklore niet meer het belangrijkste element van de Mont's bedrijvigheid: hij begint zich serieus toe te leggen op het beoefenen der kunstcritiek door in den beginne verslagen over allerlei tentoonstellingen te schrijven in De Toekomst en in de Vlaamse School. Dat hij aan de kant van de jongeren stond, laat zich indenken; dat de impressionisten in hem een enthusiast verdediger vonden, komt enigszins overeen met zijn eigen impressionistisch georiënteerde poëzie. In 1897 wordt hij hoofdredacteur van De Vlaamsche School, welke functie hij tot einde 1901 zou behouden. Eigenaardig is, dat de meer uitgebreide opstellen uit die jaren niet in dit blad verschijnen, doch in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Twaalf dezer studies werden in 1901 gebundeld onder de titel ‘Vlaamse schilders der 19e eeuw’ (uitg. Mij Elsevier, Amsterdam en De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen), waarin hij in kleine monographieën deels biographisch, deels anecdotisch en deels commentariërend schrijft over C. Meunier, Fr. Courtens, E. Claus, Leo Frederic, Alb. Baertsoen, Th. Verstraete, e.a. In de loop van dit jaar waren tussen hem en de uitgever van De Vlaamsche School meningsverschillen gerezen over de manier van leiding van het blad. Dit noodzaakte hem af te treden, niet zonder weemoed, zoals de Mont in het laatste nummer van de jaargang bekent. | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
De Vlaamsche School werd omgedoopt in Onze Kunst terwijl de Mont onmiddellijk een eigen tijdschrift stichtte: Kunst en Leven (in het Frans: L'Art et la Vie)Ga naar voetnoot(1), dat trouwens slechts twee jaargangen zou tellen. Het spreekt vanzelf, dat hij zijn eigen blad op een zo hoog mogelijk peil trachtte te verheffen. Daartoe deed hij beroep op een reeks binnen- en buitenlandse letterkundigen en kunstenaarsGa naar voetnoot(2). De Mont zelf leverde een reeks studies onder de titel: ‘Zuid- en Noordnederlandse Kunstenaars van Nu’. Onder de buitenlandse kunstenaars, die hij om medewerking vroeg, moet ook R.M. Rilke worden vermeld, zodat de kennismaking met de Oostenrijkse dichter van de Mont is uitgegaan. Hierop moest even de nadruk gelegd worden. Hij schreef hem op zijn adres te Berlijn-SchmargendorfGa naar voetnoot(3), vanwaar er voor doorzending werd gezorgd naar Westerwede bij Worpswede, alwaar hij van begin Mei 1901 tot einde Augustus 1902 verbleef na zijn huwelijk met de beeldhouwer Clara Westhoff. Het is een ongedateerde briefkaart, maar van de datumstempel kan duidelijk 2 Januari 1902 worden afgelezen. Zij luidt (onuitgegeven): | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 36]
| |||||||||||||||||
Kongolese Schoonheid Floris Jespers
Uit de Monographie van Roger Avermaete welke eerlang zal verschijnen bij de Uitgeverij ‘Ontwikkeling’, Somerstraat, 22, Antwerpen. | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 37]
| |||||||||||||||||
Deze drie illustraties werden overgenomen uit de monographie van
Roger Avermaete, gewijd aan de Kongolese werken van Floris Jespers, welke eerlang zal verschijnen bij de Uitgeverij ‘Ontwikkeling’, Somerstraat, 22, Antwerpen | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
Sehr geehrter Dichter!Ga naar voetnoot(4)Seit längerer Zeit lese ich mit ungewöhnl. [ichem] Genuss Ihre Dichtungen, so wie diese nach wie vor in Zeitschriften erschienen. Nun möchte ich ausserordentlich gerne die schon von Ihnen veröffentlichten SammungenGa naar voetnoot(5) bei dem holländisch-belgischen Leser-Public introduzieren - wie ich es seit 20 Jahren für sovieleGa naar voetnoot(5) deutschen Dichter getan, von Fontane und Grauerbach bis Falke, Bierbaum, Dehmel, u.s.w.Ga naar voetnoot(6). Ich wage es also, Sie zu belästigen mit der Bitte, mir, wenn möglichGa naar voetnoot(5) zu Recensionszwecken einGa naar voetnoot(5) Ex [emplar] Ihrer Sammlungen übermitteln zu wollen. Selbstverständlich schicke ich ihnen z[u] g[elegener] Z[eit] BelegeGa naar voetnoot(5). Im voraus bestens und ergebenst dankt in aussichtigerGa naar voetnoot(7) Verehrung. Ihr Confrater [get.] Prof.Ga naar voetnoot(8) Pol de Mont. P.S. - Können Sie mir vielleicht die Adresse des Dichters H.v. Hoffmanstahl übermitteln? Had August Vermeylen geen gelijk toen hij van de Mont later zou schrijven: ‘Hij wees voortdurend buiten onze enge grenzen, flirtte met menige buitenlandsche muze, - figuurlijk gesproken - trachtte steeds gelijken tred te houden met de modernste Franschen, Hollanders en Duitschers!... Hij duwde vensters naar alle zijden open. Daardoor was zijn hernieuwende invloed aanzienlijk. Hij was een opwekker van geestdrift - maar niet de opvoeder die een toekomst kneedt.’ (In ‘Van Gezelle tot Timmermans’, le uitg. Amsterdam, 1923, blz. 35). De inhoud van deze kaart viel in goede aarde bij Rilke, daar dezes toestand zich ongeveer als volgt ontwikkeld had: In het voorjaar 1901, met Clara Westhoff getrouwd, ging hij met haar in het bij Worpswede gelegen Westerwede een boerenhuisje betrekken. ‘das mit grosser Ueberlegung und Sorgfalt wohnlich gemacht wurde und das | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
wir uns mit vielen Rosen im Garten und Stuben im Sommer denken, mit einer sanft verhüllten Lampe im Winter und einem so gesunden Abendtisch nach einem fleissigen Tage, wie er in dem Wunschtraum beschrieben steht, den er einige Monate vorher Cara Westhoff anvertraut hatte. Hier schien mit Abgeschlossenheit, Ruhe und gegenseitiger liebevoller Schonung sich des Dichters Sehnsucht nach stiller Arbeit erfüllen zu sollen’Ga naar voetnoot(9). En werkelijk: hij schrijft in één herfst het tweede deel van het ‘Stunden Buch’, dat toch nog tot 1905 op uitgave zou wachten. Maar weldra hopen de geldelijke zorgen zich op, zodat de dichter er 's nachts van wakker blijft. Zijn vader, revisor bij een spoorwegmaatschappij in Bohemen met een betrekkelijk inkomen, kan het nodige stipendium voor het onderhoud van het kunstenaarshuishouden niet meer zenden. Rilke, de wanhoop nabij, schrijft tientallen brieven naar Bremen, Hamburg, Berlijn, Wenen en HollandGa naar voetnoot(10) en verzoekt de geadresseerden bijna smekend om opbrengende bezigheid voor zijn pen. Hij denkt aan vertalingen uit het Russisch, voorlezingen, geregelde medewerking aan litteraire tijdschriften, enz., alleen wil hij geen eigenlijke journalistieke arbeid doen, waarop hij trouwens tot aan zijn dood zou staan. Nergens heeft hij geluk! Alleen de uitgeverij Velhagen und Klasing wil hem, via Gunther Paulis, een monographie over de Worpsweder schilders laten schrijven.Ga naar voetnoot(11) Man en vrouw besluiten echter naar Parijs te trekken. Zo werd het korte geluk der huiselijkheid verstoord. Er stelt zich echter de vraag, of Rilke's financiële moeilijkheden de doorslag gaven om tot een verhuizing te besluiten dan wel zijn drang om te zwerven: hij voelde zich veeleer uitgegroeid boven de Worpsweder kunstenaars en hun sfeer! Moet het ons dan verwonderen, dat Rilke bijna per kerende op de Mont's kaart inging en hij er zich aan vastklampte als aan een laatste reddingsboei - reddingsboei die hem ontglippen zou? Hij antwoordde wat volgt op een briefkaart (onuitgegeven)Ga naar voetnoot(12): | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
Namen mit viel Verehrung nannte, kannte und vererhte ich SieGa naar voetnoot(13). Bruchstücke Ihrer Werke, die ich in Zeitschriften übersetzt gefundenGa naar voetnoot(14), hatten mich schon vor Jahren überaus sympathisch berührt: so können Sie glauben, dass ich Ihrer Karte einen guten Empfang bereitet habe. Meine jüngsten Bücher: ein Gedichtbuch, 2 Bücher Prosa und ein DramaGa naar voetnoot(15), muss ich mir erst kommen lassen, um sie Ihnen zu senden, aber es wird gleichwohl nicht lange dauern: im Laufe der nächsten Woche werde ich sie Ihnen schichen können; dann schreibe ich auch einen ausführlichen Brief dazu, denn ich habe manches zu bitten und zu fragen und manchen Rath will ich mir bei Ihnen holen (5). Ihre liebe Karte veräth mir, dass Sie das erlauben werden! Heute nur diesen freundlichen und ehrerbietigen Gruss, damit Sie nicht warten sollen, verehrter Professor. Hugo von Hoffmansthals Adresse lautet: Wien III, Salesianergasse 12. Ihr sehr verehrungsvoll ergebener: [get.] Rainer Maria Rilke Amper drie dagen later schreef R.M. Rilke aan Pol de Mont om hem ‘manches zu bitten und zu fragen’. Deze brief van 12 bladzijden, geschreven in het gewone, vrij regelmatige geschrift van de dichter, is dan ook te situeren in het kader van zijn nijpende financiële toestand. Het is een levensbericht geworden. Hij luidt (onuitgegeven): | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
Westerwede bei Worpswede am 10. Januar 1902.Verehrter Herr Prof. Pol de Mont, Ihre liebe karte, die heuteGa naar voetnoot(16) eintrifft, bestärkt mich in meinem Vorhaben, Ihnen von einigen persönlichen Dingen vertrauensvoll und aufrichtig zu schreiben. Ich weiss nicht, woher die Zuversicht kommt, dass Sie mir in diesem Augenblick, da mein Leben nach allen Seiten im Nebel steht und keinen FreundGa naar voetnoot(17) hat, helfen oder doch rathen können. Ich muss nicht sehr weit ausholen. Ich muss nur sagen, dass ich (ein geborener OEsterreicher) nie eine Heimat hatte und dass die Bestrebungen und Ziele der Menschen um mich meinen Wünschen und Sehnsüchten immer fremd warenGa naar voetnoot(18): damals als ich, ein ernstes einsames Kind, das Leben der Eltern sahGa naar voetnoot(19), wie später, wenn ich als junger Mensch in MünchenGa naar voetnoot(20) und BerlinGa naar voetnoot(21) Anschluss suchte, um jedesmal, enttäuscht und erleichtert zugleich, zu mir selbst zurückzukehren. Noch später als ich zwei grosse Reisen nach Russland machteGa naar voetnoot(22), da empfand ich, dass dort unter diesen ernsten, auf die Wichtigkeiten des Lebens bedachten und von lauter Ewigkeit umgebenen Menschen meine Heimat ist; ich lernte die Sprache Russlands und als ich zurückkehren musste nach Deutschland, da nahm ich manche liebe Beziehung, manche treue Erinnerung und die trostvolle Möglichkeit, russische Bücher zu lesen und zu übertragen mit. In Deutschland war inzwischen jenes verfreihte Renaissancegefühl, jene leichtsinnige künstlerische Ueberhebung, die nun alle beherrscht und mitreisst, zu einer gefährlichen Höhe angewaschen, so dass ich, der voll Zustimmung von den demuthigen und zukünftigen Menschen der grossen Wolga kam, machtlos und zusammenhangslos, wie ein Schweigender unter Geschwätzigen stand, überzählig und unzeitgemäss in jedem Sinn. Und wieder schloss sich, wie eine Stille, die Einsamkeit um mich, dieselbe Einsamkeit, die mir alles geschenkt und von der ich alles errungen | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
habe, was mein ist an Bewusstem und Unbewusstem. Aber damit diese Einsamkeit eine Welt würde, ein gerundetes Ganze, nahm ich einen Neben-Menschen mit hinein, verband mir ihn zu gemeinsamer Arbeit und Andacht. Ich heiratete die junge Bildhauerin Clara Westhoff (die mit grossem Erfolg in Paris bei Rodin gearbeitet hat), zog mit ihr in das stille Bauernhaus zu Westerwede, wo sie schon als Mädchen eine zeitlang in stillem Schaffen gelebt hatte und hoffte, dass hier ein Leben der Tiefe und Einfalt aus beide erheben würde zu Fortschritten und Freuden edelster Art. Als uns um WeihnachtenGa naar voetnoot(23) noch eine kleine Tochter Ruth gegeben wurde, da schien der Mauerkreis um die kleine Welt vollendet und es hätte der Alltag beginnen können, der Arbeitstag, nach welchem wir beide wie nach Brot verlangten. Aber gerade da, musste ich, statt in den letzten Mauerkreis gesammelten Sinnes mich zurückzuziehen, selbst anfangen, die Thore zu öffnen und hinauszuspähen auf die Wege der Welt... denn eine kleine Beisteuer, die meine Familie mir zukommen liess (und von der wir, so klein siewar, fast ausschliesslich lebten) blieb aus, und wiewohl ich seit Jahren um ein Einkommen kämpfe, konnte ich mich doch nicht darauf verlassen, dass wir von den spärlichen und karigen, sehr unregelmässigen Einnahmen meiner Feder würden leben können. So muss ich mich entschliessen, in dem Augenblick, wo meine Welt sich gebildet hat, von allem Lieben zu allem Fremden fortzugehen, fortzugehen ohne Wahl, ohne Hoffnung, meine Stille, die meinen Kräften und meiner Gesundheit so kostbar ist, hinzugeben um ein Lensengerecht. Und ich weiss nicht einmal an welcher Thür ich das erwarten soll. Ich habe mich hierhin und dorthin gewandt: aber man braucht andere, weniger Einsame und lässt mich in dem Gefängnis meiner Angst am vergitterten Fenster stehen und warten. Es soll keine Bitterkeit darin liegen; aber werden Sie es glauben, dass ich für keiner meiner Bücher je ein Honorar, von keinem auch, obwohl sie dich gekauft und gelobt werden, eine Tantième bekommen habe? Und wiederum soll es auch keine Ueberhebung sein, wenn ich mich beklage, dass kein deutscher Verleger (obwohl es sehr reiche darunter giebt) auf meine Bücher hin soviel Vertrauen hat, mir ein Jahr sorgloser Arbeit (von dem ich fühle, dass es gerade jetzt an einem Wendepunkte meines Könnens wichtig für mich wäre und förderlich, -) zu ermöglichen. Ich weiss, dass ich gutes geleistet habe, und dass ich nicht das Recht habe, bloss aus Hunger, irgendeinen Beruf zu ergreifen, der meine eigentlichen künstlerischen Aufgaben in ihrer Entwickelung stört, sie zu Nebensachen macht, und zu Dingen zweiter Wichtigkeit erniedrigt. Ich habe sehr lang, seit meiner Kindheit, meiner Künstlerischen Entwicklung, bewusst und unbewusst gearbeiteit und wenn ich einen Schritt zum Verdienen unter dem Drang der nahen Notwendigkeit thun muss, so kann er nur darin bestehen, meine bisherigen Errungenschaften praktisch zu verwerten, meiner schriftstellerischen Kunst, die mich nicht nährt, ein schriftstellerisches Kunstgewerbe zu schaffen und zu unterordnen, welches mich erhält. Ist das nicht auch Ihre Meinung, verehrter Dichter Pol de Mont? | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
Wofür ich mich eigne, was ich kann, - meine Bücher müssen hier für mich reden. Nun zu dem speciellen Fall, für welchen ich Ihre geduldige und geneigte Güte brauche: Sie gründen eine neue ZeitschriftGa naar voetnoot(24). Können Sie mich nicht brauchen? Ich bin ganz frei und stelle meine Kraft zu Ihrer Verfügung, lege mich ganz wie ein Werkzeug in Ihre Hand. Ich könnte zu Ihnen kommen (unter vorläufiger Zurücklassung meiner Lieben) und Ihnen helfen. Ich weiss viel von moderner Kunst, von Bildern und Plastik, habe über Kunst und über Litteratur und Theater manches geschrieben, inszeniere jetzt Malterlincks [sic] ‘Schwester Beatrix’Ga naar voetnoot(25) in Bremen und behersche Russisch und Französisch ausser meiner eingeborenen Sprache so, dass ich es ziemlich leicht lese. Ich kann Ihre Sprache nicht. Aber ich habe in Gorter's wunderschönem Buche ‘Mei’ vieles verstanden, mit der ganzen Tiefe durch die Worte durch ergriffenGa naar voetnoot(26), und glaube, dass ich mich rasch mit dem reichen Klang Ihres Idioms [sic] vertraut machen könnte. Aber vielleicht in [ist] dieser Vorschlag zu ungestüm und gewaltsam. Für diesen Fall habe ich einen zweiten bereit: Können Sie mir nicht eine gewisse regelmässige Mitarbeiterschaft an der neuen Zeitschrift anvertrauen? Ich wende Ihnen gleichzeitig drei Aufsätze ‘Ueber Kunst’Ga naar voetnoot(27). Diese sollten und sollen allmählich zu einem Buche anwachsen, das mehr und weniger als eine neue Aesthetik und etwas wie eine künstlerische Weltanschauung giebtGa naar voetnoot(28). Wenn Sie sich entschliessen könnten von Fall zu Fall (etwa jeden Monat) einen dieser Aufsätze zu bringen, so würde ich mit freudigem Eifer das Buch vollenden und Ihnen so zur Verfügung stellen, dass es (nachdem alle oder mehrere Aufsätze in Ihrer Zeitschrift erschienen sind) als Buch zuerst in Ihrer Sprache d.h. in der Uebersetzung erscheint. Es ist so viel von meinem Besten in diesen Artikeln ‘über Kunst’, die zu meinen liebsten Arbeiten gehören, dass ich glaube, Ihnen etwas würdiges anzubieten. Und wenn das Buch von aussen zu den Deutschen käme, würde sie es, glaube ich, eher gelten lassen, wenngleich ich weiss, dass es viel zu sehr von Zukünften spricht, un die (5) zu berühren, welche mit der Gegenwart so ganz | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
zufrieden sind. Es würde mich tief und aufrichtig freuen, wenn die drei Aufsätze ‘über Kunst’ Ihre Zustimmung fanden: es wäre zugleich ein Aeussern für mich und (wie Sie sehen) eine Hülfe! Das sind die beiden Möglichkeiten des Auswegs, die ich sehe: vielleicht (wenn Sie so gütig sind, sich einen Augenblich mit meiner Lage zu befassen) sehen Sie noch andere. Ich habe natürlich in Deutschland alle möglichen Mittel in Bewegung gesetzt, um nicht zu ertrinken, aber die Zukunft steigt wie Hochwasser, und die am Ufer stehen sind theils theilnamhslos, theils mit - Ueberbretteln beschaftigt... In solcher Situation, vererhter Pol de Mont, kam Ihre ersteGa naar voetnoot(29) liebe Karte und fast versinkend griff ich danach und hielt mich daran. Er war keck und eigenmächtig von mir, aber wer kann mir das in diesem Moment nachrechnen? Ich weiss, dass ein solches gewaltsames Ins-Vertrauenziehen eine Rücksitslosigkeit ist; aber es giebt Augenblicke, wo man rücksichtslos ist, wie man wohl auch einen verehrten Gast an dessen Schlaf man nie zu rühren gewagt hätte, mitten in der Nacht weckt, wenn die Gasse in Flammen steht, oder wenn jemand stirbt... Verzeihen Sie mir das und, wenn Sie können, theilen Sie Mir Rath und Hülfe mit, sonst aber behalten Sie in der Erinnerung nur eines: das treue, verehrungsvolle Vertrauen, das Ihnen erwiesen hat Ihr sehr ergebener: [get.] Rainer Maria Rilke Nachschrift:(5) Ueber Heinrich Vogelers Kunst, die auch mir sehr lieb ist, schreibe ich einen grossen Aufsatz für die ‘Deutsche Kunst und Dekoration’ (Darmstadt)Ga naar voetnoot(30). Ich weiss, wie oft er dankbar davon gesprochen hat, dass Sie zuerst, nicht nur in Holland und Belgien, sondern überhaupt - eingehend und verständnisvoll über seine Kunst geschrieben habenGa naar voetnoot(31). Von meinen Büchern geht ‘Vom lieben Gott und Anderes’ gleichzeitig mit diesem Briefe ab. In den nächsten Tagen folgen: Das Novellenbuch: ‘Die Letzten’ (1901) und das Drama ‘Das tägliche Leben’ (welches bei der Erstaufführung in Berlin (20 Dez. 1901) im Hohngelächter des Publikums unterging). Ausserdem das Gedichtbuch ‘Mir zur Feier’ (1899). Sollten Sie Anlass nehmen über meine Verse irgendwo etwas zu sagen, bitte ich Sie dringend, noch das nächste Gedichtbuch ‘Das Buch der Bilder’, das im Frühling d[ieses] J[ahres] erscheintGa naar voetnoot(32), abzuwarten, - da die Gedichte, in ‘Mir zur Feier’ schon | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
techt verjährt sind. Die älteren Bücher sende inch nich mit, theils weil sie nicht mehr aufzutreiben sind, theils weil ich nichts von ihnen halte. Dank. Viel Dank! [get.] Ihr Rainer Maria Rilke Wie voelt zich niet aangegrepen na de lectuur van deze zich vernederende en bijna smekende brief van de dichter Rilke? Bij mijn beste weten is het ook de brief, waarin hij zich het volledigst geeft aan een hem nauwelijks bekende man, brief die het meest intieme van zijn binnenste uit. Meevoelend mens die Pol de Mont was, moet hij er zeker en vast op geantwoord hebben. Ongelukkig is zijn brief zoek geraakt. Wij kunnen alleen vermoeden, dat hij, net als de meeste redacties van tijdschriften vóór en na hem, zal geschreven hebben: vereerde dichter, meer dan wie ook voel ik uw toestand aan en begrijp ik hoe zeer U er naar haakt opbrengende, letterkundige arbeid te verrichten, maar het spijt mij zeer, ik kan U onmogelijk helpen: medewerkers aan mijn blad worden niet gehonoreerd! Weet u, dat wij zelf al dik in de schulden zitten bij onze drukker? Dit moet hij Rilke, ten andere, per kerende hebben geantwoord, want reeds op 14 Januari 1902 schrijft deze als volgt (onuitgegeven): | |||||||||||||||||
Westerwede bei Worpswede, am 14. Januar 1902.Mein verehrter gütige [sic] Pol de Mont, Sie haben mir einen so lieben Brief geschrieben, der mich ergreift in seiner Wahrhaftigkeit und mir durch seine Art wohl tut wie eine Hülfe! Haben Sie Dank! Und seien Sie überzeugt, dass ich bereit bin für ‘Kunst en Leven’ alles zu tun, was Sie wollen, dafür und darüber zu schreiben, wo ich kannGa naar voetnoot(33). Falls Ihnen die Aufsätze ‘Ueber Kunst’, die ich Ihnen gesandt habe, gefallen und passend scheinen für Ihre neue Zeitschrift, stehen sie Ihnen ohne Honoraranspruch zur Verfügung, das ist selbstverständlich. Zwei weitere Bücher von mir (das Buch ‘Vom lieben Gott und Anderes’ haben Sie wohl schon!) gehen heute ab: Das Gedichtbuch ‘Mir zur Feier’ und das kleine Prosabuch ‘Die Letzten’, - ueber meine Prosa zu erteilen steht Ihnen schon jetzt frei, da ich nichts Neues Wesentliches in Prosa seither geschaffen habe. Zu notieren wäre, dass das kl[eine] Buch ‘Die Letzten’, obgleicht später gedruckt, vor (5) dem Buch vom Lieben Gott geschrieben ist, sodass dieses als das letzte Wort zu gelten hat. - Ich danke Ihnen, verehrter Pol de Mont, für alle guten Worte Ihres Briefes und bitte Sie mich zu Ihren aufrichtigsten und dankbarsten Freunden zu rechnen und auf meine Mitarbeit an Ihrem selbstlosen WerkeGa naar voetnoot(34), an Ihrer Zeitschrift, unter allen Umständen zu zählen! Ich suche weiter nach Brot und schreibe Ihnen, was ich findeGa naar voetnoot(35)! Ihr verehrungsvoll ergebener [get.] Rainer Maria Rilke. | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 44]
| |||||||||||||||||
Maria in de Besloten Tuin, tapijtwerk 1480.
Bezoek van Maria aan Elizabeth
A. Van Wezel | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 45]
| |||||||||||||||||
Sedes Sapientiae, zgn.
Madonna van Cens. Namen, Diocesaan Museum. | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
Op het eerste gezicht schijnt Rilke meer dan eens een ‘bourgeois dichter te zijn (wie kent niet van hem de anecdote, dat hij niet kon eten wanneer niet dit of dat portret op zijn plaats hing, of wanneer een vaas zonder bloemen op een andere kast stond?), doch na de lectuur van een dergelijke brief behoren wij onze mening definitief te herzien. Zelf zonder geld zitten en desniettegenstaande een vrij lang opstel, waarvan hij in een vorige brief had geschreven dat hij het aanzag ‘als een nieuwe aesthetiek en zo iets als een kunstinzicht geeft’, zonder honorarium ter opname afstaan - loyaler en royaler kan het niet! En wat een hartekreet in de laatste zin: ‘Ik zoek verder naar brood...’! Ik weet niet waarom, maar van toen af slabakte beider correspondentie. Nog één keer moet de Oostenrijkse dichter aan onze Vlaamse bard hebben geschreven. Deze laatste brief (onuitgegeven), van precies zeven maanden later, luidt als volgt: | |||||||||||||||||
Westerwede bei Worpswede (über Bremen) am 15. August 1902.Hochverehrter Herr Pol de Mont, Heute sende ich Ihnen das Gedichtbuch, von dem ich Ihnen schon geschrieben habeGa naar voetnoot(36), ‘Das Buch der Bilder’, das eben erschienen ist. Sie wissen, wie ich mich freue, es in Ihre Hände legen zu dürfen. Ich habe inzwischen (was Sie vielleicht interessieren wird) eine Monographie von ‘Worpswede’Ga naar voetnoot(37) geschrieben, deren Erscheinen noch im Herbst bevorsteht. Aber nun fahre ich in etwa vierzehn Tagen nach ParisGa naar voetnoot(38), um die Vorstudien für ein Buch über Rodin zu machen, das ich schreiben soll; eine Arbeit, der ich mit Herzklopfen und zitterenden Händen, aber voll glühender Freude entgegengeheGa naar voetnoot(39). Ich hoffe, einmal wieder zu hören, dass es Ihnen gut ergeht, und dass ‘Kunst en Leven’ Ihnen Erfolg und Freude bringt. Das eine Heft, welches | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
ich erhieltGa naar voetnoot(40), machte einen prächtigen Eindruck! Leider verhindern meine Verhältnisse mich an den Unternehmen irgendein Antheil zu nehmen als Abonnent oder dergleichen. Aber meine Mitarbeiterschaft hoff ich, sobald sich Gelegenheit ergiebt, tüchtig ausüben zu können (34). Nehmen Sie, Lieber und hochverehrter Pol de Mont, die aufrichtigsten und wärmsten Grüsse. Ihres ergebenen: (get.) Rainer Maria Rilke. Wat Pol de Mont hierop geantwoord heeft, weten wij alweer niet. Ook niet, of Rilke nog meer geschreven heeft. Dat mag ons trouwens niet verwonderen, gelet op de bijna spreekwoordelijk geworden slordigheid van de Mont om zijn brieven en papieren te bewaren. Al wat wij nog bezitten is te danken aan zijn zoon Frits, die van kindsbeen af een en ander weggapte en... gelukkig voor het nageslacht bewaarde. Bovendien is er van Rilke heel wat verloren gegaan bij het uitbreken van de oorlog 1914-'18Ga naar voetnoot(41). Dan ligt vóór ons een laatste kaartje van Pol de Mont aan Rilke, ongedateerd bovendien, zoals zijn meeste brieven. Uit het adres - rue de l'Abbé de l'Epée 3, Paris - en de poststempel kunnen wij echter opmaken, dat het van ongeveer 30-4-1903 moet dateren. Wat was er tussen de laatst bewaarde Rilke-brief en de hieronder volgende kaart van de Mont gebeurd? Deze moet ‘Das Buch der Bilder’ ontvangen hebben (is verloren gegaan). Rilke had zijn ‘Worpswede’ en ook zijn werkje over Rodin geschreven en aan onze dichter toegezonden met - zoals de kaart van de Mont laat vermoeden - telkens een begeleidende brief, misschien wel gevolgd door een briefje, waarin Rilke er zijn verwondering over zal hebben uitgedrukt geen reactie van zijn Vlaamse correspondent te hebben ontvangen! Hier nu de bedoelde kaart van Pol de Mont (onuitgegeven): | |||||||||||||||||
Lieber Dichter!Gewis erhielt ich Ihre Worpswede (5), las das Buch mit gr[osser] InteresseGa naar voetnoot(42). Ihre Rodin (5)-Mon [ographie] kam mir aber nicht (5) zuGa naar voetnoot(43) Jedenfalls spreche ich meinen schönsten Dank aus für das Eine wie für das Andere. | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
Nächstens hoffe ich Ihnen eine Samml[ung] meiner Aufsätze über viele modernen Künstler offrieren zu könnenGa naar voetnoot(44)...Ga naar voetnoot(45) 400 Seiten davon sind fertig. Noch ±50 fehlen; aber wie raschgeschriebene Augenblicksbilder sind das! Keine durch und durch eingehende Arbeiten wie die Ihre. Haben Sie nicht für mein Album eine Kabinet-Photographie (unaufgezogen) und ein Autograph so gross als die Photographie, einen Vers, einen Spruch, eine Wedmung, denn Sie (5) fehlen ja in meinem Album! Sie und auch Vogeler! Und das schmerzt mich! Heil und Erfolg! Ganz Ihr [get.] Pol de Mont Nur Kabinet-Format dient! Wo erschien: Mir zur Feier (5)? Het album, waarvan hierboven sprake, berust heden, evenals de correspondentie, op het Museum der Vlaamse Cultuur te Antwerpen. Het is een heel groot en heel dik, in leder gebonden volume, met zwaar koperen slot, zeer goed bewaard. Een ‘foto, een vers, een spreuk, een opdracht’ van Rilke (en ten andere ook van Vogeler) ontbreken. Deze is dus op het verzoek van de Mont niet ingegaan? Waarom niet? En is hij er op ingegaan, schijnt het een en ander verloren te zijn. Bovendien ontbreken verscheidene andere photo's en bladen. Van de aan de Mont toegezonden boekjes is er slechts één bewaard gebleven: ‘Die Letzten’, waarin de volgende opdracht staat geschreven: ‘Herrn Pol de Mont, dem Dichter, in aufrichtiger Verehrung, Rainer Maria Rilke, 1902’. Het berust bij de Mont's zoon Frits, architect te Antwerpen. Hiermede moeten voor ons, het nageslacht, de kortstondige, schriftelijke betrekkingen tussen beide dichters eindigen.
Elisabethstad. Leo Simoens | |||||||||||||||||
BijlagenI. over kunstGa naar voetnoot(*) door Rainer Maria Rilke
| |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
Al deze meningen over kunst, die van Tolstoj er bij begrepen, hebben echter dit gemeens, dat ze niet zozeer het wezen van de kunst in 't oog houden, maar er zich alle op toeleggen, ze door haar uitwerkingen te verklaren. Het is alsof men zei: de zon is dat, wat de vruchten rijpen doet, de weiden verwarmt en het linnen droogt. Men vergeet, dat ook elke kachel dit laatste vermag te doen. Ofschoon wij, modernen, ons zo ver we kunnen, verwijderd houden van de mogelijkheid, anderen, of ook maar ons zelf, door omschrijvingen te helpen, hebben wij toch op de geleerde de onbevangenheid, de oprechtheid en een stille herinnering uit uren van scheppen vóór, die onze woorden in warmte vergoedt wat er aan de historiese waarde en nauwgezetheid aan mocht ontbreken. De kunst vertoont zich als een levensopvatting, zoals ook de godsdienst en de wetenschap en.. het socialisme. Zij onderscheidt zich van de andere opvattingen enkel daardoor, dat zij niet uit de tijd voortvloeit, en als 't ware als de wereldaanschouwing van het laatste doel verschijnt. In een grafiese voorstelling, waarin de afzonderlijke levensmeningen als lijnen in de effen toekomst zouden worden voorgesteld, zou zij de langste lijn verbeelden, misschien het stuk van een cirkelomtrek, dat als echt wordt voorgesteld, omdat de straal oneindig is. Wanneer eenmaal de wereld onder onze voeten instort, blijft zij, als HET scheppende, onafhankelik bestaan en is zij de nadenkende mogelikheid van nieuwe werelden en tijden. Dientengevolge is ook hij, die haar tot zijn levensbeschouwing maakt, de kunstenaar, de mens van 't laatste doelwit, die jong door de eeuwen gaat, met geen verleden achter zich. De anderen komen en gaan; hij blijft. De anderen hebben God achter zich als een herinnering. Voor de scheppende is God de laatste, diepste vervulling en verwezenlijking. En waar de vromen zeggen: ‘Hij is’, en waar de treurigen voelen: ‘Hij was’, daar glimlacht de kunstenaar: ‘Hij zal zijn’. En zijn geloof is meer dan geloof, want hij zelf bouwt op die God. Bij ieder beschouwen, bij elk erkennen, in elke van zijn stille vreugden voegt hij hem een macht en een naam toe, opdat God zich eindelik in een late achterkleinzoon volmake, met alle machten en namen bedeeld. Dàt is de plicht van de kunstenaar. Wijl hij echter als een eenzame te midden van het heden werkt, zo stoten zijn handen hier en daar aan de tijd. Niet dat deze het vijandige is. Maar de tijd is het aarzelende, twijfelende, wantrouwende. Hij is de tegenstand. En juist uit deze tweespalt tussen de tegenwoordige stroming en de aan de tijd vreemde levensmening van de kunstenaar ontstaan een reeks kleine verlossingen, komt de zichtbare daad van de kunstenaar - het kunstwerk - niet uit zijn naïeve neiging voor de dag. Het is altijd een antwoord op een heden. | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
Het kunstwerk kan men dus verklaren als een diep innerlijke belijdenis, die zich uit onder 't voorwendsel van een herinnering, een ervaring of een gebeurtenis, en, losgemaakt van zijn schepper, alléén bestaan kan. Deze zelfstandigheid van het kunstwerk is de schoonheid. Met ieder kunstwerk komt iets nieuws, een ding meer in de wereld. Men zal vinden, dat in deze definitie voor alles plaats is: voor de Gotische dom van Jean de Beauce zoals voor een meubel van Henry van de Velde. De kunstverklaringen, die WERKING tot grondslag nemen, omvatten veel meer. Zij moeten in haar konsekwenties ook noodwendig de fout bedrijven, dat ze van spraak spreken in plaats van schoonheid, d.i. van gebed in plaats van God. En zo worden zij ongelovig en verwarren ze meer en meer. Wij moeten het uitspreken, dat het Wezen der schoonheid niet in de uitwerking, maar in het Zijn ligt. Anders zouden bloemententoonstellingen en sierlik aangelegde parken schoner zijn dan een wilde tuin, die ergens voor zich alleen bloeit en waarvan geen mens iets weet. | |||||||||||||||||
IIZo ik de kunst een levensaanschouwing betitel, meen ik daarmee niets verdachts. Levensaanschouwing wil hier opgevat zijn als: manier van zijn. Aldus geen zich-beheersen en beperken ter wille van bepaalde doeleinden, maar een zorgeloos zich-los-laten in 't vertrouwen op een zeker doel. Geen voorzichtigheid, maar een wijze blindheid, die zonder vrees een geliefde leider volgt. Geen aanwerven van bescheiden, langzaam aangroeiende bezittingen, maar een voortdurend verkwisten van alle vergankelijke waarden. Men bemerkt het: deze manier van zijn heeft iets naïefs en onwillekeurigs in zich, en zweemt naar 't onbewuste, waarvan 't beste kenmerk een vreugdig vertrouwen is: de kindsheid. De kindsheid is het rijk van de grote gehechtheid en de diepe liefde. In de handen van 't kind is 't ene ding niet belangrijker dan 't andere. Het speelt met een gouden broche of met een witte bloem uit de weide. Het zal, vermoeid zijnde, beide tegelijk en gelijk achteloos laten vallen en vergeten, zoals ook beide glansrijk schenen in het licht van zijn vreugde, Het kent niet de angst van 't verlies. De wereld is noch de schone schelp, waarin niets verloren gaat. En het neemt als zijn eigendom op alles wat het eens gezien, gevoeld of gehoord, alles wat het eens ontmoet heeft. Het dwingt de dingen niet, zich ergens te vestigen. Als een schaar donkere sieraden trekken ze door zijn heilige handen als door een zegepoort, worden een poosje helder in zijn liefde en verdonkeren daarna; maar ze moeten alle door zijn liefde heen. En wat eens in de liefde verlicht werd, blijft daarin als beeld terug en gaat nooit meer verloren. En het beeld is een bezitting. Daarom zijn kinderen zo rijk. Hun rijkdom is gewis ruw goud, geen gangbare munt. En hij schijnt immer in waarde te verminderen, naarmate de opvoeding meer macht ver- | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
werft, - de opvoeding, die de eerste onwillekeurige en gans individueele indrukken door aangenomen en historisch ontwikkelde begrippen vervangt, en, de overlevering getrouw, de dingen tot waardevolle en onbeduidende, najagenswaarde en onverschillige bestempelt. Dat is de tijd van de beslissing. Ofwel blijft de volte van de beelden onberoerd ondanks het indringen van de nieuwe begrippen, ofwel verzinkt de oude liefde, als een stervende stad in den asregen van haar onverwachte vulkanen. - Ofwel wordt het nieuwe de wal, die een stuk kind-zijn beschermend omringt, ofwel wordt het de rivier, die zonder hoop op terugzien vernietigt. D.i.: het kind wordt ofwel ouder en verstandiger in burgerlijke zin, als kiem van een bruikbaar staatsburger, het treedt in de orde van ZIJN tijd en ontvangt er de wijding van, - ofwel rijpt het eenvoudig rustig voort in zijn diepste diep, uit zijn zelfde kind-zijn, en dat beteekent: het wordt mens in de geest van ALLE tijden: kunstenaar. In deze diepten en niet in de schooldagen en schoolervaringen spreiden zich de wortelen uit van het ware kunstenaar-zijn. Zij schuilen in deze: warmer aarde, in de nooit gestoorde stilte van donkere ontwikkelingen, die niets weten van de tijd. Het is mogelijk, dat andere stammen, die uit de opvoeding, uit de koeler, aan de veranderingen van de oppervlakte blootgestelde bodem van hun krachten putten, hoger ten hemel wassen dan zo een diepwortelende kunstenaarsboom. Deze strekt niet zijn vergankelijke takken, waar Herfst en Lente door varen, tot God, de eeuwige vreemde; hij breidt rustig zijn wortelen uit en zij omlijsten de God, die achter de dingen is, daar, waar het gans warm en donker wordt. Daarom, wijl de kunstenaars veel dieper, in de warmte van alle wording neerdalen, stijgen ANDERE sappen in hem naar de vruchten op. Zij zijn de verdere kringloop, in de baan waarvan zich altijd nieuwe wezens komen voegen. Zij zijn de enige, die bekentenissen kunnen afleggen, waar de andere ingewikkelde vragen stellen. Niemand kan de grenzen van hun zijn erkennen. Met onmeetbare bronnen kan men ze vergelijken. Aan hun rand staan de tijden en werpen hun oordeel en hun weten als stenen in de onbekende diepte en... luisteren. De stenen vallen noch aldaar sedert duizenden jaren. Geen tijd heeft noch de grond gehoord. | |||||||||||||||||
IIIDe geschiedenis is het register van de te vroeg gekomenen. Daar ontwaakt in de menigte tijd weer iemand, die met haar niets te maken heeft en wiens verschijning haar grond vindt in de breder wetten. Hij brengt vreemde gebruiken mee en eist plaats voor onbescheiden gebaren. Zo groeit uit hem een geweldadigheid en een wil, die over vrees en eerbied als over stenen voortschrijdt. Onbesuisd spreekt het toekomstige door hem, en zijn tijd weet niet, hoe hem op te nemen, en in dit aarzelen wordt hij verwaarloosd. Door de besluiteloosheid van de tijd gaat hij te gronde. Hij sterft als een | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
verlaten veldheer of als een voorbarige lentedag, wiens aandringen de trage aarde niet begrijpt. Maar eeuwen later, wanneer men zijn standbeelden niet meer omkranst en zijn graf vergeten is en ergens groent, - dan ontwaakt hij weer en gaat, nader en als tijdgenoot, door de geest van zijn kleinzonen. Zo hebben wij reeds veel weer in 't leven gekomenen; vorsten en wijsgeren, kanselredenaars en koningen, moeders en martelaars, voor wie hun tijd waan en weerstand was, leven stiller naast ons en reiken ons glimlachend hun oude denkbeelden toe, die nu voor niemand meer vals en kwetsend zijn. Zij gaan naast ons graf tegemoet, maken, moe, een einde aan hun onsterfelijkheid, stellen ons tot erfgenamen van hun eeuwig-zijn aan en sterven de alledaagse dood. Dan hebben hun gedenkzuilen geen ziel meer, hun geschiedenis is overtollig geworden, daar wij hun wezen bezitten als iets, dat wij zelf beleefd hebben. Zo is 't verleden als een geraamte voor een toekomstig gebouw; maar wij weten, dat elke voleindigde bouw weer een geraamte wordt en dat, door honderde instortingen verborgen, het laatste gebouw ontstaan zal, dat oren en tempel zijn zal en huis en heimat. En - wordt nu eens dit monument bekroond, dan zal de beurt aan de kunstenaars komen, om dààrvan tijdgenoten te zijn. Want zij zijn als de allertoekomstigen de dagen doorgegaan en we hebben nog niet de geringste van hen als een broeder erkend. Ze komen ons misschien met hun gezindheid nabij, ze raken ons met een van hun werken aan, ze buigen zich tot ons over, en we begrijpen één ogenblik lang hun beeld; doch, we kunnen ze ons in het heden niet als levend en niet als stervend denken. En eer worden onze handen bekwaam, om bergen en bomen op te heffen, dan om een van de doden de ogen, de kijkende, te sluiten. En zelfs de scheppenden van onze eigen tijd kunnen deze groten, wier heimat eens later bestaan zal, niet als gasten uitnodigen; want zij zelf zijn niet thuis; zij zijn wachtende en eenzame toekomende en ongeduldige eenzamen. En hun gevleugeld hart stoot overal tegen de muren van de tijd. En alhoewel ze wijzen zijn, die hun cel liefhebben en 't stukje hemel, dat in hun venstertralies als in een net gevangen ligt, en de enige zwaluw, die, vertrouwvol, haar nest gebouwd heeft boven hun treurigheid, - toch zijn ze ook verlangensvollen, die niet altijd bij toegevouwen linnen en vuile kisten wachten willen. Vaak voelen ze er drang toe, het weefsel uit te spreiden, daar de onderbroken beelden en kleuren, die de wever verzon, voor hun blikken betekenis en samenhang krijgen, en ze willen vaatwerk en goud, waarmee hun winkels zijn opgepropt, uit het duister optillen in het zonhelder gebruik. Maar ze zijn teruggekomenen. En wat zich bij hen niet in 't leven oplost, dat wordt hun werk. En ze stellen het broederlik naast de blijvende dingen, en de treurnis over het niet beleefde is de geheimnisvolle schoonheid daarvan. En deze schoonheid is een inwijding voor zonen en naneven. En zo houdt zich in 't scheppen een geslacht staande van noch niet levenden die op hun tijd wachten. | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
En de kunstenaar is noch immer een danser, van wie de beweging gebroken wordt door de dwang van zijn cel. Wat in zijn schreden en de beperkte zwaai van zijn armen geen ruimte heeft, komt in de afmatting van zijn lippen, of hij moet de noch maagdelike lijnen van zijn lichaam met gewonde vingeren in de wanden rijten. Vertaald uit het Hoogduits door P.A. | |||||||||||||||||
II. BoekbesprekingGa naar voetnoot(**)Constantin Meunier von Karl Scheffler. Mit einer Heliogravüre und neun Vollbildern in Tonätzung. - August Rodin von Rainer Maria Rilke. Mit zwei Photogravuren und sechts Vollbildern in Tonätzung. - James Whistler von Haas W. Singer. Mit elf Vollbildern in Tonätzung. Julien Bard, Berlin W.. 57.Deze drie kleine deeltjes behoren tot een verzameling kleine monografieën over oude zowel als hedendaagse kunstenaars, welke onder de leiding van een zo bevoegd kunstenaar als Richard Muther verschijnend, uitmunten door juist die hoedanigheden, waarop wij, modernen, zo zeer gesteld zijn: een absoluut vrije, van geen akademiese stelsels afhangende beoordeling, een afleiden van gehalte en betekenis van elk opus uit de personaliteit van de meesters zelf. Zeer beknopt, - elke deeltje bevat ongeveer een zestigtal bladzijden klein in-4° - leveren deze studies voor de gewone lezer dit voordeel op, dat zij elk kunstenaars-karakter slechts in zijn brede, blijvende lijnen schetsen, niet verwijlen bij allerlei bijzaken, die zo vaak het geven van een juist inzicht in die kunst of dat werk in de weg staan. Worden, zoals b.v. in het boekje van James Whistler, al eens anekdoten of zelfs gezegden te pas gebracht, dan zijn die zo gekozen, dat zij werkelijk een of andere gewichtige zijde van de bestudeerde meester nader toelichten. Wij houden 't er voor, dat - wie ook maar enige werken van Meunier, Rodin of Whistler onder ogen had, het wezen van deze meesters, na deze boekjes gelezen te hebben, moet begrijpen. Om deze reden bevelen wij de net verzorgde boekjes ten warmste aan. |
|